Op 13 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 4 oktober 2018 en betreft een EAB dat op 1 oktober 2018 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 en met de Marokkaanse nationaliteit, is momenteel gedetineerd in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 29 november 2018 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw besproken. De raadsvrouw pleitte voor een terugkeergarantie, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten voor een dergelijke garantie, aangezien hij een vreemdeling is met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden voor overlevering beoordeeld. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Overleveringswet (OLW) verbiedt de overlevering als de feiten grotendeels op Belgisch grondgebied hebben plaatsgevonden. De officier van justitie heeft echter gevorderd om van deze weigeringsgrond af te zien, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de officier in redelijkheid tot deze vordering heeft kunnen komen. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.