In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de inlener, AEC, voor schade die is geleden door een ingeleende werknemer, [verzoeker], na een ongeval op 26 november 2007. [verzoeker] was op dat moment in dienst van CSU Cleaning Services en was door CSU bij AEC ingezet. Na het ongeval heeft [verzoeker] zowel AEC als CSU aansprakelijk gesteld voor zijn schade. CSU heeft [verzoeker] verwezen naar haar verzekeraar, Zurich Insurance, en AEC was verzekerd bij VGA Verzekeringen. Op 30 september 2009 heeft [verzoeker] een vaststellingsovereenkomst gesloten met Zurich, waarin hij volledige kwijting verleende voor de schadevergoeding die hij ontving. De vraag die in deze procedure centraal staat, is of deze kwijting ook geldt voor de vordering van [verzoeker] tegen AEC.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om te verklaren dat de vaststellingsovereenkomst geen werking heeft jegens AEC en dat AEC aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. AEC voert aan dat het verzoek niet geschikt is voor een deelgeschilprocedure, omdat de schade al is vergoed door Zurich en er geen sprake is van een minnelijke regeling. De kantonrechter oordeelt dat het verzoek van [verzoeker] niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, omdat er geen overeenstemming is tussen partijen en de beantwoording van de vragen veel tijd en kosten met zich meebrengt. De kantonrechter wijst de verzoeken van [verzoeker] af, maar begroot de proceskosten op € 6.431,50.
De beslissing van de kantonrechter is dat de verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen, en de proceskosten worden begroot, maar zijn nog niet verschuldigd totdat AEC aansprakelijk is gesteld en de kwijting geen werking heeft in de relatie tussen [verzoeker] en AEC.