ECLI:NL:RBAMS:2018:9050

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
NL18.23502 en NL18.23503
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling asielaanvraag van Sierra Leoonse man door IND na niet-ontvankelijkheid op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Sierra Leoonse man, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar deze was door verweerder niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 14 december 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie met zijn in Nederland woonachtige broer, zoals vereist onder artikel 16 van de Dublinverordening. Echter, de rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Spanje van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, omdat de uitspraak op het beroep al een beslissing geeft.

De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.503,-. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.23502 (beroep) en NL18.23503 (voorlopige voorziening)
V-nr.: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 14 december 2018 in de zaak tussen

[eiser] , van Sierraleoonse nationaliteit, eiser en verzoeker,

hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Kandeh.

Overwegingen

Informatie over eiser
1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1997 en van Sierraleoonse nationaliteit, is in 2017 op illegale wijze Spanje ingereisd. In Spanje zijn er bij eiser vingerafdrukken afgenomen, welke zijn geregistreerd in Eurodac. Eiser heeft Spanje verlaten en heeft op 14 mei 2018 in Nederland een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 8 augustus 2018 door verweerder niet in behandeling genomen. Op 7 november 2018 heeft eiser wederom een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij het bestreden besluit door verweerder niet in behandeling genomen. Eiser kampt met psychische klachten. Een broer van eiser, [naam broer] , is woonachtig in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit.
Standpunt verweerder
2.1.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. In dit artikellid is bepaald dat een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In het geval van eiser heeft verweerder op 1 juni 2018 een verzoek om terugname aan Spanje gericht. Spanje heeft dit verzoek op 18 juni 2018 geaccepteerd.
2.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening. Verder stelt verweerder dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden om van zijn bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening gebruik te maken.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen, omdat zijn psychisch functioneren afhankelijk is van zijn in Nederland woonachtige broer. De steun die zijn broer hem geeft kan verder door niemand anders worden gegeven, zo stelt eiser. Volgens eiser heeft zijn broer ook veel steun aan zijn nabije aanwezigheid. Ter onderbouwing heeft eiser een brief van i-psy van 10 december 2018, die is ondertekend door een GZ-psycholoog en door een psychiater, en een brief van de huisarts van de broer van 8 november 2018 overgelegd. Daarnaast voert eiser aan dat er in zijn geval sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan verweerder aanleiding had moeten zien om met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening zijn asielaanvraag in behandeling te nemen. Zo is Nederland volgens eiser hiervoor het meest aanwezen land, omdat hij een traumatische gebeurtenis (verkrachting) in Spanje heeft meegemaakt en een behandeling van zijn psychische klachten onvoldoende effect zal hebben om een medische noodsituatie te voorkomen. Ter onderbouwing wijst eiser op de eerder genoemde brief van i-psy. Daarnaast noemt eiser de omstandigheden dat hij zijn broer pas na een periode van
16 jaar weer heeft gevonden, dat zij – zoals hierboven weergegeven – elkaars steun nodig hebben, dat van zijn broer niet kan worden gevergd dat hij naar Spanje verhuisd, nu hij in Nederland woont, werkt en een gezin heeft en dat zijn contact met zijn broer heel anders is dan eventueel contact via moderne communicatiemiddelen.
Oordeel rechtbank
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen hem en zijn in Nederland woonachtige broer sprake is van een afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Uit de brief van i-psy van 10 december 2018 volgt weliswaar dat het scheiden van eiser van zijn broer – een veilig persoon die de enige steunfiguur voor hem is – een negatief effect kan hebben op zijn psychisch functioneren, maar dit maakt niet dat zij afhankelijk zijn van de hulp van elkaar. Evenmin volgt dit uit de brief van de huisarts van de broer, waaruit blijkt dat het dreigende gedwongen vertrek van eiser uit Nederland zorgt voor een toename van de psychische klachten van de broer. Het beroep van eiser op artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening slaagt daarom niet.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter niet in redelijkheid geen gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er zich geen individuele, bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat overdracht van eiser aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank is verder niet van oordeel dat de gemaakte belangenafweging niet onredelijk is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.
Anders dan verweerder in zijn verweerschrift van 13 december 2018 stelt, heeft eiser – los van zijn medische situatie en het volgens hem ontbreken van veilige een behandelomgeving in Spanje – wel degelijk andere feiten aangevoerd waaruit naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat een overdracht naar Spanje van onevenredige hardheid getuigt. De door eiser gestelde hereniging met zijn broer na een periode van 16 jaar (actief) naar elkaar op zoek te zijn geweest en de gestelde (psychische) steun die hij en zijn broer elkaar in Nederland bieden, mede in het licht van de (recente) voorgeschiedenis van eiser, merkt de rechtbank als dergelijke feiten aan. Zo heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor op 22 mei 2018 onder meer verklaard dat hij in Sierra Leone is geboren, dat hij tijdens de oorlog in dat land samen met zijn zus, maar zonder zijn ouders, naar Guinee is gevlucht, dat hij en zijn zus daarna ongewild van elkaar zijn gescheiden op het moment dat eiser gedwongen op een boot naar Spanje is gereisd, nadat zij daarvoor samen naar een Arabisch land waren gevlucht. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij sinds dat moment niet weet waar zijn zus is en dat zijn broer momenteel de enige persoon in de wereld is die hij nog heeft en dat zijn broer heel belangrijk voor hem is en hij voor zijn broer.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de in het kader van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening gemaakte belangenafweging onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. Dat eiser, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld, met moderne communicatiemiddelen contact kan onderhouden met zijn broer of dat zijn broer hem in Spanje kan bezoeken of zich daar kan vestigen, acht de rechtbank hiervoor niet voldoende. Immers, hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende kenbaar de onder 4.3. genoemde feiten, in samenhang met de door eiser gegeven verklaringen, bij zijn weging betrokken.
Beslissing rechtbank en proceskostenveroordeling
5.1.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd. Dit betekent dat verweerder eiser niet mag overdragen aan Spanje.
5.2.
Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5.3.
De rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat bij deze uitspraak op het beroep wordt beslist.
5.4.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot en bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier
.De beslissing is uitgesproken op
14 december 2018.
griffier rechter, tevens voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.