Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Waardering van het bewijs
4.Ten aanzien van de benadeelde partij
5.Beslissing
[benadeelde partij]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Rechtbank Amsterdam
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986, heeft de rechtbank Amsterdam op 12 december 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van (medeplegen van) diefstal met geweld, gepleegd op 28 oktober 2016 te Amsterdam. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. K. Duker, gepleit voor vrijspraak van de verdachte, een standpunt dat ook door de raadsman, mr. T.H. Kapinga, werd ondersteund. De rechtbank heeft het dossier bestudeerd, waarin een aangifte en een verklaring van de neef van de aangever zijn opgenomen. Deze verklaringen gaven aan dat er een ketting was weggenomen, maar de rechtbank was niet overtuigd van de waarheid van deze beschuldigingen. Er was geen bewijs dat de ketting bij de verdachte of zijn medeverdachte was aangetroffen, en er waren geen aanwijzingen dat er geweld was gebruikt. De getuigenverklaringen gaven onvoldoende steun aan de beschuldigingen, en de rechtbank concludeerde dat er te veel onduidelijkheid bestond over de feiten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. De benadeelde partij, die € 800,00 aan materiële schadevergoeding en € 500,00 aan immateriële schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De benadeelde partij kan zijn vordering nog bij de burgerlijke rechter indienen.