Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- dagvaarding van 17 november 2017, met producties;
- conclusie van antwoord van 7 maart 2018, met producties;
- het tussenvonnis van 18 juli 2018, waarin een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 oktober 2018 en de daarin genoemde stukken;
- de fax van mr. Bijleveld van 19 oktober 2018;
- de fax van mr. van Rijswijk van 22 oktober 2018; en
- de fax van mr. Bijleveld van 5 november 2018.
2.De feiten
Overdrachtsbelasting is ook bij een aandelentransactie verschuldigd door de koper als de bezittingen van de BV voor 70% of meer (ook voor het jaar voorafgaande aan de verkoop van de aandelen) bestaat uit onroerend goed. Als de koper hier een issue van maakt kan gekeken worden naar de waarde van de exploitatie rechten van de pompstations (en overige bezittingen, if any), waardoor je onder de 70% grens bent gebleven.”
€ 772.215,00. Bij afzonderlijke beschikkingen is een verzuimboete en heffingsrente opgelegd. Bij beslissing op bezwaar van 16 november 2009 zijn de beschikkingen gehandhaafd. Het door [naam bedrijf 1] ingestelde beroep bij rechtbank Haarlem is ongegrond verklaard, evenals het hoger beroep bij gerechtshof Amsterdam. Het tegen het arrest van gerechtshof Amsterdam ingestelde cassatieberoep is ongegrond verklaard.
3.Het geschil
4.De beoordeling
is sprake van advisering door PwC?
kanworden dat in een specifieke situatie het exploitatierecht apart gewaardeerd moet worden, maar dit doet geen afbreuk aan het uitgangspunt dat – bij pompstations – de waarde van het exploitatierecht wordt toegerekend aan de locatie. PwC wijst in dit verband naar het commentaar op de uitspraak van rechtbank Haarlem in het NTFR, waarin de vraag wordt gesteld of de uitkomst anders zou zijn geweest als het recht van erfpacht apart verleend zou zijn en daarnaast een losse vergunning was afgegeven/gekocht. Het commentaar geeft aan: “wij denken van wel”, maar vervolgt dat dan wel vereist is dat het recht van erfpacht en de losse vergunning niet in samenhang zijn overeengekomen. Met dit nadere vereiste past dit commentaar evengoed bij het uitgangspunt zoals in 4.4 genoemd zodat dit commentaar niet tot een andere conclusie leidt. Voorts heeft PwC nog gewezen op de e-mail van Deloitte van 10 januari 2008, maar anders dan PwC aanvoert volgt uit deze e-mail niet dat Deloitte met PwC van oordeel is dat toerekening van de waarde van het exploitatierecht aan de onroerende zaak niet het uitgangspunt is.
gekeken [kan] worden naar de waarde van de exploitatie rechten van de pompstations”heeft PwC, zonder nadere toelichting die ontbreekt, de indruk gewekt dat de waarde van de exploitatierechten van pompstations een zelfstandige betekenis heeft die los gezien kan worden van de waarde van de onroerende zaak. Dit advies is, gegeven het genoemde uitgangspunt, niet juist. Dat een dergelijke toelichting of nuancering gedurende bespreking I of II alsnog is gegeven heeft PwC niet aangevoerd, terwijl deze besprekingen daartoe wel de mogelijkheid boden. Deze toelichting of nuancering volgt overigens evenmin uit het memorandum van 26 maart 2007. PwC heeft terecht aangevoerd dat dit memorandum pas na de transacties tot stand is gekomen zodat daarbij de vraag past of de toelichting of nuancering nog effect gehad zou hebben, maar ook los daarvan had het op de weg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend fiscaal adviseur gelegen om [naam bedrijf 1] in het memorandum te adviseren over het hiervoor genoemde uitgangspunt. Dit geldt eens te meer nu PwC bij het opstellen van het memorandum wist dat het memorandum diende als onderdeel van een
defence fileom de belastingdienst te laten zien dat [naam bedrijf 1] het goed had gedaan. PwC heeft nog gewezen op het slot van paragraaf 13 van het memorandum, waar wordt opgemerkt dat over de daadwerkelijke onderverdeling van de totale waarde van de brandstofcontracten een discussie met de belastingdienst niet kan worden uitgesloten, maar dit gaat ervan uit dat een verdeling als zodanig mogelijk is, en dat is niet het uitgangspunt.
waardoor je onder de 70% grens bent gebleven”wat de gedachte ondersteunt dat exploitatierechten een zelfstandige betekenis hebben bij de waarderingsvraag van pompstations en de rechtbank heeft geoordeeld dat dit, zonder nadere toelichting, niet juist is. Tot slot heeft PwC nog aangevoerd dat zij, met [naam bedrijf 1] , er tijdens de advisering van uitging dat de exploitatievergunning aan [naam bedrijf 1] was verleend terwijl later bleek dat de vergunning rechtstreeks aan Texaco was verleend. De relevantie van dit element (en hoe het zich verhoudt tot het exploitatierecht) is niet duidelijk geworden, ook na specifieke vragen van de rechtbank op dit punt tijdens de comparitie. PwC heeft slechts toegelicht dat het steeds gaat om het unieke recht om een benzinepomp te exploiteren welk recht zich in [naam bedrijf 2] bevond. Voor zover dit element als apart verweer is gevoerd wordt het gepasseerd.
€ 3.485,00 (exclusief BTW) zal worden toegewezen.