ECLI:NL:RBAMS:2018:961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
AMS 18/369, AMS 18/372
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van subsidie voor filmproductie door Stichting Nederlands Fonds voor de Film

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2018 uitspraak gedaan over een verzoekster die een deel van de verleende subsidie voor de filmproductie 'Alberta' moet terugbetalen. De subsidie, oorspronkelijk vastgesteld op € 572.000,-, werd door het bestuur van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film verlaagd naar € 532.000,- omdat verzoekster niet alle subsidie had besteed aan de filmproductie. Verweerder vorderde € 25.000,- terug, wat resulteerde in een geschil over de besteding van € 40.000,- van de subsidie. Verzoekster stelde dat dit bedrag wel degelijk aan de filmproductie was besteed, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het bedrag niet ter beschikking was gekomen van de filmproductie, maar was gebruikt voor een andere productie. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van subsidieontvangers en de noodzaak om transparant te zijn over de besteding van ontvangen middelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/369 en AMS 18/372
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 februari 2018 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], te Amsterdam, verzoekster,
en

het bestuur van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.A. van der Grinten).

Procesverloop

Met het besluit van 16 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidie voor de filmproductie Alberta vastgesteld op € 532.000,-. Dit is € 40.000,- lager dan de subsidieverlening. Het teveel ontvangen bedrag van € 25.000,- vordert verweerder terug.
Bij besluit van 4 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Verzoekster heeft zich rechtsgeldig laten vertegenwoordigen bij monde van [naam 1], bijgestaan door S. Moreno Coca, medewerker van verzoekster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door G. van Breemen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gegeven bevoegdheid om, nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Op 19 augustus 2014 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor een bijdrage voor de realisering van de filmproductie Alberta van regisseur/scenarist Eddy Terstall. Verweerder heeft voor deze filmproductie een totale realiseringsbijdrage verleend van
€ 572.000,-.
3. Met het primaire besluit, heeft verweerder de totale realiseringsbijdrage voor de filmproductie Alberta aan verzoekster lager vastgesteld op € 532.000,-. Verweerder komt tot dit besluit, omdat verzoekster toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen. Verzoekster heeft niet alle subsidie besteed aan de uitvoering van het filmplan. Een deel van de realiseringsbijdrage, te weten € 40.000,-, is niet besteed aan de filmproductie Alberta. De realiseringsbijdrage voor de filmproductie Alberta wordt daarom met € 40.000,- verminderd. Verweerder legt bovendien aan het bestreden besluit ten grondslag dat verzoekster hem ten onrechte niet heeft geïnformeerd over wijzigingen in de financiering van de productie, waaronder aanvullende financiering.
4. Verzoekster is het met het bestreden besluit niet eens. Zij stelt - kort gezegd - dat het als voorschot verleende bedrag van € 40.000,- wel degelijk aan de filmproductie Alberta is besteed. Volgens verzoekster heeft zij dit bedrag in mindering gebracht op de producersfee. Verder ziet verzoekster niet in wat verweerders belang is bij een lagere vaststelling van de realiseringsbijdrage, nu, mede door het aantrekken van aanvullende financiering, de filmproductie Alberta is afgemaakt.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bij wijze van voorschot € 40.000,- ter beschikking heeft gesteld voor de productie Alberta. Verweerder heeft dat bedrag in overleg met verzoekster overgemaakt naar de derdenrekening van [naam 2]. Dit was nodig omdat een schuldeiser ([naam 3]) uit een andere productie van verzoekster (Bombardement) beslag had gelegd op de productierekening van Alberta. De beslaglegger wilde dat beslag opheffen onder de voorwaarde dat aanvullende zekerheid werd gegeven in de vorm van een bankgarantie. Daar was die € 40.000,- voor nodig. Als verzoekster aan de afspraken met haar schuldeiser zou voldoen, zou het geld alsnog ter beschikking kunnen komen van Alberta. Tussen partijen is niet in geschil dat de beheerder van de derdenrekening het geld ter beschikking van verzoeksters schuldeiser heeft gebracht omdat verzoekster niet aan de afspraken zou hebben voldaan. Wat daar verder ook van zij, naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat vast dat die € 40.000,- daarmee op dat moment niet ter beschikking van Alberta is gekomen. Het bedrag is wel, ten gunste van verzoekster, ten goede gekomen van productie Bombardement. Met het bedrag is immers een schuld uit hoofde van die productie voldaan. Vervolgens is de vraag of verzoekster het bedrag op andere wijze aan verweerder heeft terugbetaald of ter beschikking van Alberta heeft gesteld. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval. Verzoekster stelt het bedrag verrekend te hebben met de producersfee. Nog los van de vraag of verzoekster het recht had om op dat moment zonder toestemming van verweerder te verrekenen, is het volgende gebleken. Ter zitting is met partijen gesproken over de door verzoekster ingebrachte controleverklaring van verzoeksters accountant [naam 4] van 1 mei 2017. Uit die verklaring kan niet worden afgeleid dat het bedrag alsnog ter beschikking van Alberta is gekomen. In de eerste plaats heeft verzoekster het bedrag niet ingebracht door overboeking naar de productierekening of door verhoging van de deferral fee. Integendeel, verzoekster heeft de deferral fee niet volledig voldaan. In de tweede plaats zou bij verrekening de vordering op verweerder verlaagd moeten zijn met hetzelfde bedrag dat verzoekster meent te hebben verrekend. Bij verrekening zou verweerder dat bedrag namelijk niet meer verschuldigd zijn aan verzoekster. Uit de controleverklaring blijkt echter dat de vordering op verweerder onverminderd is. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat van verrekening geen sprake is geweest. Voor de voorzieningenrechter staat daarmee vast dat het bedrag van € 40.000,- niet ter beschikking is gekomen van Alberta.
7. De voorzieningenrechter is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van een lagere subsidievaststelling. Evenmin is gebleken van omstandigheden om af te zien van terugvordering van teveel ontvangen subsidie.
8. Nu geen grond bestaat om het bestreden besluit te vernietigen, zal de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaren.
9. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
10. Voor veroordeling van verweerder in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van Duren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak – voor zover daarbij op het beroep is beslist – kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.