ECLI:NL:RBAMS:2018:9184

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
13/751491-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de identiteit en verblijfsrechten van de opgeëiste persoon

Op 13 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 27 juni 2018 door de Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Tournai, België, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1975, is in Nederland ingeschreven en heeft een verblijfsrecht op basis van zijn minderjarige Nederlandse kinderen. Tijdens de openbare zitting op 29 november 2018 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn raadsman, mr. H. Raza, voerde aan dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander vanwege zijn afgeleide verblijfsrecht.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die in het EAB is gegeven, en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon op basis van zijn afgeleide verblijfsrecht niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten voor een terugkeergarantie en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon de vrijheidsstraf van 18 maanden kan ondergaan in de uitvaardigende lidstaat. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en A.P. Sno, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751491-18 (EAB II)
RK nummer: 18/4601
Datum uitspraak: 13 december 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 juli 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juni 2018 door de Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Tournai (Doornik), België en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [BRP adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak
moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van
artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis bij verstek van CR Tournai (Doornik) van 8 december 2015 (869).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 18 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat (i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het volgende verklaard:
“Het staat de betrokkene vrij om verzet aan te tekenen tegen het vonnis tegen hem uitgesproken bij verstek en volgens de modaliteiten uiteengezet in bijlage aan onderhavig aanhoudingsmandaat.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring, gelezen in combinatie met de aan het EAB gehechte bijlage, aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
5. De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste, eerste lid, van de OLW in samenhang met artikel 6, vijfde lid, van de OLW
5.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon dient te worden gelijkgesteld met een Nederlander. De opgeëiste persoon heeft een verblijfsrecht op basis van artikel 8.7 Vreemdelingenbesluit 2000; een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vanwege zijn minderjarige Nederlandse kinderen. De raadsman verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 in de zaak Chavez-Vilchez (ECLI:EU:C:2017:354). Het is niet noodzakelijk dat hij in het bezit is van een verblijfsvergunning, omdat het een declaratoir recht betreft. Hierbij is niet van belang dat de opgeëiste persoon voldoet aan het inkomensvereiste. De opgeëiste persoon kan op basis van zijn afgeleide verblijfsrecht op grond van het Unierecht worden gelijkgesteld met een Nederlander en dan moet er dus een terugkeergarantie ten behoeve van hem worden verstrekt. Subsidiair voert de raadsman aan dat de behandeling moet worden geschorst om de IND te vragen of dit afgeleide verblijfsrecht ook gedurende de afgelopen vijf jaar heeft bestaan. Ongeacht wat het antwoord van de IND op deze vraag is zou een prejudiciële vraag moeten worden gesteld over de drempel voor overlevering tussen lidstaten waarbij het afgeleide verblijfsrecht een rol speelt.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon tot voor kort een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had en dat hij nu verblijfsrecht heeft op grond van het Unierecht. Dat is niet hetzelfde als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Indien de opgeëiste persoon op grond van zijn verblijfsrecht moet worden gelijk gesteld met een burger van de Europese Unie dan geldt het vereiste van een rechtmatig en duurzaam verblijf. Ter onderbouwing daarvan dienen stukken te worden overgelegd. Het door de raadsman aangehaalde arrest van 10 mei 2017 ziet op het vraagstuk of het verblijfsrecht kan worden ontzegd aan een derdelander die de ouder is van een minderjarig Nederlands kind. Dat is hier niet aan de orde. Hier is de vraag of de opgeëiste persoon kan worden overgeleverd.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1490) is geoordeeld dat op grond van het afgeleide verblijfsrecht op basis van artikel 20 (VWEU) geen aanspraak kan worden gemaakt op een duurzaam verblijfsrecht. Tevens kan het afgeleide verblijfsrecht niet worden aangemerkt als rechtmatig verblijf dat in aanmerking kan worden genomen voor de verkrijging van een duurzaam verblijfsrecht. Gelet op deze uitspraak van 2 mei 2018 heeft de opgeëiste persoon op grond van zijn afgeleide verblijfsrecht geen duurzaam verblijf en tellen de jaren dat hij afgeleid verblijfsrecht heeft ook niet mee als rechtmatig verblijf ter verkrijging van een duurzaam verblijfsrecht. Nu de opgeëiste persoon als derdelander overigens ook geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd bezit, voldoet hij niet aan de vereisten van artikel 6, vijfde lid, OLW. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet met een Nederlander kan worden gelijk gesteld. Hij komt niet in aanmerking voor een terugkeergarantie. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling te schorsen en/of een prejudiciële vraag te stellen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Tournai ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.P. Sno, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 december 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.