ECLI:NL:RBAMS:2018:9471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
13/702130-18 en 13/06211-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging, bedreiging en vernieling door verdachte met bipolaire stoornis

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, wordt de verdachte beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder belediging, bedreiging en vernieling, gepleegd in de jaren 2017 en 2018. De verdachte, die lijdt aan een bipolaire stoornis, heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen gericht tegen zijn familieleden, waaronder zijn moeder en oom, en heeft vernielingen aangericht aan eigendommen van anderen. De rechtbank heeft op 19 december 2018 uitspraak gedaan na een zitting op 5 december 2018, waarbij de officier van justitie, mr. M. Vermeulen, en de raadsman, mr. J. de Vries, aanwezig waren. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten feiten, met uitzondering van één onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, met bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder zijn familieleden en een notaris. De uitspraak benadrukt de impact van de gedragingen van de verdachte op zijn omgeving en de noodzaak van behandeling voor zijn psychische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/702130-18 (A) 13/706211-18 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 19 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [BRP adres]
.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Vermeulen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. de Vries naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verdacht van een aantal beledigingen en bedreigingen en vernielingen in 2017 en 2018. Deze feiten richten zich veelal tegen bekenden zoals familieleden, zijn moeder, zijn oom die tevens zijn bewindvoerder was en tegen zijn neef, ex-collega, notaris en hospita. Verdachte heeft een bipolaire stoornis en handelt veelal vanuit die stoornis.
Aan verdachte is – kort samengevat – na wijziging op de zitting, in zaak A ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
bedreiging per (sms-)bericht, van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de periode van 31 december 2017 tot en met 29 juni 2018;
vernieling in de periode van 10 maart 2017 tot en met 28 juni 2018 van twee auto’s, te weten een Citroen C3 toebehorende aan [slachtoffer 3] en een BMW toebehorende aan [naam B.V. 1] , en vernieling van een vloer (vinyl), een muur en woonaccessoires toebehorende aan [slachtoffer 4] ;
het gebruik van de identificerende persoonsgegevens, het rekeningnummer, van [slachtoffer 5] , in de periode van 20 juni 2018 tot en met 24 juni 2018;
belediging van [slachtoffer 6] op 3 december 2017;
belediging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de periode van 21 januari 2018 tot en met 14 juni 2018;
belediging van [slachtoffer 8] op 29 juni 2018;
het gebruik van identificerende persoonsgegevens, het rekeningnummer en een (vals) e-mailadres op naam van [slachtoffer 1] .
In zaak B is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
bedreiging van [slachtoffer 9] op 11 april 2018;
poging tot afpersing van [slachtoffer 5] op 2 februari 2018.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Geldigheid dagvaarding
De raadsman heeft verzocht het gedeelte van de dagvaarding dat ziet op vernieling van ‘woonaccessoires’ (zaak A, feit 2, 3e gedachtestreepje) nietig te verklaren. In de tenlastelegging staat slechts ‘woonaccessoires’ opgenomen waarmee niet specifiek wordt vermeld op welke zaken de tenlastelegging betrekking heeft. De tenlastelegging is daarom onvoldoende feitelijk en verdachte kan zich niet goed tegen dit onderdeel in de tenlastelegging verdedigen.
De rechtbank stelt voorop dat krachtens artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering de tenlastelegging voldoende feitelijk moet zijn. Het moet verdachte duidelijk zijn waartegen hij zich moet verdedigen. De tenlastelegging moet in het licht van het dossier worden beoordeeld. In de tenlastelegging staat vermeld dat het gaat om een vloer (vinyl), een muur en woonaccessoires toebehorende aan [slachtoffer 4] . In de aangifte staat specifieker vermeld welke goederen volgens [slachtoffer 4] zijn vernield, te weten: vinyl, schapenhuid, lamp, muur, plantenbakken en planten, kast met spiegel en sanitaire voorzieningen. Verdachte is op 6 juli 2018 specifiek over al deze voorwerpen gehoord. Hieruit volgt dat het verdachte duidelijk is geweest waartegen hij zich moest verdedigen. De rechtbank verwerpt het verweer.
De dagvaarding is dus geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft op grond van de verschillende aangiften die zich in het dossier bevinden en de bekennende verklaringen van verdachte, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten in de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Zij heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het in zaak A onder 7 ten laste gelegde (gebruik van persoonsgegevens van [slachtoffer 1] ), nu de rechtbank niet over die aangifte en de onderliggende stukken beschikt.
4.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (de oom/bewindvoerder en neef van verdachte).
Verdachtes familieleden wisten met wie ze te maken hadden, wisten van zijn psychische problemen en wisten dat dat hij nooit agressief is tegen personen. Volgens de raadsman kon in deze omstandigheden bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet de redelijke vrees ontstaan dat verdachte de misdrijven waarmee hij dreigde ook daadwerkelijk zou plegen.
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde vernielingen aangevoerd dat verdachte van de vernieling van de auto van [slachtoffer 3] (gedachtestreepje 1) moet worden vrijgesproken, omdat de aangifte niet is ondertekend en daarom niet als bewijsmiddel gebruikt kan worden. Dit onderdeel kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van de vernieling van de auto van [naam B.V. 1] (gedachtestreepje 2) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vernieling van muur en goederen van [slachtoffer 4] (gedachtestreepje 3) heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte met betrekking tot een aantal voorwerpen heeft verklaard deze niet te hebben vernield. Van de vernieling van die goederen zou hij moeten worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde (gebruik maken van identificerende persoonsgegevens van [slachtoffer 5] , de moeder van verdachte) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien de onder 4 ten laste gelegde beledigingen van [slachtoffer 6] (ex-collega van verdachte) heeft de raadsman zich ten aanzien van de woorden ‘lelijke incompetente zak hooi’ en ‘uitstekende kapitein Haak-neus’ gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Van de rest van de tenlastelegging dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat deze stukken tekst niet beledigend zijn.
Ten aanzien van de onder 5 ten laste gelegde beledigingen gericht tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte van de tekst achter gedachtestreepje 1 dient te worden vrijgesproken. De woorden ‘haantje’ en ‘Johan Cruijf’ zijn namelijk niet beledigend en in het artikel wordt het woord ‘mierenneuker’ niet gebruikt, maar ‘mierenneukerij’. Verdachte dient tevens van gedachtestreepjes 2 en 4 te worden vrijgesproken, nu deze bewoordingen niet beledigend zijn. Ten aanzien van streepje 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 6 ten laste gelegde beledigingen gericht tegen de burgemeester van [gemeente 1] aangevoerd dat de opgenomen bewoordingen ‘moet u zelf maar normaal communiceren en mij niet na drie maanden zo’n achterlijke onpersoonlijke e-mail sturen alsof ik een of ander lulletje rozenwater ben’ en ‘met de groeten aan uw kortzichtige brein’ niet beledigend zijn en dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde gebruik van identificerende persoonsgegevens van [slachtoffer 1] (de oom en – destijds – bewindvoerder van verdachte) heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat de rechtbank en de raadsman niet over die aangifte en de onderliggende stukken beschikken.
Ten aanzien van zaak B
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging tegen notaris [slachtoffer 9] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde poging tot afpersing van de moeder van verdachte heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast heeft hij opgemerkt dat er geen sprake was van bedreiging met geweld. [slachtoffer 5] kende haar zoon en wist dat hij niet fysiek gewelddadig (tegen haar) zou zijn.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het in zaak A onder 7 ten laste gelegde; gebruik persoonsgegevens van [slachtoffer 1]
De rechtbank beschikt niet over de stukken betreffende het in zaak A onder 7 ten laste gelegde feit. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewijsoverwegingen in zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde; bedreiging [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangifte hebben gedaan van bedreiging per sms en dat verdachte heeft bekend de (sms-)berichten te hebben verstuurd. Voor een bewezenverklaring van bedreiging is ook vereist dat de bedreiging van dien aard is dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd, ook daadwerkelijk gepleegd zou worden.
Aangever [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte van 4 januari 2018 verklaard dat hij sms-berichten van verdachte heeft ontvangen, waarin wordt gedreigd zijn auto in brand te steken en zijn huis af te breken. Hij zegt daarover dat hij verdachte daartoe in staat acht, omdat hij in het verleden ook auto’s vernield heeft. Hij is daarom bang dat verdachte schade zal toebrengen aan zijn huis of auto. Aangever [slachtoffer 1] heeft over de overige berichten die hij in zijn aangifte van 3 juli 2018 noemt verklaard dat hij de uitingen van verdachte dat hij hem en zijn dochter wat aan zou willen doen, enorm bedreigend en beangstigend vindt. De rechtbank acht op grond van de verklaringen van aangever, de inhoud van de SMS-berichten en het feit dat verdachte een bipolaire I stoornis heeft en daardoor moeilijk weerstand kan bieden aan impulsen, aannemelijk dat bij de bedreigden in redelijkheid de vrees heeft kunnen ontstaan dat verdachte de misdrijven waarmee hij heeft gedreigd zou plegen. Dat verdachte in het verleden niet eerder fysiek geweld zou hebben gebruikt tegen personen, doet daar niet aan af. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde; vernielingen van de auto van [slachtoffer 3] (overbuurman van [slachtoffer 1] ), de auto van [naam B.V. 1] en van een muur en woonaccessoires van [slachtoffer 4] (hospita)
De rechtbank merkt op dat het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 13 maart 2017 door zowel aangever [slachtoffer 3] als verbalisant [naam verbalisant] niet is ondertekend. Dit proces-verbaal is daarom een ander geschrift in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 Wetboek van Strafvordering en kan zodoende als bewijsmiddel worden gebruikt, in combinatie met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd over de vernieling van de auto van [slachtoffer 3] . Daarmee is aan het wettig bewijsminimum voldaan. De rechtbank acht de vernieling van de auto van [slachtoffer 3] (onder feit 2, gedachtestreepje 1 ten laste gelegd) bewezen.
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte van 28 juni 2018 van [slachtoffer 5] (tante van verdachte), gedaan namens [naam B.V. 1] vernieling van de auto toebehorende aan [naam B.V. 1] bewezen (feit 2, gedachtestreepje 2).
De hospita van verdachte, mevrouw [slachtoffer 4] heeft op 28 januari 2018 aangifte gedaan van de vernieling van vinyl, een mat van schapenhuid, een lamp, de muur (waar graffiti op gespoten is), plantenbakken en planten, een kast met spiegel en sanitaire voorzieningen (waaronder verstopping en lekkage). Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie op 6 juli 2018 hier de volgende verklaringen over afgelegd. Het vinyl is inderdaad gescheurd en verdachte heeft dit met toestemming van [slachtoffer 4] verwijderd. Verdachte bekent graffiti op de muur te hebben gespoten en zegt dat hij dit beter niet had kunnen doen. De schapenhuid was vies geworden en heeft verdachte weggegooid. De lamp en de kast waren omgevallen. De plantenbakken en planten heeft verdachte in boosheid tegen de muur gegooid. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de juistheid van de verklaring van de verdachte. De rechtbank acht daarom alleen bewezen de vernieling van woonaccessoires waarvan verdachte heeft bekend deze te hebben vernield, te weten: de muur, de plantenbakken en planten en de schapenhuid. De rechtbank acht daarnaast vernieling van de kast met spiegel bewezen omdat niet aannemelijk is dat de kast uit het niets is omgevallen. De rechtbank acht zodoende bewezen dat verdachte een muur en woonaccessoires toebehorende aan [slachtoffer 4] heeft vernield.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde; gebruik identiteitsgegevens van moeder
De rechtbank acht met de officier van justitie op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte het onder 3 ten laste gelegde, wederrechtelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens van [slachtoffer 5] bewezen. Verdachte heeft met de gegevens van zijn moeder maaltijden besteld en een overeenkomst gesloten met [naam B.V. 2] De raadsman heeft ten aanzien van dit feit geen verweer gevoerd. De rechtbank volstaat hier dan ook met een verwijzing naar de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde; belediging [slachtoffer 6] (ex-collega)
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 6] (een voormalig collega van verdachte) aangifte heeft gedaan van belediging door middel van een Facebookbericht. Verdachte heeft bekend het Facebookbericht te hebben gepost. Een uitlating die tegenover een ander wordt gedaan moet als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer of goede naam.
De onder 4 ten laste gelegde tekst maakt onderdeel uit van een Facebookbericht dat op 3 december 2017 op de openbare Facebookpagina van verdachte stond en waarin aangever [slachtoffer 6] is getagd. Niet alle woorden zijn in het gebruik op zichzelf beledigend, maar door de context waarin de uitlatingen zijn gedaan is de rechtbank van oordeel dat het gehele ten laste gelegde stuk tekst er onmiskenbaar toe strekte de eer en goede naam van [slachtoffer 6] aan te tasten. De rechtbank acht de onder 4 ten laste gelegde belediging bewezen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde; belediging [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] aangifte heeft gedaan van belediging en dat verdachte heeft bekend de betreffende teksten te hebben verstuurd of gepost. De rechtbank is echter met de raadsman van oordeel dat de onder gedachtestreepjes 1 en 2 ten laste gelegde bewoordingen, waaronder ‘haantje’, ‘Johan Cruijf’ en ‘wat ben je toch zielig’ niet beledigend zijn en spreekt verdachte daar daarom van vrij. De onder gedachtestreepjes 3 en 4 tenlastegelegde bewoordingen zijn volgens de rechtbank wel beledigend, nu deze in het gebruik op zichzelf beledigend zijn en de strekking hadden om [slachtoffer 1] in zijn goede naam en eer aan te tasten. De rechtbank acht de onder 5 tenlastegelegde belediging van [slachtoffer 1] wat betreft de tekst achter gedachtestreepjes 3 en 4 bewezen.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde; belediging [slachtoffer 8] (burgemeester van [gemeente 1] )
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 8] aangifte heeft gedaan van belediging en dat verdachte heeft bekend de betreffende teksten te hebben verstuurd of geplaatst. De rechtbank acht echter met de raadsman het onder 6 ten laste gelegde onderdeel ‘moet u zelf maar normaal communiceren en mij niet na drie maanden zo’n achterlijke onpersoonlijke e-mail sturen alsof ik een of ander lulletje rozenwater ben’ niet beledigend en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank acht de passages ‘arrogante trut’ en ‘kortzichtig brein’ wel beledigend. Tevens heeft verdachte deze teksten met een foto van [slachtoffer 8] op zijn openbare Facebookprofiel geplaatst, kennelijk met het doel om [slachtoffer 8] in haar goede naam en eer als burgemeester aan te tasten. De rechtbank acht daarmee de onder 6 ten laste gelegde belediging van [slachtoffer 8] bewezen.
4.3.3
Bewijsoverwegingen in zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde; de bedreiging van [slachtoffer 9] , notaris
De rechtbank acht, met de officier van justitie, op grond van de aangifte van [slachtoffer 9] van 11 april 2018 en de bekennende verklaring van verdachte in het verhoor bij de politie van 12 april 2018, de ten laste gelegde bedreiging bewezen. De raadsman heeft ten aanzien van dit feit geen verweer gevoerd. De rechtbank volstaat hier dan ook met een verwijzing naar voornoemde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde; poging tot afpersing moeder
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van poging tot afpersing onder meer is vereist dat geprobeerd wordt iemand door middel van geweld of bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van enig goed.
Verdachte heeft op 2 februari 2018 een WhatsApp-bericht gestuurd naar zijn moeder, [slachtoffer 5] , met daarin onder andere de bedreigende tekst dat hij de ingang van haar huis aan diggelen zou slaan en hij haar helemaal kapot zou maken, als zij niet bepaalde geldbedragen aan hem zou betalen. Verdachte heeft over dit bericht verklaard dat hij dit in wanhoop heeft verstuurd.
[slachtoffer 5] heeft in haar aangifte verklaard dat zij hier hevig van was geschrokken en angstig was. Verdachte heeft volgens zijn moeder in het verleden vaker in woede-uitbarstingen het een en ander vernield en goederen naar haar en haar dochter gegooid. Zij neemt daarom het WhatsApp-bericht uiterst serieus. Toch heeft zij geen geld aan verdachte gegeven. Er is daarom sprake van een poging tot afpersing, en niet van een voltooid delict. De rechtbank acht de in zaak B onder 2 ten laste gelegde poging tot afpersing van zijn moeder bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A
1.
in de periode van 31 december 2017 tot en met 29 juni 2018 te Abcoude en Ouderkerk aan de Amstel , meermalen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting en openlijk geweld in vereniging tegen goederen en verkrachting en met zware mishandeling, immers heeft verdachte telkens opzettelijk:
- voornoemde [slachtoffer 1] dreigend (sms-)berichten gestuurd met daarin de teksten: "Ik zou je nieuwe BMW goed ver uit de wijk parkeren. Je weet tenslotte maar nooit met al die autobranden" en "Je ben gewoon een enge onderkruiper. Je denk misschien dat jij de enige bent die spelletjes kan spelen. Nou ik n paar mannetjes die jouw huis van top tot teen kunnen afbreken. Dus ik zou je vakanties voorlopig maar annuleren...", en
- voornoemde [slachtoffer 1] dreigend berichten gestuurd met daarin de teksten: "met alle liefde offer ik mij op als martelaar om de wereld te bevrijden van een misselijk onmens als jij. Denk maar niet dat ik het je makkelijk maak" en "Weet je waar ik die alu-tape voor gebruik? Om die smerige fascisten-bek van je af te tapen. Vervolgens mag je toezien hoe ik je dochter door drie man laat verkrachten voordat ik je met mijn blote handen helemaal de tyfus in sla?", en
- voornoemde [slachtoffer 2] dreigend een (sms-)berichten gestuurd met daarin de tekst: "Zeg maar tegen die NSBer van een vader van je dat ik morgen uiterlijk om 13:00 uur mijn inlog van Woningnet terug heb. Zo niet dan spoor ik hem op met een knuppel en dan mag jij blij zijn dat je je vader nog herkent [naam persoon] ";
2.
in de periode van 10 maart 2017 tot en met 28 juni 2018 te Abcoude en Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk:
- een voertuig (merk Citroen C3 met kenteken [nummer kenteken 1] ), toebehorende aan [slachtoffer 3] , heeft beschadigd en
- een voertuig (merk BMW met kenteken [nummer kenteken 2] ), toebehorende aan [naam B.V. 1] , heeft vernield en
- een muur en woonaccessoires, toebehorende aan [slachtoffer 4] , heeft vernield;
3.
in de periode van 20 juni 2018 tot en met 24 juni 2018 te Ouderkerk aan de Amstel, meermalen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten het (ING) rekeningnummer op naam van [slachtoffer 5] heeft gebruikt door telkens:
- maaltijden te bestellen bij het bedrijf [naam B.V. 3] en daarbij voornoemd bedrijf te machtigen tot een automatische incasso van het rekeningnummer [nummer] op naam van [slachtoffer 5] en
- een contract/overeenkomst te sluiten met [naam B.V. 2] . en daarbij voornoemd bedrijf te machtigen tot een automatische incasso van het rekeningnummer [nummer] op naam van [slachtoffer 5] , met het oogmerk om de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
4.
op 3 december 2017 te Ouderkerk aan de Amstel, opzettelijk J [slachtoffer 6] , in het openbaar (bij geschrift), heeft beledigd, door op zijn, verdachtes, openbare Facebook-profiel een bericht te plaatsen met daarin de tekst: "Ik weet niet wie jou ooit verteld heeft dat je zo geweldig bent (ik denk HELEMAAL NIEMAND lieve lelijke incompetente zak hooi); maar als ik ooit nog zo een laag-bij-de-grondse-dolk-in-de-rug-achtig kattenbelletje ontvang van jou zoek ik je op en krijg je van mij een poffert op je uitstekende kapitein Haak-neus";
5.
in de periode van 21 januari 2018 tot en met 14 juni 2018 te Ouderkerk aan de Amstel, opzettelijk [slachtoffer 1] , in het openbaar (bij geschrift) heeft beledigd door:
- op zijn, verdachtes, openbare Facebook-profiel een bericht te plaatsen met daarin de tekst: "In Abcoude woont een heel zielig mannetje die zijn makkelijk verkregen geld misbruikt om arme amateurzangers te dagen." en " [adres 1] Het is wel heel krakkemikkig en vervallen en binnen ruikt het naar de geur van oud- Italiaans neo-fascisme" en
- voornoemde [slachtoffer 1] te CC-en in een e-mailbericht aan [naam deurwaarderskantoor] met daarin de tekst: "Dat had de heer [slachtoffer 1] zich dan maar moeten realiseren op het moment dat hij zijn mishandelen en machtsmisbruik als bewindvoerder inzette. U zult de heer [slachtoffer 1] vast nog wel leren kennen als een heel enge man, die alles doet voor een klein beetje aanzien en macht.";
6.
op 29 juni 2018 te Ouderkerk aan de Amstel, opzettelijk [slachtoffer 8] , in het openbaar (bij geschrift en bij afbeelding) heeft beledigd door:
- voornoemde [slachtoffer 8] per e-mail een bericht te sturen met daarin de tekst: "Hallo [voornaam slachtoffer 8] (ongeschikte, wereldvreemde trut)" en "Met de groeten aan Uw kortzichtige brein!" en
- op zijn, verdachtes, openbare Facebook-profiel een bericht te plaatsen met daarin de tekst: "Hallo [voornaam slachtoffer 8] (ongeschikte, wereldvreemde trut)" en "Met de groeten aan Uw kortzichtige brein!" en een foto van voornoemde [slachtoffer 8] te plaatsen met daarbij de tekst "arrogante trut";
Ten aanzien van zaak B
1.
op tijdstippen op 11 april 2018 te Amstelveen,t [slachtoffer 9] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door bij het kantoor van die [slachtoffer 9] aan de [adres 2] personen toe te spreken, met de woorden: "Zeg het haar, als ze aangifte doet snij ik haar keel door";
2.
op 2 februari 2018 te Ouderkerk aan de Amstel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer 5] te dwingen tot afgifte van geldbedragen, aan die [slachtoffer 5] een WhatsApp-bericht heeft gezonden, inhoudende de woorden: "Je komt morgen maar 500 euro brengen. Zo niet dan kom ik verhaal halen en als je er niet bent sla ik de hele ingang van [adres 3] aan diggelen" en "Daarbij wil ik 20.000 euro op mijn rekening hebben" en "Voldoe je niet aan mn eisen kun je beter in Den Helder gaan wonen want ik maak je helemaal kapot", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaar. Zij heeft daarbij gevorderd dat aan verdachte de bijzondere voorwaarden zoals door reclassering geadviseerd worden opgelegd, met uitzondering van het contactverbod met [slachtoffer 1] . Zij wil dat in plaats daarvan aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd. Verdachte mag geen contact met zijn oom [slachtoffer 1] en zijn moeder [slachtoffer 5] hebben en mag niet in de buurt van de woning van [slachtoffer 1] en de woning van [slachtoffer 5] komen. Dit moet gelden voor [slachtoffer 1] voor een periode van twee jaar en voor [slachtoffer 5] voor een periode van zes maanden. Iedere keer dat verdachte het contactverbod ten aanzien van [slachtoffer 1] of [slachtoffer 5] overtreedt. dient hij 3 dagen in hechtenis te worden genomen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de eis van de officier van justitie te matigen. De raadsman heeft verzocht geen contactverbod via de maatregel van artikel 38v Sr op te leggen. Wanneer verdachte en zijn moeder besluiten weer contact met elkaar te willen, is het niet wenselijk dat daarvoor eerst een rechterlijke procedure moet volgen, aldus de raadsman. Een vrijheidsbeperkende maatregel ten aanzien van [slachtoffer 1] is niet door de reclassering geadviseerd. De raadsman heeft verzocht de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals deze eerder door de rechter-commissaris in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgelegd, mede op advies van de reclassering. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat de gedragingen verdachte in mindere mate kunnen worden toegerekend als gevolg van zijn bipolaire stoornis.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in een periode van ruim een jaar veel strafbare feiten gepleegd, waaronder beledigingen, bedreigingen, vernielingen en een poging tot afpersing. Deze feiten richten zich met name tot zijn familie (zijn moeder, oom en neef) en andere mensen in zijn directe omgeving (ex-collega, notaris en hospita). Veel mensen uit zijn omgeving weten dat zijn gedrag plaats vindt tijdens manische periodes ingegeven door een bipolaire stoornis. Dit roept bij hen enig mededogen op en zij weten dat verdachte psychiatrische hulp nodig heeft en hulp bij huisvesting en praktische zaken. Anderzijds weet de omgeving dat het dreigen en beledigen maar door gaat en groeit de angst en frustratie, omdat dit zo vaak en op een heel indringende wijze gebeurt. Verdachte zegt dat hij uit razernij en wanhoop bedreigende sms-berichten heeft verstuurd. Ook de familie is soms de wanhoop nabij. De oom van verdachte, [slachtoffer 1] heeft zich opgeworpen als bewindvoerder en wilde hem een helpende hand toesteken. Voor hem voelt het des te kwetsender dat juist hij het mikpunt is van beledigingen en bedreigingen en vernielingen. Dit heeft ook een flinke impact gehad op zijn gezin. De angst en de onmacht bij de familie wordt treffend verwoord in de slachtofferverklaringen van de oom van verdachte, [slachtoffer 1] , de moeder van verdachte, [slachtoffer 5] en de neef van verdachte [slachtoffer 2] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch rapport opgemaakt door H. Scharft van 27 oktober 2018. Dit rapport houdt – kort samengevat – in dat verdachte lijdt aan een bipolaire-I stoornis en dat hij ten tijde van het ten laste gelegde hierdoor grotendeels werd beïnvloed. Ook zou sprake zijn van een stoornis in alcoholgebruik. Scharft heeft geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Reclasseringsmedewerker [naam medewerker] heeft ter terechtzitting – kort samengevat – het volgende verklaard. Communiceren met verdachte gaat steeds beter. Verdachte heeft sinds februari 2018 een huurwoning. Sindsdien ervaart hij meer rust en staat hij meer open voor behandeling. Het behoud van zijn woning is daarom noodzakelijk. Er moet nog een behandelplan opgesteld worden.
Met name omdat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, is de rechtbank van oordeel dat de straf zich moet richten op het voorkomen van herhaling. Daarvoor is het van belang dat het positieve traject dat is ingezet met de reclassering, niet wordt verstoord door detentie en dat het reclasseringstoezicht in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd. Op die manier kan een behandelverplichting worden opgelegd voor een ambulante forensische behandeling en kan gezorgd worden voor huisvesting en een adequate dagbesteding.
De rechtbank acht een kortere voorwaardelijke gevangenisstraf passend dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank acht het gelet op zijn persoonlijke omstandigheden niet wenselijk, dat indien verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, hij drie maanden in de gevangenis terecht komt. De rechtbank vindt een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken een passende straf. De rechtbank verbindt aan deze voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod van [slachtoffer 1] . Nu verdachte al eerder het contactverbod heeft overtreden en toen de bedrijfsauto van [slachtoffer 1] heeft vernield, is de rechtbank van oordeel dat een contactverbod in de vorm van een bijzondere voorwaarde niet meer toereikend is. Daarom zal een contactverbod worden opgelegd in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel. Aan verdachte zal daarom de maatregel van artikel 38v Sr worden opgelegd voor een periode van 2 jaar waarbij voor iedere keer dat het contactverbod met [slachtoffer 1] wordt overtreden 3 dagen vervangende hechtenis kan worden opgelegd. Deze maatregel zal dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, omdat de rechtbank er ernstig rekening mee houdt dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 1] .
De rechtbank zal deze maatregel niet ten aanzien van de moeder van verdachte, [slachtoffer 5] opleggen, in tegenstelling tot wat de officier van justitie heeft gevorderd. Indien verdachte en zijn moeder op enig moment weer contact met elkaar willen opnemen, moet dat mogelijk zijn.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
Vorderingen van de benadeelde partijen in zaak A
[naam B.V. 1]
De benadeelde partij, [naam B.V. 1] , vordert € 1.951,40 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente, voor de onder 2 streepje 2 ten laste gelegde vernieling van de BMW met kenteken [nummer kenteken 2] .
De officier van justitie acht de gehele vordering voor toewijzing vatbaar.
De raadsman heeft verzocht de afsleepkosten en schoonmaakkosten van het interieur af te wijzen, hij heeft daartoe aangevoerd dat de gebruiker van de auto, [slachtoffer 1] , zelf de auto heeft kunnen schoonmaken en naar het garagebedrijf kon rijden om daar het raam te laten repareren. Tevens heeft de raadsman verzocht de kosten voor de bekleding af te wijzen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de scheur in de bekleding het gevolg is geweest van het gooien van de steen door de ruit. De raadsman heeft tot slot verzocht ook de werkuren te matigen, omdat een groot deel daarvan verband houdt met de tijd die is gemoeid met het repareren van de bekleding.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de afsleepkosten niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd dat de auto door de schade niet meer te besturen was en gesleept moest worden. De rechtbank is tevens van oordeel dat zij niet kan vaststellen dat door het ingooien van de ruit ook de bekleding is beschadigd. Zij zal daarom ook die kostenpost niet-ontvankelijk verklaren. Nu het aantal gevorderde werkuren ook betrekking heeft op de tijd die is besteed aan het repareren aan de bekleding, zal de rechtbank slechts twee van de vier gevorderde werkuren toewijzen.
De rechtbank wijst in totaal € 388,20 aan materiële schadevergoeding toe te vermeerderen met de wettelijke rente. In het belang van [naam B.V. 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank stelt de vervangende hechtenis op 7 dagen.
[slachtoffer 1] (oom)
De benadeelde partij, [slachtoffer 1] , vordert € 600,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente in verband met de bedreigingen, beledigingen, het gebruikmaken van identificerende persoonsgegevens (zaak A, feiten 1, 5 en 7).
De officier van justitie acht deze vordering redelijk en voor toewijzing vatbaar. De raadsman heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank oordeelt dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Van het onder 7 ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken. De benadeelde partij is ten gevolge van de beledigingen in zijn eer of goede naam is aangetast en de verdachte heeft met de bedreigingen het oogmerk gehad de benadeelde partij angst toe te brengen. De rechtbank acht de vordering redelijk en voor toewijzing vatbaar voor zover het ziet op het onder 1 en 5 ten laste gelegde en komt daarvoor op een bedrag van € 400,-.Voor de overige € 200,- is de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank wijst in totaal € 400,- aan immateriële schadevergoeding toe, te vermeerderen met de wettelijke rente. In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank stelt de vervangende hechtenis op 8 dagen.
[slachtoffer 2] (neef)
De benadeelde partij, [slachtoffer 2] , vordert € 270,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente, voor de onder 1 ten laste gelegde bedreiging.
De officier van justitie acht de vordering redelijk en voor toewijzing vatbaar. De raadsman heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Dat blijkt ook uit hetgeen [slachtoffer 2] in zijn schriftelijke slachtofferverklaring heeft geschreven. De rechtbank wijst in totaal € 270,- aan immateriële schadevergoeding toe, te vermeerderen met de wettelijke rente. In het belang van [slachtoffer 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank stelt de vervangende hechtenis vast op 5 dagen.
[slachtoffer 3] (eigenaar auto)
De benadeelde partij, [slachtoffer 3] , vordert € 865,71 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente, voor de vernieling van zijn Citroen C3 met kenteken [nummer kenteken 1] .
De officier van justitie acht de vordering tot een bedrag van € 100,- toewijsbaar, nu dat het bedrag is dat de benadeelde partij aan eigen risico heeft betaald. Het overige deel van de kosten komen voor rekening van Univé Verzekeringen.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren, omdat Univé Verzekeringen een vordering heeft op verdachte en niet [slachtoffer 3] . Subsidiair heeft hij verzocht slechts de € 100,- eigen risico toe te wijzen.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , niet-ontvankelijk in zijn vordering. Uit de onderbouwende stukken blijkt dat Univé verzekeringen een vordering heeft op verdachte en niet [slachtoffer 3] . Uit de onderbouwde stukken blijkt niet dat [slachtoffer 3] een bedrag van € 100,- aan eigen risico heeft moeten betalen.
[slachtoffer 4] (hospita)
De benadeelde partij, [slachtoffer 4] , vordert € 450,- aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente, voor de vernielingen aan de woning en huisraad.
De officier van justitie en de raadsman hebben verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, nu er al een betalingsregeling is getroffen ter vergoeding van de schade van de vernielde woonaccessoires met de nieuwe bewindvoerder van verdachte. Deze betalingsregeling wordt tot dusverre ook nageleefd en een deel van de schade is reeds vergoed.
9.2
Vordering van de benadeelde partij in zaak B
[slachtoffer 9] (notaris)
De benadeelde partij, [slachtoffer 9] , vordert € 4.840,- aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente, vanwege de bedreiging (zaak B, feit 1).
De officier van justitie en de raadsman hebben verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de vordering in zijn geheel bestaat uit gederfde inkomsten en de hoogte van dat bedrag niet met stukken is onderbouwd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 38v, 57, 231b, 266, 285, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde ten aanzien van zaak A levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezene
bedreiging met brandstichting, met openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, met verkrachting, en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 2 bewezene
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 3 bewezene
Opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 4, 5 en 6 bewezene
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
Het bewezen verklaarde ten aanzien van zaak B levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezene
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van het onder 2 bewezene
poging tot afpersing.
Veroordeelt verdachte tot een
voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of indien de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1.zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2.ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3.medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

4. meldplicht

zich binnen vijf werkdagen na onherroepelijke veroordeling moet melden bij het kantoor van Reclassering Nederland op de [adres 4] . Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en hij dient zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;

5.behandelverplichting – ambulante behandeling

wordt verplicht zich te laten begeleiden en behandelen bij ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;

6.dagbesteding

wordt verplicht tot het hebben van dagbesteding voor een aantal dagdelen per week, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Het aantal dagdelen is in overleg met de reclassering;

7.voorwaarden betreffende het gedrag

Wordt verplicht zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering over huisvesting, die de reclassering in overleg met andere partijen, waaronder Openbare Orde en Veiligheid en Zorg van de gemeente [gemeente 1] en het Actie Centrum Veiligheid en Zorg van de gemeente [naam gemeente] , kan vaststellen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde
(1) op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1955, wonende op de [adres 1] ;
(2) zich
nietzal
ophoudenin de [adres 5] ,
voor de duur van 2 jaar.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenis bedraagt 3 (drie) dagen voor iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 1] , beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen
Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 9] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vorderingen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 400,- (zegge vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 1]
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , een bedrag van € 400,- (zegge vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting vervangen door 8 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij een bedrag van € 270,- (zegge tweehonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 2] :
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] een bedrag van € 270,- (zegge tweehonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting vervangen door 5 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam B.V. 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [naam B.V. 1] , toe tot een bedrag van € 388,20 (zegge driehonderdachtentachtig euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel [naam B.V. 1] :
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam B.V. 1] een bedrag van € 388,20 (zegge driehonderdachtentachtig euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting vervangen door 7 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis in de zaken A en B.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J.H. Broek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2018.
Bijlage