ECLI:NL:RBAMS:2018:90

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
C/13/640112 / KG ZA 17-1317 AB/EB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over terugbetaling van een geldlening door een Russisch echtpaar aan een vermogensbeheerder

Op 11 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam in een kort geding uitspraak gedaan in de zaak tussen een Russisch echtpaar en Vickers Holding & Finance Inc., een vermogensbeheerder gevestigd op de Britse Maagdeneilanden. Het echtpaar was in verzet gekomen tegen een eerder verstekvonnis van 6 oktober 2017, waarin zij waren veroordeeld tot betaling van een bedrag van USD 6.573.414,00 aan Vickers. In deze procedure vorderden de eisers dat het verstekvonnis werd vernietigd en dat Vickers niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vorderingen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de eisers zich schuldig hadden gemaakt aan onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking. De rechter concludeerde dat het verstekvonnis niet in stand kon blijven en wees de oorspronkelijke vorderingen van Vickers af. Tevens werd Vickers veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 24.582,66 dat onder het verstekvonnis was geïncasseerd, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden eveneens aan Vickers opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in kort geding procedures, vooral bij geldvorderingen, en de rol van de voorzieningenrechter in het beoordelen van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Vonnis van 11 januari 2018
in verzet in kort geding met nummers C/13/640112 / KG ZA 17-1317 AB/EB
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in verzet bij dagvaarding van 13 december 2017,
advocaat mr. B.A. Boer te 's-Gravenhage,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
VICKERS HOLDING & FINANCE INC.,
gevestigd te Road Town, Tortola, Britse Maagdeneilanden,
gedaagde in verzet,
advocaat mr. A.R. Eisenmann te Amstelveen.

1.De procedure

Ter zitting van 22 december 2017 hebben eisers in verzet, verder gezamenlijk te noemen [eisers] , gesteld en gevorderd overeenkomstig de aan dit vonnis gehechte verzetdagvaarding en akte wijziging van eis. Gedaagde in verzet, verder te noemen Vickers, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening en heeft haar oorspronkelijke eis vermeerderd overeenkomstig de eveneens aan dit vonnis gehechte akte vermeerdering/wijziging van eis. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en hun standpunten toegelicht. Na verder debat hebben zij vonnis gevraagd. Ter zitting was
[eiser 1] (hierna: [eiser 1] ) aanwezig met mr. Boer. Namens Vickers was [naam 1] aanwezig met mr. Eisenmann. Beide zijden werden bijgestaan door een tolk.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 6 oktober 2017 is [eisers] bij verstek veroordeeld om een bedrag van USD 6.573.414,00 met rente en kosten aan Vickers te betalen, alsmede in de proceskosten. [eisers] is tijdig van dat vonnis in verzet gekomen.
2.2.
Op 1 november 2011 heeft Vickers een overeenkomst van geldlening gesloten met een zekere [naam 2] . De lening werd verstrekt door een obligatieportefeuille met een nominale waarde van USD 6.573.414,00 aan [naam 2] ter beschikking te stellen. De obligatieportefeuille is daartoe op 23 november 2011 door de EFG Bank AG te Zürich overgedragen naar een rekening bij de Standard Chartered Bank in Dubai, die op 13 november 2011 door [naam 2] was geopend. Vanaf 23 november 2011 was [eiser 1] mede-rekeninghouder. [naam 2] diende de obligatieportefeuille vermeerderd met de couponrentes en een rentevergoeding van 3% per jaar uiterlijk op 31 december 2012 te hebben teruggegeven dan wel terugbetaald aan Vickers.
2.3.
[naam 2] heeft niet aan zijn verplichtingen voldaan. Bij op tegenspraak gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 oktober 2016 is hij veroordeeld om de obligatieportefeuille, dan wel de tegenwaarde daarvan, met rente terug te betalen aan Vickers. Ook aan dat vonnis heeft [naam 2] niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert na wijziging van eis dat het verstekvonnis van
6 oktober 2017 wordt vernietigd en dat Vickers alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans dat haar vorderingen worden afgewezen, althans dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het verstekvonnis wordt ontnomen, een en ander met verwijzing van Vickers in de proceskosten, waaronder die van de verstekprocedure. Daarnaast vordert [eisers] veroordeling van Vickers tot terugbetaling van het geïncasseerde onder het door Vickers gelegde executoriaal beslag .
3.2.
Vickers voert verweer en heeft bij wijze van vermeerdering van eis subsidiair gevorderd haar schade te vergoeden tot het bedrag waarmee [eisers] (volgens Vickers) ongerechtvaardigd is verrijkt.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een geldvordering is in kort geding alleen toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter die vordering zal toewijzen en van de eiser niet kan worden gevergd het resultaat van de bodemprocedure af te wachten.
4.2.
Tussen partijen staat wel vast dat Vickers door [naam 2] is opgelicht. Welke rol [eisers] daarbij heeft gespeeld is echter veel minder duidelijk. Volgens Vickers was [eiser 1] een vertrouwenspersoon en medewerker van [naam 2] , en heeft hij [naam 2] zeer actief bijgestaan bij het wegsluizen en witwassen van de gelden van de obligatieportefeuille. In dit verband heeft Vickers erop gewezen dat [eiser 1] ten tijde van de overmaking van de obligatieportefeuille mede-rekeninghouder was en dat kort na de overmaking in totaal USD 1.010.000,00 is overgeboekt naar een rekening van de aan [naam 2] toebehorende onderneming [naam onderneming] , waar [eiser 1] manager was. Ook zou de slechts voor 50% met hypotheek belaste woning aan de [adres] te [plaats] , die in 2012 door [eisers] werd verworven, zijn betaald met gelden afkomstig van de obligatieportefeuille.
4.3.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door [eisers] , die heeft aangevoerd dat [eiser 1] [naam 2] slechts heeft geholpen met beleggingen en daartoe mede-rekeninghouder werd gemaakt, berust het standpunt van Vickers slechts op veronderstellingen en speculaties. Het enkele feit dat hij mede-rekeninghouder was maakte [eiser 1] weliswaar bevoegd om mede over de op de rekening staande tegoeden te beschikken, maar daarmee werd hij niet zonder meer mede-eigenaar. Dat laatste hangt af van de rechtsverhouding tussen [naam 2] en
[eiser 1] , waarover de laatste heeft verklaard en waarnaar Vickers slechts kan gissen. Daarbij komt dat het [naam 2] op zichzelf vrijstond om met de obligatieportefeuille te doen en te laten wat hij wilde, zolang hij die maar op het afgesproken tijdstip teruggaf of terugbetaalde. Het enkele feit dat [eiser 1] wist dat gelden van de obligatieportefeuille naar elders werden overgeboekt maakt hem dan ook nog niet medeschuldig aan wegsluizen of witwassen. Als manager van [naam onderneming] kwamen de gelden die op de rekening van dat bedrijf terecht zijn gekomen hem in ieder geval niet zonder meer toe. De stelling dat het huis in [plaats] mede zou zijn bekostigd uit van de oplichting van Vickers afkomstige gelden heeft in het geheel geen handen en voeten gekregen. Over eventueel onrechtmatig handelen door [eiser 2] is niets gesteld. Of en zo ja, welke, van Vickers afkomstige gelden bij [eisers] terecht zouden zijn gekomen is al helemaal niet vast te stellen, dus voor ongerechtvaardigde verrijking is ook geen grondslag.
4.4.
De slotsom is dat zonder nader onderzoek naar de feiten, waarvoor dit kort geding zich niet leent, niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [eisers] zich heeft schuldig gemaakt aan onrechtmatig handelen dan wel ongerechtvaardigd is verrijkt, zodat het verstekvonnis niet in stand kan blijven en de oorspronkelijke vorderingen alsnog zullen worden afgewezen.
4.5.
[eisers] heeft onweersproken gesteld dat op basis van het verstekvonnis van 6 oktober 2017 executoriaal beslag is gelegd onder de Rabobank, die inmiddels een bedrag van € 24.582,66 heeft afgedragen. Gesteld noch gebleken is dat onder het beslag nog meer is geïncasseerd. [eisers] vordert terugbetaling van dat bedrag. Een dergelijke vordering wordt niet aangemerkt als eis in reconventie (vergelijk HR 30 januari 2004, NJ 2005/246).
Nu het verstekvonnis zal worden vernietigd, is deze vordering toewijsbaar.
4.6.
Bij deze stand van zaken hoeft de vraag naar de aanvankelijke bevoegdheid van de voorzieningenrechter in Amsterdam geen beantwoording, evenmin als de vraag naar de nietigheid van de dagvaarding waarmee de verstekprocedure is ingeleid. Voldoende is dat de voorzieningenrechter bevoegd is het verstekvonnis te vernietigen en te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen inmiddels uit hoofde daarvan is geïncasseerd.
4.7.
Vickers zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,31
- griffierecht 1.545,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 2.458,31

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 6 oktober 2017 onder zaaknummer / rolnummer C/13/635591 / KG ZA 17-1044 tussen partijen gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2.
weigert de gevraagde voorziening alsnog,
5.3.
veroordeelt Vickers tot terugbetaling aan [eisers] van € 24.582,66 (zegge: vierentwintigduizendvijfhonderdtweeëntachtig euro en zesenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van afdracht aan de deurwaarder tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt Vickers in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 2.458,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt Vickers in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart de veroordeling tot terugbetaling en de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: eB