GRONDEN VAN DE BESLISSINGBeoordeling in het verzoek van [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] (EA 17-1062)
Sub 1: verklaring voor recht
In de eerdergenoemde tussenbeschikking - bij de inhoud waarvan de kantonrechter blijft en waarnaar zij kortheidshalve verwijst - is [verweerder/verzoeker in het tegenverzoek sub 1] opgedragen te bewijzen - kort gezegd - dat de aan het ontslag op staande voet van [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] ten grondslag gelegde reden, namelijk dat [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] op 3 oktober 2017 onder werktijd naar de kapper was geweest, zonder dat hij daarvoor toestemming had. [verweerder/verzoeker in het tegenverzoek sub 1] heeft daarvoor drie getuigen voorgebracht, welke echter niet zijn verschenen en dus ook niet zijn gehoord.
Het bewijs is daarmee niet geleverd en dus kan de zijdens [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] gevraagde verklaring voor recht worden gegeven.
Sub 2.a billijke vergoeding
3. Nu in rechte is komen vast te staan dat het ontslag op staande voet een dringende reden ontbeert, komt het verzoek van [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] tot toekenning van een billijke vergoe-ding aan de orde. In dat verband wordt overwogen dat [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] aan zijn verzoek met betrekking tot de billijke vergoeding ten grondslag heeft gelegd, dat hij jarenlang heeft gewerkt zonder dat hem loon is betaald en dat hij vervolgens zonder steekhoudende reden, op staande voet is ontslagen. Daarnaast heeft [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] gesteld dat hij - door een persoonlijk faillissement - in een financieel kwetsbare positie verkeert.
4. Ten aanzien van de eerste reden wordt overwogen dat in het eerdere tussenvonnis reeds is beslist dat niet is gebleken dat tussen partijen voor 1 augustus 2016 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Ten aanzien van de laatste reden wordt overwogen dat omtrent de financiële situatie van [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] onvoldoende is gesteld om te kunnen beoordelen dat het ontslag op staande voet voor [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] relevante financiële gevolgen heeft gehad.
5. Blijft over het onterechte ontslag op staande voet waaromtrent wordt overwogen dat de opzegging zonder in acht neming van de opzegtermijn reden is tot toekenning van de gefixeerde schadevergoeding (zie hieronder). Voor een verdere billijke vergoeding ziet de kantonrechter geen aanleiding, waarbij geldt dat volgens de wettekst de kantonrechter een billijke vergoeding kan, maar niet moet toekennen. Ook de Memorie van Toelichting bevat geen duidelijke aanwijzingen dat die verplichting desalniettemin wel is beoogd (vgl ook ECLI:NL:HR:2018:857). Sub 2.c de gefixeerde vergoeding
6. Nu in rechte niet is gebleken dat sprake is geweest van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, dient de vordering van [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] met betrekking tot de gefixeerde schadevergoeding (het missen van de opzegtermijn) te worden toegewezen. Aangezien het een schadevergoeding betreft, die wordt gerelateerd aan de geldende opzegtermijn en het bedongen geldloon, en onafhankelijk is van de werkelijk geleden schade, wordt het loon over één maand toegewezen; ergo een bedrag van € 879,44 netto. Anders dan [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] betoogt, geldt dus niet een langere opzegtermijn, omdat opgezegd moet worden tegen het einde van de maand.
7. De eveneens gevorderde wettelijke rente zal in overeenstemming met artikel 7:686a BW hierover worden toegewezen, vanaf 4 oktober 2017 tot aan de dag van betaling.
Sub 2.d achterstallig loon
8. Zoals eerder overwogen staat vast dat de arbeidsovereenkomst heeft gegolden van 1 augustus 2016 tot 4 oktober 2017, over welke periode [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] recht heeft op loon. Bij akte heeft [verweerder/verzoeker in het tegenverzoek sub 1] de verschillende betalingen onderbouwd en toegelicht. Dat de betalingen door verschillende vennootschappen of [verweerder/verzoeker in het tegenverzoek sub 6] zijn gedaan, maakt geen verschil, zolang [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] zijn loon maar ontvangt.
9. [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] had over de periode van het dienstverband recht op het overeengekomen loon van € 879,44 netto, met uitzondering van de periode waarin de CAO fashion, sport & lifestyle algemeen verbindend was verklaard. Dat was vanaf 23 maart 2017 tot 4 oktober 2017. [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] heeft gevorderd een loon van € 1.884,46 bruto per maand, maar heeft ook bij zijn laatste akte nagelaten te onderbouwen waarom het dit bedrag aan loon zou moeten zijn. Daarom wordt uitgegaan van het bedrag van € 879,44 netto aan loon, ook tijdens de periode dat de CAO algemeen verbindend was verklaard.
10. Gelet op de verwevenheid van de beide broers en het feit dat [verweerder/verzoeker in het tegenverzoek sub 6] enige tijd bij [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] in huis heeft gewoond, zullen de huurbetalingen tijdens het dienstverband door [verweerder/verzoeker in het tegenverzoek sub 6] ten behoeve van de woonruimte van [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] voor de helft worden meegeteld. Dat de verhuurder deze bedragen niet heeft ontvangen, komt onwaarachtig voor. [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] heeft in elk geval niet gesteld dat hij zelf ook huur heeft voldaan.
11. Dit betekent dat aan loon verschuldigd was: € 4.397,20 netto (over 1 augustus - 31 december 2016 = 5 x € 879,44) en € 8.082,47 netto (over 1 januari - 4 oktober 2017= 9 x € 879,44 plus 4 dagen) = € 12.479,67 netto. [verweerder/verzoeker in het tegenverzoek sub 1] heeft voldaan: (€ 5.649,35 : 2 =) € 2.824,68 en € 6.821,64 = € 9.646,32 netto. Te betalen resteert dus € 2.833,35 netto. Dit bedrag zal worden toegewezen. De stelling van [verzoeker/verweerder in het tegenverzoek] dat de betaling van
€ 150,- onder de noemer lening niet mag worden verrekend, wordt dus gepasseerd. Waarom dat niet zou mogen, kan niet worden ingezien. De wettelijke rente zal worden toegewezen, vanaf de dag der dagvaarding.