ECLI:NL:RBAMS:2018:9296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
13/751539-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met gedeeltelijke weigering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 7 september 2018 en betreft een EAB dat op 12 juli 2018 door de Franse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1998 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, is thans gedetineerd in Nederland.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procesgang gevolgd, waarbij op 2 november 2018 een openbare zitting heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting was de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. S.R. Bordewijk. De rechtbank heeft op 16 november 2018 een tussenuitspraak gedaan, waarin de termijn voor uitspraak werd verlengd.

Bij de uiteindelijke beslissing heeft de rechtbank vastgesteld dat de overlevering voor het feit van witwassen op 6 april 2018 moet worden geweigerd, omdat er een lopende strafvervolging in Nederland is. Voor de overige feiten, zoals vermeld in het EAB, is de overlevering wel toegestaan. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW) en het Wetboek van Strafrecht in acht genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. J.A.A.G. de Vries, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751539-18
RK-nummer: 18/6264
Datum uitspraak: 4 december 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juli 2018 door
le Procureur de la République près le Tribunal de Grande Instance de Lille(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman, mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.
Bij tussenuitspraak van 16 november 2018 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend onder gelijktijdige schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd. Voorts heeft de rechtbank bij deze tussenuitspraak de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen, met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 4 december 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 16 november 2018

Uit de onder punt 1 beschreven procesgang volgt dat een tussenuitspraak is gedaan op 16 november 2018. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen in die tussenuitspraken ten aanzien van:
  • de grondslag en inhoud van het EAB;
  • de strafbaarheid;
  • de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW.
Die overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De tussenuitspraak is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in Nederland aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in Frankrijk;
  • de verdovende middelen werden in Frankrijk ingevoerd, waarmee de rechtsorde aldaar is geschokt.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Franse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Franse autoriteiten en de verdere vervolging in Frankrijk de voorkeur verdienen, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is aangevoerd dat een deel van de bewijsvoering zich in Nederland bevindt. Voorts heeft de raadsman gesteld dat als Frankrijk kan verzoeken tot overname van de vervolging van de Nederlandse strafzaak, Nederland ook kan verzoeken tot overname van de vervolging van Franse strafzaak.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een terughoudende toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW

5.1.
Inleiding
In de tussenuitspraak van 16 november 2018 is overwogen dat de Franse justitiële autoriteiten nadrukkelijk te kennen hebben gegeven dat zij de opgeëiste persoon ook voor – kort gezegd – het bezit van heroïne en cocaïne en het witwassen van een geldbedrag op 6 april 2018 in Rotterdam willen vervolgen. Daarom is de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om de Minister van Justitie en Veiligheid te verzoeken om de opdracht te geven de vervolging in Nederland te staken.
Namens de Minister van Justitie en Veiligheid is in een brief van 3 december 2018 – met als onderwerp: Opdracht staken vervolging – onder andere het volgende meegedeeld:
In Nederland is de opgeëiste persoon op 9 april 2018 In verzekering gesteld door de hulpofficier van justitie te Rotterdam, naar aanleiding van een verdenking aangaande onder meer (10-067445-18):
-
Aanwezig hebben van heroïne en cocaïne.
Aangezien blijkens het Europees aanhoudingsbevel de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd ten behoeve van de strafvervolging met betrekking tot het aanwezig hebben van heroïne en cocaïne die aan de hiervoor vermelde Nederlandse vervolging ten grondslag liggen, acht ik het wenselijk dat de strafvervolging in Nederland wordt gestaakt ten aanzien van datzelfde feit
(…)
Gelet op het voorgaande acht ik het van belang voor een goede rechtsbedeling dat de strafvervolging in Nederland inzake voornoemd drugsdelict wordt gestaakt en verdient het de voorkeur dat de opgeëiste persoon in Frankrijk wordt vervolgd. Gezien het hiervoor vermelde geef ik, gelet op artikel 9 lid 2 van de Overleveringswet, de opdracht de strafrechtelijke vervolging van bovenstaand feit met betrekking tot de opgeëiste persoon te staken.
Aan de opdracht tot staking van de Nederlandse vervolging wordt dezerzijds de voorwaarde verbonden dat de overlevering ten aanzien van voormeld feit wordt toegestaan en de daarop betrekking hebbende vervolging in Frankrijk zal plaatsvinden.
5.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de stakingsbeslissing van 3 december 2018 slechts ziet op het drugsdelict en niet op het witwassen. De overlevering dient daarom te worden geweigerd voor het feit van witwassen.
5.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de stakingsbeslissing van 3 december 2018 ook ziet op het feit van witwassen, zodat de weigeringsgrond van artikel 9 OLW niet van toepassing is. De officier van justitie heeft er op gewezen dat in de beslissing van 3 december 2018 wordt verwezen naar het parketnummer van de Nederlandse strafzaak – waarin zowel wordt vervolgd voor het drugsfeit als het witwassen – en dat bovendien in de stakingsbeslissing wordt gesproken over een verdenking aangaande
onder meerhet aanwezig hebben van heroïne en cocaïne. Hieruit volgt dat de stakingsbeslissing óók betrekking heeft op het witwassen, aldus de officier van justitie.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW wordt de overlevering van de opgeëiste persoon niet toegestaan voor een feit waarvoor tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de stakingsbeslissing van 3 december 2018 onvoldoende kan worden afgeleid dat deze stakingsbeslissing ook betrekking heeft op het strafbare feit witwassen. Hierbij is van belang dat de stakingsbeslissing het witwassen niet noemt en dat de conclusie van de beslissing is dat
de strafvervolging in Nederland inzake voornoemddrugsdelictwordt gestaakt(onderstreping door rechtbank), waarbij eerder in de brief als drugsdelict wordt genoemd: het aanwezig hebben van heroïne en cocaïne. De rechtbank kan dan ook niet uit deze brief afleiden dat in Nederland opdracht is gegeven tot het staken van de vervolging inzake witwassen.
Voor zover het overleveringsverzoek ziet op de verdenking dat de opgeëiste persoon een geldbedrag heeft witgewassen op 6 april 2018, wordt de overlevering daarom geweigerd.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van het feit dat ziet op het witwassen van een geldbedrag op 6 april 2018 is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW geldt, dient de overlevering voor dat feit te worden geweigerd.
Ten aanzien van de overige feiten, zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB en zoals aangehaald in de aan deze uitspraak gehechte tussenuitspraak van 16 november 2018, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 140 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het witwassen van een geldbedrag op 6 april 2018.
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
le Procureur de la République près le Tribunal de Grande Instance de Lilleten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de overige feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. A.P. Sno en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2018.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.