ECLI:NL:RBAMS:2018:9238

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
13/654136-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na neersteken van (ex-)vriendin door verdachte uit gemoedsopwelling

Op 19 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zijn (ex-)vriendin heeft neergestoken, wat leidde tot haar overlijden. De verdachte ontdekte op de telefoon van het slachtoffer intieme foto's en video's met een andere man, wat hem in een hevige gemoedsopwelling bracht. Hij pakte een mes uit de keuken en stak het slachtoffer meermalen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte rade handelde, maar wel schuldig was aan doodslag. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar. Daarnaast werd er shockschade van €20.000,- toegekend aan de nicht van het slachtoffer en haar elfjarige zoontje, die getuigen waren van de steekpartij. De rechtbank weegt de ernst van het delict zwaar, gezien de brute wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht en de impact op de nabestaanden. De verdachte werd vrijgesproken van moord, omdat er geen bewijs was voor voorbedachte rade. De rechtbank hield rekening met de psychologische impact van het delict op de verdachte, maar concludeerde dat hij volledig toerekeningsvatbaar was. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen omtrent schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654136-18 (Promis)
Datum uitspraak: 19 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [Justitieel Complex] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.F. Wijngaarden naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de zitting, ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 3 september 2018 tot en met 13 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven heeft beroofd door met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/of buik, in elk geval het lichaam te steken, waardoor die [slachtoffer] is komen te overlijden.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Volgens haar volgt uit het dossier echter niet dat bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld volgens een vooropgezet plan, anders gezegd: met voorbedachte raad. Hij moet dan ook worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord. De eveneens ten laste gelegde doodslag kan daarentegen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, net als de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van moord, maar dat doodslag kan worden bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt, kijkend naar de inhoud van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte het [slachtoffer] op 3 september 2018 meermalen opzettelijk in het lichaam heeft gestoken met een mes, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Vervolgens moet de rechtbank bepalen of verdachte hier van tevoren dusdanig over heeft nagedacht dat kan worden gesproken over voorbedachte raad. Dit maakt namelijk het verschil tussen moord en doodslag.
Juridisch kader moord
Voor voorbedachten raad in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Feiten
Uit de verklaring van verdachte van 24 september 2018 volgt dat verdachte en het slachtoffer hadden afgesproken dat verdachte die nacht naar de woning zou komen waar het slachtoffer op dat moment verbleef. Verdachte was aanvankelijk heel blij dat hij het slachtoffer weer zou zien, zo blijkt uit de verklaring die hij op de zitting heeft afgelegd. Later deze avond waren zij samen in de slaapkamer van het slachtoffer, waar zij ook in slaap viel. Vervolgens stond verdachte op het punt om weg te gaan, maar op dat moment heeft hij in de telefoon van het slachtoffer gekeken. In deze telefoon trof verdachte foto’s en een video aan waarop te zien was dat het slachtoffer een avond of nacht in een hotel had doorgebracht en intiem was geweest met een andere man. Naar eigen zeggen was verdachte op dat moment in shock en verloor hij de macht over zichzelf. Verdachte is vervolgens naar beneden gegaan en heeft daar uit een keukenlade een mes gepakt, met de bedoeling het slachtoffer bang te maken en haar met de foto’s en de video te confronteren. Toen hij haar met de beelden confronteerde, wilde het slachtoffer haar telefoon terugpakken, waarna verdachte haar meermalen met dat mes heeft gestoken. Door het kabaal van de worsteling werd [naam nicht] , de nicht van het slachtoffer, wakker, net als haar elfjarige zoontje. Beiden hebben gezien hoe verdachte het slachtoffer te lijf ging en [naam nicht] wierp zich tussen hen in om verdachte de kamer uit te krijgen. Dat lukte aanvankelijk ook, maar verdachte wist van geen ophouden en probeerde de kamer weer binnen te dringen, terwijl hij stekende bewegingen maakt met het mes. Toen dit niet lukte is hij naar beneden gegaan en op zijn fiets weggereden van de woning.
Tien dagen later, op 13 september 2018, is [slachtoffer] als gevolg van deze messteken in het ziekenhuis overleden.
Het mes
De rechtbank stelt vast dat het mes afkomstig was uit de woning van [naam nicht] , waar het slachtoffer verbleef. Dit blijkt namelijk uit de getuigenverklaring van deze [naam nicht] , die verklaart een soortgelijke messenset te hebben en te bewaren in de keukenlade, Bovendien heeft getuige [naam getuige] verklaard dat na het incident de keukenlade openstond, waar dat de avond ervoor niet het geval was. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte het mes niet van tevoren zelf heeft meegenomen naar de woning, maar pas vlak voor het incident uit de keukenla heeft gepakt.
Had verdachte het plan om te doden?
Enkele nabestaanden hebben tijdens hun spreekrecht verklaard dat verdachte al langer het plan zou hebben gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Hierbij is onder meer gewezen op de eerder door verdachte geuite bedreigingen aan het adres van het slachtoffer. De rechtbank gaat daar echter niet in mee. Vastgesteld kan worden dat verdachte zich in het verleden enkele keren dreigend heeft uitgelaten jegens het slachtoffer, maar hieruit kan niet een vooropgezet plan worden afgeleid om haar van het leven te beroven, omdat niet is gebleken dat deze uitlatingen gericht waren op een werkelijk te plegen misdrijf. De uitlatingen werden volgens verschillende getuigenverklaringen in het dossier ook niet opgevat als serieuze bedreigingen, maar eerder als intimidatiepogingen, en verdachte heeft dat ook bevestigd. Ook is niet gebleken, zoals wel werd gesteld, dat verdachte een afbeelding van een vuurwapen aan het slachtoffer heeft gestuurd.
De rechtbank merkt nog op dat verdachte vóór de fatale nacht van 2 op 3 september 2018 niet kon hebben geweten van de intieme beelden op de telefoon van het slachtoffer. Deze zijn immers gemaakt in de nacht van 31 augustus op 1 september 2018 en tussen dit tijdstip en de avond van 2 september 2018 hebben verdachte en het slachtoffer elkaar niet gezien. Het ligt dan ook niet voor de hand dat hij, zonder van die beelden te weten, tóch een plan had om het slachtoffer van het leven te beroven. Bovendien is gebleken dat verdachte pas vlak voor het incident een mes heeft gezocht en gevonden in de keukenla van de woning van [naam nicht] .
Conclusie rechtbank
De rechtbank concludeert dat het steekincident, dat zich in een zeer kort tijdsverloop heeft afgespeeld, is gepleegd vanuit een hevige en ogenblikkelijke gemoedsopwelling en dat verdachte hier van tevoren niet over heeft nagedacht. In andere woorden: verdachte heeft zich niet ‘gedurende enige tijd kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit’. Daarom is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet volgt dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en spreekt zij verdachte vrij van moord. De rechtbank vindt daarentegen, zoals ook eerder is opgemerkt, wél bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk met messteken om het leven heeft gebracht. Hij heeft zich dus schuldig gemaakt aan doodslag.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgesomd bewezen dat verdachte
in de periode van 3 september 2018 tot en met 13 september 2018 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam te steken, waardoor die [slachtoffer] is komen te overlijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

Het bewezenverklaarde feit is strafbaar. Ook kan verdachte worden verweten dat hij dit feit heeft gepleegd.

6.Motivering van de straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte op te leggen straf moet worden gematigd en verzoekt de rechtbank rekening te houden met de emotionele context waarin verdachte het feit heeft gepleegd en op het feit dat aan verdachte hoogstwaarschijnlijk een inreisverbod zal worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 4 september 2018. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia- rapportage, te weten een psychologisch onderzoek van drs. S.H. van Schagen van 20 november 2018. Volgens de psycholoog zijn er geen aanwijzingen voor het bestaan van een ziekelijke stoornis of van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het incident. Verdachte was zich terdege bewust van de ontoelaatbaarheid van zijn handelen en wordt in staat geacht om conform dat besef zijn wil in vrijheid te bepalen. Er kan dan ook vanuit gedragskundig oogpunt geen uitspraak worden gedaan over de recidivekans. Verdachte is in de toekomst volledig vrij om in vergelijkbare situaties andere keuzes te maken. Gelet op de (psychologische) impact die het ten laste gelegde op hem heeft en de schuld- en schaamtegevoelens die hij laat zien, lijkt het overigens weinig aannemelijk dat hij in de toekomst in vergelijkbare situaties dezelfde keuzes zal maken. Daarbij blijkt uit onderzoek dat de kans op recidive bij partnerdoding gering is. Beschermende factoren zijn gelegen in het feit dat sprake is van een blanco strafblad, een goed steunend netwerk (familie) en de aanwezigheid van vermogens tot empathie. Daarbij is er geen sprake van verslaving en geen negatieve houding tegenover autoriteit. Bij verdachte is wel sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een depressieve stoornis (ontstaan naar aanleiding van het feit). Er zijn onvoldoende aanwijzingen van voor een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en verdachte kan als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd, aldus de psycholoog.
De rechtbank is het eens met het rapport van de psycholoog en zij concludeert daarom dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en dat hij dus volledig verantwoordelijk is voor zijn daad.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De maximale straf voor doodslag is vijftien jaar gevangenisstraf. Doodslag is één van de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent. Het recht op leven behoort tot de fundamenteelste rechten die in onze rechtsorde moeten worden beschermd. Verdachte heeft het leven van [slachtoffer] op zeer brute wijze beëindigd door haar veertien keer met een mes te steken. Daarmee heeft verdachte ook haar nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Verdachte heeft spijt getoond.
Het feit op zich en vooral ook de wijze waarop verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht, heeft veel onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt in de directe omgeving van het slachtoffer en in de samenleving. Het feit is gepleegd terwijl het slachtoffer in bed lag in haar slaapkamer, wat bij uitstek een plek is waar zij zich veilig mocht wanen.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank ook mee dat het feit zich heeft afgespeeld in de woning van de nicht van het slachtoffer, waar verdachte altijd welkom was en vaak over de vloer kwam. Niet alleen is deze nicht getuige geweest van het incident, zij heeft het slachtoffer, vechtend voor haar leven, ook beschermd tegen verdachte, die van geen ophouden wist. Ten slotte heeft verdachte het feit ook gepleegd voor de ogen van het elfjarige achterneefje van het slachtoffer, die vanuit zijn slaapkamer moest zien hoe verdachte het slachtoffer te lijf ging.
De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor verdachte moeilijk zal zijn geweest om de foto’s en de video die hij aantrof in de telefoon van het slachtoffer te verwerken. Dit kan echter nooit een rechtvaardiging zijn van het gebruik van geweld, en al helemaal niet in de mate waarin verdachte dit geweld heeft gebruikt.
Uit de door de familie ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt dat zij verdachte na al die jaren waren gaan zien als onderdeel van de familie en dat zij het daarom niet kunnen geloven dat juist verdachte degene is die hun geliefde moeder, dochter, zus, nicht en achternicht veel te vroeg uit hun midden heeft gerukt. Verdachte heeft de familie door zijn handelen verscheurd achtergelaten en hen onbeschrijflijk veel verdriet gedaan. De leegte die het slachtoffer in de familie achterlaat kan in de ogen van de nabestaanden nooit meer worden opgevuld en wat bij hen overblijft zijn gevoelens van pijn, verdriet, boosheid en frustratie:
[naam zoon] (zoon van [slachtoffer] ): ‘
Nu zij weg is, blijf ik achter en weet niet hoe ik verder moet’;
[naam nicht] (nicht): ‘
De leegte kan nooit meer opgevuld worden. Het verdriet en de pijn zijn ondraaglijk’;
[naam dochter 1] (dochter van [naam nicht] ): ‘
Zodra ik bij mijn moeder thuis kwam, was mijn eerste vraag: Waar is Tantie? Deze vraag kan ik nu nooit meer stellen’;
[naam dochter 2] (dochter [naam nicht] ): ‘
Je was iemand van ons. Hoe moet ik nog iemand vertrouwen?;
[naam zus] (zus van [slachtoffer] ): ‘
Ons hart is verscheurd en alleen God kan ons helpen dit te verwerken en dit een plek te geven’.
De rechtbank ziet verder in de omstandigheid dat aan verdachte, die illegaal in Nederland verblijft, als gevolg van de op te leggen straf waarschijnlijk een inreisverbod zal worden opgelegd geen aanleiding om de straf te matigen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. De rechtbank is het al met al eens met de eis van de officier van justitie, mede gelet op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, en zij zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van elf jaar.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregels

De vorderingen tot materiële schadevergoeding
De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 51f van het Wetboek van Strafrecht kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Van rechtstreekse schade is sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Het belang dat wordt beschermd door de strafbepaling ‘doodslag’ is het menselijk leven als zodanig. Nabestaanden van een slachtoffer van een onrechtmatige daad kunnen op grond van artikel 6:108 eerste en tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak maken op vergoeding van materiële schade. Dit ziet dan op vergoeding van gederfd levensonderhoud of vergoeding van de kosten van lijkbezorging. Deze bepaling verhindert dat door nabestaanden ook aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van andere dan de daar genoemde schade. [1]
Alle navolgende benadeelde partijen zijn ter zitting bijgestaan door de door hen gemachtigd raadsvrouw mr. L. Scheffer.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 1.327,- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit kosten voor een reis van Suriname naar Amsterdam op
7 september 2018 en kosten voor een reisverzekering voor deze reis.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een bedrag van € 1.290,- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit kosten voor een reis van Suriname naar Amsterdam op 19 september 2018 en kosten voor een reisverzekering voor deze reis.
De benadeelde partij [naam zoon] vordert een bedrag van € 4.152,- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit kosten voor een reis van Suriname naar Amsterdam op
8 september 2018, misgelopen onderhoudskosten in de periode van 3 september 2018 tot en met 5 december 2018 en toekomstig mis te lopen onderhoudskosten in de periode van 2019 tot en met 2020.
De benadeelde partij [naam zus] vordert een bedrag van € 320,40 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten van Rotterdam naar Amsterdam in de periode van 5 september 2018 tot en met 19 september 2018. Ook wordt € 45,- aan proceskosten (reiskosten naar de rechtbank) gevorderd.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert een bedrag van € 810,- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit kosten voor een reis van Suriname naar Amsterdam voor haar en haar zoontje op 19 september 2018.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert een bedrag van € 716,20 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit kosten voor een matras voor de vader van het slachtoffer en verschillende reiskosten (naar het ziekenhuis, naar de begrafenis, naar gesprekken met slachtofferhulp en naar afspraken met de officier van justitie). Ook wordt (de rechtbank begrijpt) € 99,- aan proceskosten (reiskosten naar de rechtbank en de advocaat) gevorderd.
De benadeelde partij [naam nicht] vordert een bedrag van € 16.257,- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit uitvaartkosten, kosten voor een dominee tijdens de uitvaart, kosten voor het vervangen van een matras, kosten voor een grafsteen en misgelopen inkomsten.
Alle benadeelde partijen vorderen dat de toe te wijzen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van alle vorderingen op het standpunt gesteld dat deze voldoende zijn onderbouwd en daarom moeten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de reiskosten van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [naam zoon] niet betwist. De reiskosten van [naam zus] zijn daarentegen onvoldoende onderbouwd en moeten worden afgewezen. De uitvaartkosten komen weliswaar voor vergoeding in aanmerking, maar de kosten voor de grafsteen moeten worden gematigd tot een bedrag van € 1.500,-, omdat dat in overeenstemming is met de omstandigheden van de overledene. Ook zou een bedrag van € 750,- dat de benadeelde partij heeft ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven van de vordering moeten worden afgetrokken. De kosten van het matras dat moest worden vervangen komen verder niet voor vergoeding in aanmerking en ten aanzien van deze post moet de benadeelde partij [naam nicht] dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit geldt ook voor de door haar geleden inkomstenderving, omdat zij daar volgens de wet niet voor in aanmerking komt en deze post bovendien onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de misgelopen onderhoudskosten van de benadeelde partij [naam zoon] kan niet worden vastgesteld hoeveel van het levensonderhoud door het slachtoffer werd gedragen en ook hier dient niet-ontvankelijkverklaring te volgen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank herhaalt dat de benadeelde partijen in deze zaak (allen nabestaanden van het slachtoffer) volgens de wet en jurisprudentie van de Hoge Raad slechts recht hebben op een vergoeding van gederfd levensonderhoud (waarin het slachtoffer voorzag) en vergoeding van de kosten van lijkbezorging van het slachtoffer. Elke andere vorm van vergoeding van materiële schade is uitgesloten. Dit betekent dan ook dat de vorderingen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] in hun geheel moeten worden afgewezen. Dit geldt ook voor de vorderingen van [benadeelde partij 4] en [naam zus] . Omdat hun vorderingen tot materiële schadevergoeding zullen worden afgewezen, komt de rechtbank niet toe aan enige toekenning van proceskosten en ook hun vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
De vorderingen van [naam zoon] en [naam nicht] zullen om dezelfde reden gedeeltelijk worden afgewezen, namelijk ten aanzien van de hiervoor genoemde reiskosten van [naam zoon] en de kosten van het matras en de misgelopen inkomsten van [naam nicht] .
[naam zoon] kan op grond van artikel 6:108 lid 1 BW aanspraak maken op een vergoeding van gederfd levensonderhoud. De vordering ten aanzien van de misgelopen onderhoudskosten in de periode van 3 september 2018 tot en met 5 december 2018 zal worden toegewezen (€ 400,-), nu de rechtbank deze kosten voldoende onderbouwd acht. De vordering ten aanzien van de toekomstig mis te lopen onderhoudskosten in de periode van 2019 tot en met 2020 zal gedeeltelijk, namelijk voor de helft, een bedrag van
€ 1.200,-, worden toegewezen. De rechtbank kan niet in de toekomst kijken en op basis van de overgelegde stukken kan de rechtbank niet vaststellen dat het slachtoffer langer dan een jaar in het onderhoud van haar zoon zou hebben voorzien. Beide toe te wijzen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis (19 december 2018). Voor het overige is de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering.
[naam nicht] kan op grond van artikel 6:108 lid 2 BW aanspraak maken op een vergoeding van de kosten van lijkbezorging. De rechtbank zal dan ook de uitvaartkosten en de kosten voor een dominee tijdens de uitvaart toewijzen. Beide posten zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat de schade is ontstaan (7 november respectievelijk 27 november 2018). Het bedrag dat de benadeelde partij heeft ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven zal niet op de vordering in mindering worden gebracht, omdat dit bedrag, en dat mag óók bij de raadsman bekend worden verondersteld, als een voorschot geldt dat de benadeelde partij, bij het ontvangen van een schadevergoeding, moet terugbetalen. De rechtbank zal de vordering voor de kosten van de grafsteen gedeeltelijk toewijzen, namelijk tot een bedrag van € 1500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2018, nu dit een gemiddeld bedrag is voor een grafsteen en de rechtbank dit bedrag redelijk en evenredig acht. De rechtbank verklaart de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk.
De vorderingen tot immateriële schadevergoeding
De benadeelde partijen [naam nicht] en [naam getuige] vorderen ieder € 30.000,- aan immateriële schadevergoeding, in de zin van shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot immateriële schadevergoeding in zijn geheel moeten worden toegewezen omdat op basis van het dossier voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade in de vorm van shockschade hebben geleden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren. Shockschade komt slechts voor vergoeding in aanmerking indien sprake is van werkelijk ernstig, in rechte vaststelbaar geestelijk stelsel. Volgens de verdediging is onvoldoende komen vast staan dat er sprake is van een dergelijk geestelijk letsel.
Het oordeel van de rechtbank
Het huidige stelsel van de wet brengt op dit moment met zich dat nabestaanden recht hebben op immateriële schadevergoeding in de volgende gevallen:
als kan worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk had om nabestaanden leed en verdriet toe te brengen (als bedoeld in artikel 6:106, lid 1, sub a, BW), of
als sprake is van shockschade bij nabestaanden waardoor zij in hun persoon zijn aangetast (in de zin van artikel 6:106, lid 1, sub b, BW).
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer heeft gedood met het oogmerk – de specifieke bedoeling – om de benadeelde partijen verdriet te doen. Op basis hiervan bestaat dan ook geen recht op immateriële schadevergoeding.
Van shockschade is slechts onder strikte voorwaarden sprake. Shockschade is geestelijk letsel, in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dat ontstaat door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer overlijdt of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan.
Op basis van de door de raadsvrouw overgelegde stukken stelt de rechtbank vast dat
[naam getuige] en [naam nicht] een post traumatische stressstoornis (PTSS) hebben opgelopen. Ten aanzien van het antwoord op de vraag waardoor deze PTSS is ontstaan overweegt de rechtbank als volgt. De elfjarige [naam getuige] heeft gezien hoe verdachte zijn tante neerstak. Niet alleen is hij daarmee getuige geweest van de zeer gewelddadige gebeurtenis waardoor het slachtoffer is komen te overlijden, ook is hij minderjarig en betrof het slachtoffer een familielid van hem. De rechtbank acht dan ook shockschade aanwezig. [naam nicht] is tussen verdachte en haar nicht gesprongen en heeft verdachte de kamer uit weten te krijgen, waarna zij, toen zij het licht aandeed, werd geconfronteerd met de verwondingen van haar nicht en een grote hoeveelheid bloed in de slaapkamer. Zij heeft, door het gebrek aan licht in de slaapkamer, weliswaar het feit zelf niet gezien, maar zij is wel in directe zin geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. Ook bij [naam nicht] acht de rechtbank dan ook shockschade aanwezig.
De rechtbank heeft gekeken naar bedragen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, waarbij de rechtbank opmerkt dat bij shockschade de specifieke omstandigheden van het geval zó bepalend zijn, dat verschillende strafzaken zich nooit echt goed laten vergelijken. De rechtbank waardeert de hoogte van de shockschade op € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2018. Voor het overige zijn de benadeelde partijen [naam getuige] en [naam nicht] niet-ontvankelijk in hun vordering.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde [naam zoon] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.600,- (duizend zeshonderd euro) bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2018.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde [naam nicht] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 9.358,00 (negenduizend driehonderdachtenvijftig euro en nul eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018, een bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2018, en een bedrag van € 1500,00 (vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf op 19 december 2018, bestaande uit materiële schadevergoeding, en € 20.000,- (twintigduizend euro) bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2018.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde [naam getuige] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 20.000,- (twintigduizend euro) bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2018.
Ten aanzien van de vervangende hechtenis
Tot slot heeft de verdediging verzocht om, indien aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, geen vervangende hechtenis op te leggen omdat de verdachte de schadevergoeding, gelet op zijn financiële positie en het vooruitzicht op de lange detentie, vrijwel zeker niet zelf zal kunnen dragen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een ongeclausuleerde toepassing van de schadevergoedingsmaatregel zal leiden tot een effectieve strafverzwaring.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat een ongeclausuleerde toepassing van de schadevergoedingsmaatregel zal leiden tot een effectieve strafverzwaring. Dat betekent echter niet dat de vervangende hechtenis in het geheel achterwege moet blijven. Het kan immers niet worden uitgesloten dat verdachte, middels inkomsten na zijn detentie, (een deel van) de schadevergoeding zal kunnen terugbetalen. De rechtbank zal de duur van de vervangende hechtenis dan ook bepalen op één maand.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 11 (elf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam nicht]
Wijst de vordering van [naam nicht] toe tot een bedrag van € 31.108,- (eenendertigduizend honderdacht euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam nicht] voornoemd.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering ten aanzien van de kosten van de grafsteen en de immateriële schade niet-ontvankelijk en wijst de vordering ten aanzien van vervanging van de matras en de misgelopen inkomsten af.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam nicht] aan de Staat € 31.108,- (eenendertigduizend honderdacht euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam getuige]
Wijst de vordering van [naam getuige] toe tot een bedrag van € 20.000,- (twintigduizend euro) bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 september 2018 tot aan de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam getuige] voornoemd.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam getuige] aan de Staat € 20.000,- (twintigduizend euro) bestaande uit immateriële schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 september 2018 tot aan de algehele voldoening. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De rechtbank bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal van alle aan verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen de betalingsverplichting wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (een) maand. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichtingen niet op.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam zoon]
Wijst de vordering van [naam zoon] toe tot een bedrag van € 1.600,- (zestienhonderd euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam zoon] voornoemd.
Wijst de vordering ten aanzien van de reis van Suriname naar Amsterdam af en verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstig mis te lopen onderhoudskosten niet-ontvankelijk.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam zoon] aan de Staat € 1.600,- (zestienhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door voornoemde benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam zus]
Wijst de vordering van [naam zus] af.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Wijst de vordering van [benadeelde partij 4] af.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van [benadeelde partij 1] af.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van [benadeelde partij 2] af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.B.P. Terwindt en L.C. Fleskens, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2018.

Voetnoten

1.HR 9 oktober 2009,