ECLI:NL:RBAMS:2018:9396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
24 december 2018
Zaaknummer
13/702433-18 (Promis) en 13/669182-14 (V.I. 99/000138-21)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van ouderen door zich voor te doen als nieuwe buurman

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2018 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan negen oplichtingen van oudere slachtoffers. De verdachte, geboren in 1941 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was al eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en had zich in een korte periode schuldig gemaakt aan deze oplichtingen terwijl hij niet was teruggekeerd van verlof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich voordeed als de nieuwe buurman van de slachtoffers en hen op slinkse wijze geld afhandig maakte door hen te vertellen dat hij geld nodig had voor bijvoorbeeld de reparatie van een auto of verhuiswagen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde afpersing, maar het subsidiair tenlastegelegde oplichting is bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, rekening houdend met zijn hoge leeftijd en het feit dat hij zich had misdragen door opnieuw strafbare feiten te plegen na eerdere veroordelingen. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ook psychische schade hebben geleden door de oplichtingen. De rechtbank heeft de vordering tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling in een eerdere zaak van de verdachte toegewezen, gezien zijn recidive en het ernstige karakter van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702433-18 (Promis) en 13/669182-14 (V.I. 99/000138-21)
Datum uitspraak: 12 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van Laere en van wat de raadsman van verdachte mr. E.M. van Schaik naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich te Amsterdam in 2018 heeft schuldig gemaakt aan
1. primair: afpersing en/of diefstal met geweld van een geldbedrag van 600 euro, toebehorende aan [naam 1] op 19 augustus,
subsidiair: oplichting van [naam 1] , waardoor zij werd bewogen tot afgifte van 600 euro, terwijl verdachte in de afgelopen 5 jaren eerder onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor een soortgelijk feit;
2. oplichting van [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] , in de periode van 15 augustus tot en met 5 september, waardoor zij werden bewogen tot afgifte van geldbedragen, terwijl verdachte in de afgelopen 5 jaren eerder onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor een soortgelijk feit.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het onder 1 primair tenlastegelegde kan niet worden bewezen, omdat ondersteunend bewijs voor het dreigen met een wapen ontbreekt. De onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde oplichtingen kunnen wel bewezen worden.
Ten aanzien van de oplichtingen voert de officier van justitie het volgende aan. Verdachte is op heterdaad aangehouden nadat hij aangeefster [naam 9] heeft opgelicht. Na de aanhouding is de kleding en het horloge van verdachte veiliggesteld. De oplichting van [naam 9] , de aangetroffen kleding in het pension van verdachte en het horloge vormen de basis waaraan de andere oplichtingen kunnen worden getoetst. Bij de verschillende oplichtingen komen de door aangevers opgegeven signalementen van de oplichter en de beschreven modus operandi overeen. Zo stelt de oplichter zich een aantal keer voor als de nieuwe buurman en wordt bij elke oplichting gesproken over een dochter. Ook zijn de namen die de oplichter gebruikt vergelijkbaar. Geconcludeerd kan worden dat het om een en dezelfde persoon gaat. Ter ondersteuning van de aangifte van [naam 5] zijn camerabeelden aanwezig, waarop verdachte herkenbaar op beeld staat. Verdachte wordt ook herkend door een verbalisant. Ook bij de zaak van aangeefster [naam 1] is ondersteunend bewijs aanwezig. Op de camerabeelden komt het postuur van de dader overeen met het postuur van verdachte. Verder is een tas zichtbaar, die soortgelijk is als de tas die bij verdachte is aangetroffen. Gelet op het al voorgaande kunnen alle oplichtingen dan ook bewezen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat verdachte geheel dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe voert hij het volgende aan. Verdachte ontkent. Bij hem is geen vuurwapen aangetroffen na zijn aanhouding. Ook in de kamer die hij huurde, is geen vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. Daarnaast wordt in de andere oplichtingen niet gesproken over een vuurwapen of gelijkend voorwerp, dat past dus ook niet bij de modus operandi. Bovendien is verdachte niet eerder veroordeeld voor een geweldsdelict of wapenbezit. Verder herkent aangeefster [naam 1] verdachte niet op het moment dat aan haar een foto van verdachte wordt getoond. Aangeefster kwam op de verbalisant erg warrig over. Dat maakt dat getwijfeld kan worden aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Gelet op het voorgaande kan het primair tenlastegelegde dan ook niet bewezen worden. Voor een bewezenverklaring van het subsidiaire feit is vereist dat aangeefster door het verhaal van verdachte het geldbedrag heeft afgestaan. Uit de verklaring van aangeefster blijkt niet dat zij door zijn verhaal is bewogen tot afgifte. Het geldbedrag zou ze immers hebben afgestaan door de bedreiging met geweld. Het handelen van verdachte zou hooguit kunnen worden gezien als een poging tot oplichting. Nu bovendien getwijfeld kan worden aan de betrouwbaarheid van haar verklaring is er onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring. Indien de rechtbank de verklaring van aangeefster [naam 1] toch voor het bewijs wil gebruiken, bestaat de noodzaak om haar te horen als getuige.
Het onder 2 tenlastegelegde kan bewezen worden. Verdachte heeft de onder 2 genoemde oplichtingen ook bekend. Er kan alleen worden opgemerkt dat de hoogte van het geldbedrag, dat in de tenlastelegging is opgenomen bij de zaak van [naam 7] , onjuist is. Aangeefster heeft verklaard dat zij 400 euro aan verdachte heeft afgestaan, niet de tenlastegelegde 460 euro. De raadsman verzoekt dan ook om verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging vrij te spreken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden, omdat er onvoldoende bewijs is om te kunnen vaststellen dat gedreigd is met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wordt als volgt overwogen. De verklaring die aangeefster geeft – namelijk dat een man aanbelt, vertelt dat hij en zijn dochter in de buurt komen wonen en hij geld nodig heeft voor de betaling van een vrachtwagen die iets voor zijn huis komt leveren – vertoont veel gelijkenissen met de verklaringen van de andere aangevers uit feit 2. Op grond van de camerabeelden, waarop een persoon te zien is die lijkt op verdachte en een tas draagt die soortgelijk is aan de tas die bij verdachte is aangetroffen, en de aangifte van aangeefster [naam 1] kan worden vastgesteld dat verdachte in haar woning is geweest en dat hij 600 euro heeft verkregen. Nu niet is gebleken dat die afgifte onder dreiging van geweld heeft plaatsgevonden, blijft de situatie over dat verdachte aangeefster leugens heeft verteld en er uiteindelijk een geldbedrag is afgegeven. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat die afgifte heeft plaatsgevonden door het verhaal van verdachte en dat de tenlastegelegde oplichting daarom bewezen kan worden. De noodzaak tot het horen van aangeefster [naam 1] , zoals verzocht is door de raadsman, is niet gebleken.
Net als de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde ook bewezen. Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de verklaringen van aangevers kan worden vastgesteld dat hij de aangevers heeft opgelicht. Niet kan worden bewezen dat door aangeefster [naam 7] 460 euro is afgegeven, omdat zij heeft verklaard dat zij 400 euro aan verdachte heeft overhandigd. De rechtbank zal verdachte dan ook van het tenlastegelegde bedrag vrijspreken. Verder kan niet worden vastgesteld op welke precieze datum aangeefster [naam 3] is opgelicht, omdat in het dossier verschillende data worden genoemd. In ieder geval is gebleken dat de oplichting heeft plaatsgevonden tussen 15 en 31 augustus 2018. Die periode wordt dan ook bewezenverklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Onder 1 subsidiair
op 19 augustus 2018 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van EUR 600,-, door zich voor te doen als een bonafide persoon (welke met zijn dochter in de buurt van [naam 1] zou komen wonen) aan wie een geldbedrag uitgeleend zou kunnen worden (welk geldbedrag, al dan niet vergezeld van een bloemetje binnen zeer korte termijn zou worden terug betaald door verdachte en/of een familielid van verdachte (pvb. 2018169171), zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een eerdere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan;
Onder 2
op in de periode van 15 augustus tot en met 5 september 2018 te Amsterdam, meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels, telkens een ander heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, door zich telkens voor te doen als een bonafide persoon, aan wie een geldbedrag, welke op zeer korte termijn zou worden terugbetaald, uitgeleend zou kunnen worden, te weten:
a. op 15 augustus 2018 een geldbedrag van EUR 250,- van [naam 2] door zich voor te doen als een persoon die op zijn dochter, die bij [naam 2] in de buurt zou wonen, aan het wachten was en die op korte termijn geld nodig had voor de reparatie van een auto (pvb. 2018171850),
b. in de periode van 15 tot 30 augustus 2018 een geldbedrag van EUR 700,- van [naam 3] door zich voor te doen als [naam 10] , die de nieuwe buurman zou zijn van [naam 3] en die op korte termijn geld nodig had voor (de reparatie van) een camper (pvb. 2018167161),
c. op 23 augustus 2018 een geldbedrag van EUR 270,- van [naam 4] door zich voor te doen als [naam 11] , wiens dochter een woning tegenover die van [naam 4] zou hebben gekocht en die op korte termijn geld nodig had voor de betaling van een verhuiswagen (pvb. 2018171840),
d. op 23 augustus 2018 een geldbedrag van EUR 250,- van [naam 5] door zich voor te doen als een persoon die op zijn dochter, die bij [naam 5] in de buurt zou wonen, aan het wachten was en die op korte termijn geld nodig had voor de reparatie van een camper (pvb. 2018173549),
e. op 18 augustus 2018 een geldbedrag van EUR 500,- van [naam 6] door zich voor te doen als een persoon die op zijn zus, die bij [naam 6] in de buurt zou wonen, aan het wachten was en die op korte termijn geld nodig had voor de aanschaf van een camper (pvb. 2018176862),
f. op 31 augustus 2018 een geldbedrag van [naam 7] door zich voor te doen als een persoon, die samen met zijn dochter in de buurt van [naam 7] zou komen wonen en die op korte termijn geld nodig had voor de levering van een keuken (pvb. 2018176975),
g. op 4 september 2018 een geldbedrag van EUR 300,- van [naam 8] door zich voor te doen als [naam 12] , een persoon die op zijn dochter aan het wachten en die op korte termijn geld nodig had voor de levering van tegels (pvb. 2018179881),
h. op 5 september 2018 een geldbedrag van EUR 140,- van [naam 9] door zich voor te doen als een persoon, die in de straat bij [naam 9] een pand zou hebben gekocht en die op korte termijn geld nodig had voor de verbouwing van voorgenoemd pand (pvb. 2018180427),
zulks terwijl (telkens) tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een eerdere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het plegen van de strafbare feiten. Verdachte heeft geen sociale contacten, ook ontbreekt een toekomstperspectief. Bovendien heeft hij veel schulden. Verdachte wilde niet terugkeren van zijn verlof in detentie omdat hij in de gevangenis bedreigd werd. Verder heeft hij verzocht om bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij vergelijkbare uitspraken, waarbij onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor de duur van 3 tot 4 jaren zijn opgelegd. Daarnaast is aangevoerd om rekening te houden met de hoge leeftijd van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan negen oplichtingen door bij slachtoffers op leeftijd aan te bellen en zich keurig gekleed in pak voor te doen als nieuwe buurman die wacht op zijn dochter en die geld nodig heeft voor de betaling van een vracht- of verhuiswagen, de reparatie van een camper of betaling van gekochte goederen. Verdachte heeft deze feiten in een korte periode gepleegd, terwijl hij niet was teruggekeerd van verlof. Dat maakt zijn handelen ronduit brutaal. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij ouderen, behorend tot een bijzonder kwetsbare doelgroep, als slachtoffers heeft uitgekozen. Hij heeft tevens misbruik gemaakt van zijn eigen leeftijd om vertrouwen bij zijn slachtoffers op te wekken. Door zijn leeftijd, zijn manier van kleden en zijn verhalen waren de slachtoffers bereid om grote geldbedragen af te staan. De ervaring leert dat slachtoffers op leeftijd nog langdurig last zullen ondervinden van de gevolgen van het handelen van verdachte.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 20 november 2018. Verdachte is veelvuldig veroordeeld voor het plegen van oplichtingen. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Verdachte is in 2014 nog voor 10 vergelijkbare oplichtingen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Dit wordt dan ook strafverzwarend meegewogen.
De officier van justitie is bij haar strafeis uitgaan van 5 maanden gevangenisstraf per oplichting. De rechtbank is van oordeel dat die eis geen recht doet aan het uitgebreide strafblad van verdachte. Aan de andere kant wordt in zijn voordeel wel rekening gehouden met de hoge leeftijd van verdachte als ook dat in de zaak met parketnummer 13/669182-14 bepaald wordt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege blijft. De rechtbank gaat al met al uit van een gevangenisstraf van 6 maanden per oplichting en zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

Opmerking vooraf ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoedingen
De raadsman heeft verzocht om de vorderingen tot immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet is gebleken dat de benadeelde partijen psychisch letsel hebben opgelopen of inbreuk is gemaakt op hun persoon.
Vier slachtoffers hebben aangegeven psychische schade te hebben als gevolg van de oplichting door verdachte. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij mensen van oudere leeftijd de gevolgen groot kunnen zijn wanneer zij slachtoffer zijn geworden van een strafbaar feit dat is gepleegd in de zeer dichte nabijheid van de eigen woning. Terugkerende gevoelens van onmacht, het zich niet langer veilig voelen in het eigen huis, het niet meer durven open te doen, schrikken als er wordt aangebeld, het niet meer de straat op durven gaan, vreemden niet meer vertrouwen en/of extra slaapproblemen ontwikkelen zijn enkele van dergelijke gevolgen. Dergelijke gevolgen zijn naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als een aantasting van de persoonlijke integriteit.
Het aanbellen bij mensen van oudere leeftijd, het vervolgens misbruik maken van hun goede trouw en hen vervolgens oplichten, kan gemakkelijk leiden tot de hierboven genoemde gevolgen. Vier slachtoffers hebben aangegeven psychische schade te hebben geleden als gevolg van het strafrechtelijk handelen van verdachte. Deze schade komt dan ook voor een vergoeding in aanmerking. De rechtbank waardeert deze schade telkens op 300 euro.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde:
De vordering van [naam 1]
De benadeelde partij vordert in totaal € 5.623,28, waarvan € 623,28 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van betaling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding tot een bedrag van € 1.100,00 wordt toegewezen en dat het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard. Verder heeft zij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de verzochte vrijspraak. Subsidiair is aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet is gebleken dat de benadeelde psychisch letsel heeft opgelopen of inbreuk is gemaakt op haar persoon. De verzochte vergoeding voor de aanschaf van een dodehoekspiegel dient te worden afgewezen omdat het causaal verband ontbreekt.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de aan benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Zij heeft namelijk € 600,00 euro aan verdachte afgestaan. Dat deel van de vordering zal de rechtbank dan ook toewijzen. De dodehoekspiegel is pas na het bewezenverklaarde aangeschaft, van een causaal verband is onvoldoende gebleken. Dit deel van de vordering wordt afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade kent de rechtbank een vergoeding toe van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (19 augustus 2018) tot aan de dag van betaling. De overige gevorderde schade wordt afgewezen.
De vordering zal in totaal worden toegewezen voor het bedrag van € 900,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (19 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 900,00 (negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (19 augustus 2018) tot aan de dag van betaling. Indien verdachte dit bedrag niet betaalt zal hij 18 dagen in hechtenis worden genomen.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
De vordering van [naam 2]
De benadeelde partij vordert in totaal € 500,00, waarvan € 250,00 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van betaling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen, en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat niet is gebleken dat de benadeelde psychisch letsel heeft opgelopen of inbreuk is gemaakt op haar persoon.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de aan benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Benadeelde heeft namelijk € 250,00 euro aan verdachte afgestaan. Het materiële deel van de vordering zal dan ook in het geheel worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade kent de rechtbank een vergoeding toe van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (15 augustus 2018) tot aan de dag van betaling.
De vordering zal in totaal worden toegewezen voor het bedrag van € 550,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (15 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (15 augustus 2018) tot aan de dag van betaling. Indien verdachte dit bedrag niet betaalt zal hij 11 dagen in hechtenis worden genomen.
De vordering van [naam 3]
De benadeelde partij vordert in totaal € 1.200,00, waarvan € 700,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van betaling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen, en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat niet is gebleken dat de benadeelde psychisch letsel heeft opgelopen of inbreuk is gemaakt op haar persoon.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de aan benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Benadeelde heeft namelijk € 700,00 euro aan verdachte afgestaan, het materiële deel van de vordering zal dan ook in het geheel worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade kent de rechtbank een vergoeding toe van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (de rechtbank kiest daartoe de datum van 31 augustus 2018) tot aan de dag van betaling.
De vordering zal in totaal worden toegewezen voor het bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (31 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (31 augustus 2018) tot aan de dag van betaling. Indien verdachte dit bedrag niet betaalt zal hij 20 dagen in hechtenis worden genomen.
De vordering van [naam 4]
De benadeelde partij vordert in totaal € 270,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van betaling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen, en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De verdediging heeft ten aanzien van deze vordering geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van de schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de aan benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Benadeelde heeft namelijk € 270,00 euro aan verdachte afgestaan. De vordering zal dan ook in het geheel worden toegewezen., vermeerderd met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (23 augustus 2018) tot aan de dag van betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 4] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 270,00 (tweehonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (23 augustus 2018) tot aan de dag van de betaling. Indien verdachte dit bedrag niet betaalt zal hij 5 dagen in hechtenis worden genomen.
De vordering van [naam 5]
De benadeelde partij vordert in totaal € 250,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van betaling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen, en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De verdediging heeft ten aanzien van deze vordering geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van de schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de aan benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Benadeelde heeft namelijk € 250,00 euro aan verdachte afgestaan. De vordering zal dan ook in het geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (23 augustus 2018) tot aan de dag van betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 5] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (23 augustus 2018) tot aan de dag van de betaling. Indien verdachte dit bedrag niet betaalt zal hij 5 dagen in hechtenis worden genomen.
De vordering van [naam 6]
De benadeelde partij vordert in totaal € 500,00, bestaande uit materiële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen, en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering niet compleet is en dat daardoor onduidelijk is wat de omvang van de schade is. Bovendien ontbreekt de handtekening van de benadeelde. Gelet op voorgaande redenen zou de vordering niet-ontvankelijk verklaard moeten te worden.
Ten aanzien van de schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de aan benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Benadeelde heeft namelijk € 500,00 euro aan verdachte afgestaan. Dat de vordering mogelijk incompleet is maakt voornoemde vaststelling niet anders. De vordering zal dan ook in het geheel worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 6] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro). Indien verdachte dit bedrag niet betaalt zal hij 10 dagen in hechtenis worden genomen.
De vordering van [naam 8]
De benadeelde partij vordert in totaal € 556,00, waarvan € 306,00 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van betaling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen, en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat niet is gebleken dat de benadeelde psychisch letsel heeft opgelopen of inbreuk is gemaakt op haar persoon.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de aan benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Benadeelde heeft namelijk € 300,00 euro aan verdachte afgestaan. Verder is gebleken dat zij € 6,00 heeft betaald voor de pintransactie. Het materiële deel van de vordering wordt dan ook in het geheel toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade kent de rechtbank een vergoeding toe van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (4 september 2018) tot aan de dag van betaling.
De vordering zal in totaal worden toegewezen voor het bedrag van € 606,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (4 september 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 8] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 606,00 (zeshonderdzes euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (4 september 2018) tot aan de dag van betaling. Indien verdachte dit bedrag niet betaalt zal hij 12 dagen in hechtenis worden genomen.

9.Beslag

Onder verdachte is een geldbedrag van € 225,15 met goednummer 5626338 in beslag genomen.
Teruggave aan [naam 9]
Vaststaat dat daarvan € 140,00 afkomstig is van de oplichting van [naam 9] . Verdachte werd immers direct aangehouden nadat hij haar voor dat bedrag had opgelicht. Voornoemd bedrag wordt dan ook teruggegeven aan [naam 9] .
Verbeurdverklaring
Verdachte had op het moment van aanhouding geen inkomsten, zodat het niet anders kan dan dat het overige deel van het geldbedrag, € 85,15 door middel van of uit de baten van het onder 1 subsidiair en/of onder 2 bewezen geachte feit, dan wel soortgelijke feiten, is verkregen. Daarom wordt dit deel van het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurdverklaard.
10. Vordering tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling (V.I.)
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2014, onder parketnummer 13/669182-14 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Bij de stukken bevindt zich de op 16 augustus 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling, van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/669182-14, met v.i.-zaaknummer 99/000138-21.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 730 dagen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen. Verdachte heeft zich onttrokken aan zijn straf, door niet terug te keren na verlof, maar bovenal omdat hij zich in die periode schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.
De verdediging heeft verzocht de vordering tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen dan wel uit te stellen voor 3 maanden. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft zich onttrokken aan zijn detentie omdat hij werd bedreigd, zijn medegedetineerden dachten dat hij een pedofiel was. Verder is uit rapporten gebleken dat verdachte een modelgedetineerde was. Hij heeft geen disciplinaire straffen gekregen. Daarnaast kan verdachte, indien de vordering wordt toegewezen, niet beginnen met het afbetalen van zijn schulden. Kortom, voor verdachte en de maatschappij is het niet wenselijk als de vordering wordt toegewezen.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte zich heeft onttrokken aan zijn detentie doordat hij niet is teruggekeerd na verlof. Verder staat vast dat verdachte in die periode nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, soortgelijk aan de feiten waarvoor hij al eerder, ook in de zaak met parketnummer 13/669182-14, veelvuldig is veroordeeld. Verdachte heeft zich dus ernstig misdragen na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf. De rechtbank ziet – gelet op het voorgaande – geen enkele reden om de vordering af te wijzen en zal dan ook gelasten dat de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met parketnummer 13/669182-14 in het geheel achterwege blijft.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 15d, 33, 33a, 36f, 43a, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde:
Oplichting, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een eerdere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens daaraan soortgelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de
teruggave aan [naam 9]van:
- een geldbedrag van
€ 140,00 (honderdveertig euro),vallende onder goednummer 5626338.
Verklaart
verbeurd:
- het overige geldbedrag van
€ 85,15 (vijfentachtig euro en vijftien cent), vallende onder goednummer 5626338.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Wijst de vordering van
[naam 1], wonende te [woonplaats] , gedeeltelijk toe, te weten voor € 900,00 (negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd.
Bepaalt dat het overige deel van de gevorderde schade wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam 1]aan de Staat € 900,00 (negenhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 18 (achttien) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 2], wonende te [woonplaats] , toe, te weten voor € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam 2]aan de Staat € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 11 (elf) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 3], wonende te [woonplaats] , gedeeltelijk toe, te weten voor € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 3] voornoemd.
Bepaalt dat het overige deel van de gevorderde schade wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam 3]aan de Staat € 1.000,00 (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 4], wonende te [woonplaats] , toe, te weten voor € 270,00 (tweehonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam 4]aan de Staat € 270,00 (tweehonderdzeventig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 5 (vijf) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 5], wonende te [woonplaats] , toe, te weten voor € 250,00 (tweehonderdenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam 5]aan de Staat € 250,00 (tweehonderdenvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 5 (vijf) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 6], wonende te [woonplaats] , toe, te weten voor € 500,00 (vijfhonderd euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam 6]aan de Staat € 500,00 (vijfhonderd euro). Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 8], wonende te [woonplaats] , toe, te weten voor € 606,00 (zeshonderdenzes euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 september 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 8] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam 8]aan de Staat € 606,00 (zeshonderdenzes euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 september 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 12 (twaalf) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toe de vordering strekkende tot achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met parketnummer 13/669182-14.
Bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met parketnummer 13/669182-14 (v.i.-zaaknummer 99/000138-21﴿ achterwege blijft.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.G. Odink, voorzitter,
mrs. N. Saanen en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2018.