ECLI:NL:RBAMS:2018:8984

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
C/13/656822 / KG ZA 18-1201
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van schilderijen in kort geding met betrekking tot consignatieovereenkomst

In deze zaak heeft een vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen een kunsthandel en een vennoot van deze kunsthandel, gedaagden, met als doel de teruggave van twee schilderijen die zij in consignatie had gegeven. De schilderijen, 'Staphorster familie' van Jan Sluijters en 'Waterlelies' van Dirk Smorenberg, waren echter al jaren geleden verkocht, zonder dat eiseres hiervan op de hoogte was. Tijdens de zitting op 28 november 2018 heeft eiseres haar primaire eis tot afgifte van de schilderijen ingetrokken en in plaats daarvan een geldvordering wegens gemaakte beslagkosten ingediend. Gedaagden hebben verweer gevoerd en in reconventie gevorderd de opheffing van een eerder gelegd beslag.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de tussen eiseres en de kunsthandel gesloten consignatieovereenkomst niet duidelijk genoeg was en dat er onvoldoende bewijs was voor de exacte afspraken over de verkoop van de schilderijen. Hierdoor was de vordering van eiseres niet voldoende aannemelijk, wat leidde tot de weigering van de gevraagde voorziening. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, terwijl gedaagden in reconventie ook in de kosten werden veroordeeld, maar deze werden begroot op nihil. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Beukenhorst op 12 december 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/656822 / KG ZA 18-1201 AB/MA
Vonnis in kort geding van 12 december 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 13 november 2018,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T. Teke te Amsterdam,
tegen
1. vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. C. Hellingman te Amsterdam.
Eiseres in conventie zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagden in conventie zullen hierna afzonderlijk de kunsthandel en [gedaagde sub 2] worden genoemd en gezamenlijk gedaagden.

1.De procedure

Ter zitting van 28 november 2018 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat zij haar primaire eis tot afgifte van de schilderijen heeft ingetrokken en haar subsidiaire eis heeft vermeerderd met een geldvordering wegens gemaakte beslagkosten. Gedaagden hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte akte. [eiseres] heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
Partijen met hun raadslieden en aan de zijde van [eiseres] haar zoon en dochter.

2.De feiten

2.1.
In januari 2003 is opgericht de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] De enige vennoten waren [naam vennoot] en [gedaagde sub 2] . Volgens de omschrijving in het handelsregister gaat het om een winkel in schilderijen, lijsten, prenten, kunstvoorwerpen en religieuze artikelen.
2.2.
[eiseres] heeft in 2010 aan de kunsthandel schilderijen in consignatie afgegeven, waaronder ‘Staphorster familie’ van Jan Sluijters en ‘Waterlelies’ van Dirk Smorenberg.
2.3.
Vanaf februari 2018 heeft [eiseres] de kunsthandel verzocht om teruggave van de twee schilderijen. Achteraf is gebleken dat de Sluijters al in 2012 was verkocht en de Smorenberg in 2014.
2.4.
Op 14 augustus 2018 is [naam vennoot] overleden. Aan niet betaalde consignatiegevers en financiers staat een bedrag van 1,2 miljoen euro open.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert na vermindering van de eis de hoofdelijke veroordeling van de kunsthandel en [gedaagde sub 2] tot betaling aan haar van een voorschot van € 35.000,00 en na vermeerdering eis de gemaakte beslagkosten, met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Gedaagden vorderen de opheffing van de op 22 november 2018 gelegde beslagen onder de ING, onder de voorwaarde dat alle gelden die door de beslagen getroffen zijn worden gestort op de derdenrekening van Zuidweg & Partners B.V., de schuldhulpverlener van [gedaagde sub 2] .
4.2.
[eiseres] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.
5.2.
[eiseres] stelt dat de tussen haar en de kunsthandel gesloten consignatieovereenkomst inhield dat de kunsthandel de schilderijen mocht verkopen, op voorwaarde dat haar voor de Sluijters een bedrag van € 35.000,00 zou worden betaald en voor de Smorenberg een bedrag van € 3.500,00. De kunsthandel heeft de schilderijen verkocht, maar is haar betalingsverplichtingen niet nagekomen.
Als vennoot is [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming. Het spoedeisend belang is volgens [eiseres] dat [gedaagde sub 2] op het punt staat om een beroep te doen op de Wet Schuldsanering natuurlijke personen en dat zij, als [gedaagde sub 2] tot de schuldsanering wordt toegelaten, grotendeels achter het net zal vissen, terwijl de door haar gelegde beslagen een substantieel bedrag hebben getroffen. [eiseres] wil op zeer korte termijn een titel hebben om een groot deel van haar vordering nog via de beslagen te kunnen verhalen.
5.3.
Gedaagden hebben het bestaan van de gestelde overeenkomst gemotiveerd betwist.
5.4.
Een schriftelijke consignatieovereenkomst ontbreekt. Volgens [eiseres] volgt het bestaan daarvan uit een aantal door haar als producties overgelegde stukken, die hierna achtereenvolgens zullen worden besproken.
Op een ongedateerde en niet ondertekende brief van de kunsthandel, gericht aan Kunsthandel [eiseres] , ter attentie van [naam echtgenoot] , de in december 2010 overleden echtgenoot van [eiseres] , (productie 4) wordt de Sluijters vermeld als één van de 11 schilderijen die [naam vennoot] graag wil meenemen naar de ArtFair Den Bosch 2010. Achter elk schilderij staat een bedrag. Achter de Sluijters staat 35.000 en met de hand ‘ [naam vennoot] ’. Na de lijst met schilderijen en prijzen staat ‘NB: Zijn dit jullie beste prijzen??’. Onderaan die brief is met de hand geschreven
‘12-2015 Bij [naam vennoot] nog (…) Lange geit Sluijters’.
Meer dan een aanwijzing voor een afspraak over het meenemen van de in de brief genoemde schilderijen naar Den Bosch en voor de bedragen die Kunsthandel [eiseres] toen voor die schilderijen wilde hebben kan in die brief niet worden gelezen.
Productie 5 is een overzicht van schilderijen van [eiseres] die nog in consignatie zijn bij de kunsthandel, ondertekend op 2 februari 2012 door [naam vennoot] en op 22 of 23 februari 2012 door [eiseres] . Daarop staat de Staphorster familie van Sluijters, maar zonder prijs.
Productie 6 is een handgeschreven lijst van vijf schilderijen waarboven staat ‘meegenomen [naam vennoot] 25 maart 2013’. Een van de schilderijen is van Smorenberg. Erachter staat ‘€ 3.500,00’. Onderaan staat ‘Verzekerd door kunsthandel’. De handtekening lijkt op die van [naam vennoot] onder productie 5.
Hieruit valt niet op te maken of het schilderij voor € 3.500,00 was verzekerd of dat dit de prijs was die [eiseres] aan verkoop wilde overhouden.
De producties 7 en 8 zijn uit 2015 en 2016, dus nadat de schilderijen al waren verkocht. Ze zijn afkomstig van [eiseres] . Productie 7 is een door [naam vennoot] op 19 mei 2015 voor akkoord getekende e-mail aan de kunsthandel met een lijstje van de werken die de kunsthandel van [eiseres] in consignatie heeft, met het verzoek om dat te controleren. Beide werken staan erop. Achter de Sluijters staat ‘E 25.000’ en achter de Smorenberg ‘E 4000”. Productie 8 is een consignatielijst [eiseres] voor Kunsthandel [naam vennoot] 8 december 2016. Daarop staan beide werken, de Smorenberg voor 4000 en de Sluijters voor 20.000. Achter beide is ‘Brussel’ geschreven. Onderaan staan vier van de schilderijen met de hand geschreven, waaronder de Sluijters en de Smorenberg.
5.5.
Al met al kan aan de hand van deze stukken wel worden vastgesteld dat de beide werken aan de kunsthandel in consignatie zijn gegeven, maar niet wat nu precies de afspraken waren en op welke bedragen [eiseres] recht had wanneer ze werden verkocht. Daarvoor is nader onderzoek nodig, waarvoor dit kort geding zich niet leent.
5.6.
Dit betekent dat niet is voldaan aan het onder 5.1. vermelde criterium. Het snel voor de andere schuldeisers uit verzilveren van de beslagen mag een spoedeisend belang zijn, de omvang van de vordering is op dit moment onvoldoende aannemelijk. In het voetspoor daarvan zijn ook de beslagkosten niet toewijsbaar. De gevraagde voorziening zal dan ook worden geweigerd.
5.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 2.930,00

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Een conservatoir beslag kan onder meer worden opgeheven indien summierlijk blijkt dat de vordering ter verzekering waarvan het is gelegd ondeugdelijk is.
6.2.
Dit is een ander criterium dan dat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding. Hier zou moeten komen vast te staan dat de vordering van [eiseres] op het eerste gezicht ondeugdelijk is en dat is gelet op de overgelegde bewijsstukken niet het geval. In dit stadium, waarin nog geen enkel overzicht van de baten en lasten van gedaagden is gepresenteerd, laat staan een voorstel tot betaling, is het niet onrechtmatig om daarop niet te willen wachten en beslag te leggen. Ook al heeft [gedaagde sub 2] persoonlijk geen enkele schuld aan de situatie, als vennoot is zij hoofdelijk aansprakelijk, en kan ook ten laste van haar beslag worden gelegd.
De beslagen zullen dan ook niet worden opgeheven.
6.3.
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die vanwege de samenhang met de conventie worden begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
weigert de gevraagde voorziening,
7.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 2.930,00,
7.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
weigert de gevraagde voorziening,
7.5.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.H. Abbas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018. [1]

Voetnoten

1.type: MA