ECLI:NL:RBAMS:2018:9182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
13/751818-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door Rechtbank Amsterdam

Op 13 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 4 oktober 2018 en betreft een EAB dat op 1 oktober 2018 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 en met de Marokkaanse nationaliteit, is momenteel gedetineerd in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 29 november 2018 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw besproken. De raadsvrouw pleitte voor een terugkeergarantie, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten voor een dergelijke garantie, aangezien hij een vreemdeling is met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden voor overlevering beoordeeld. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Overleveringswet (OLW) verbiedt de overlevering als de feiten grotendeels op Belgisch grondgebied hebben plaatsgevonden. De officier van justitie heeft echter gevorderd om van deze weigeringsgrond af te zien, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de officier in redelijkheid tot deze vordering heeft kunnen komen. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751818-18
RK-nummer: 18/6873
Datum uitspraak: 13 december 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 oktober 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 oktober 2018 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres]
thans gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. V.C. Andeweg advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (2018/086).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België en vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.
De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW in samenhang met artikel 6, vijfde lid, van de OLW
5.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat een terugkeergarantie voor de opgeëiste persoon moet worden gevraagd. De opgeëiste persoon heeft een verblijfsvergunning en hij heeft zijn leven hier. Hij is feitelijk een Nederlander, aldus de raadsvrouw.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen terugkeergarantie hoeft te worden gevraagd. De opgeëiste persoon is een derdelander en hij heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Een terugkeergarantie wordt alleen gevraagd voor derdelanders met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet de Nederlandse nationaliteit heeft, maar een vreemdeling die onderdaan van een derde staat is met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Ingevolge artikel 6, vijfde lid, OLW in samenhang met artikel 6, eerste lid, OLW moet een terugkeergarantie worden verstrekt ten behoeve van Nederlanders en vreemdelingen met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de in artikel 6, vijfde lid, OLW gestelde vereisten en hij dus geen recht heeft op een terugkeergarantie. Het verweer wordt derhalve verworpen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- de feiten hebben grotendeels op Belgisch grondgebied plaatsgevonden;
- de rechtsorde van België is hierdoor geschokt;
- België heeft door middel van het uitvaardigen van het EAB aangegeven te willen vervolgen;
- de mededaders worden eveneens in België vervolgd.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.P. Sno, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 december 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.