Op 13 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 27 juni 2018 door de Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Tournai, België, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1975, is in Nederland ingeschreven en heeft een verblijfsrecht op basis van zijn minderjarige Nederlandse kinderen. Tijdens de openbare zitting op 29 november 2018 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn raadsman, mr. H. Raza, voerde aan dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander vanwege zijn afgeleide verblijfsrecht.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die in het EAB is gegeven, en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon op basis van zijn afgeleide verblijfsrecht niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten voor een terugkeergarantie en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon de vrijheidsstraf van 18 maanden kan ondergaan in de uitvaardigende lidstaat. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en A.P. Sno, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.