ECLI:NL:RBAMS:2018:988

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
13/702769-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling terzake poging tot oplichting door middel van babbeltruc

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot oplichting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond tussen 21 en 26 oktober 2017, waarbij de verdachte samen met anderen zich voordeed als klusjesmannen om een 88-jarige man te bedriegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 oktober 2017 samen met een mededader de aangever heeft benaderd met het verhaal dat er lekkage was en dat er geld nodig was voor reparaties. De aangever heeft toen €800 gepind en aan de mannen gegeven. Op 23 oktober 2017 werd de aangever opnieuw benaderd, waarbij hij in totaal €4000 heeft gepind. Op 26 oktober 2017 heeft de verdachte zich opnieuw naar de woning van de aangever begeven, met de bedoeling om nog eens €2000 te verkrijgen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de oplichting op 21 en 23 oktober, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de poging tot oplichting op 26 oktober. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarvoor de schade was gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702769-17 (Promis)
Datum uitspraak: 22 februari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.A.J. van der Klaauw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 oktober 2017 tot en met 23 oktober 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 4800 euro door
  • zich naar de woning van die [persoon] te begeven en/of
  • (vervolgens) zich voor te doen als een klusjesman, in elk geval een persoon die een lekkage kan verhelpen, en/of
  • (vervolgens) die de [persoon] met de auto naar een pinautomaat te brengen om (vervolgens) die [persoon] een geldbedrag van in totaal 4800 euro te laten pinnen, waardoor die [persoon] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op of omstreeks 26 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [persoon] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 2000 euro, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
  • die [persoon] een of meermalen heeft/hebben gebeld en/of
  • (vervolgens) tegen die [persoon] heeft/hebben gezegd dat ze nog meer geld nodig hebben voor de lekkage en/of
  • (vervolgens) tegen die [persoon] heeft/hebben gezegd dat ze het geld op een later moment zouden ophalen en/of
  • (vervolgens) nadat die [persoon] heeft gezegd dat hij (ongeveer) 2000 euro heeft gepind een of meermalen aan die [persoon] heeft/hebben gevraagd of hij alleen was en/of
  • (vervolgens) zich naar de woning van die [persoon] heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) heeft/hebben aangebeld;
en/of
hij op of omstreeks 26 oktober 2017, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 2000 euro, te verwerven en/of voorhanden te hebben en/of over te dragen en/of om te zetten en/of van voornoemde voorwerp gebruik te maken, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat
voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
  • die [persoon] een of meermalen gebeld en/of
  • (vervolgens) tegen die [persoon] gezegd dat ze nog meer geld nodig hebben voor de lekkage en/of
  • (vervolgens) tegen die [persoon] gezegd dat ze het geld op een later moment zouden ophalen en/of
  • (vervolgens) nadat die [persoon] heeft gezegd dat hij (ongeveer) 2000 euro heeft gepind een of meermalen aan die [persoon] gevraagd of hij alleen was en/of
  • (vervolgens) zich naar de woning van die [persoon] begeven en/of (vervolgens) aangebeld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 21 oktober 2017 werd er aangebeld bij de woning van aangever. Bij het openen van de deur maakten twee mannen zich bekend als klusjesmannen. Zij verklaarden dat het dak van aangever lekkage veroorzaakte en verzochten aangever om geld ter reparatie. Aangever is vervolgens met de mannen naar een pinautomaat gereden en heeft daar € 800, - gepind. Dit bedrag heeft hij aan de mannen gegeven. Op 23 oktober 2017 werd er opnieuw aangebeld bij de woning van aangever. Twee mannen vertelden dat er meer geld nodig was voor de lekkage, waarop aangever met hen bij twee pinautomaten in totaal € 4000, - heeft gepind. Dit bedrag heeft hij aan hen gegeven. Op 26 oktober 2016 werd aangever gebeld door een onbekend persoon. De onbekende persoon vertelde aangever dat er nog € 2000, - nodig was voor de lekkage en dat het geld later op de dag zou worden opgehaald. Aangever, die het niet meer vertrouwde, is vervolgens naar de huisartsenpraktijk gegaan. Aldaar heeft het personeel de politie gebeld. De politie is met aangever naar zijn woning gegaan. Eenmaal in de woning werd aangever nog twee keer gebeld. De beller zei dat het geld twintig minuten later door zijn collega zou worden opgehaald. Op het afgesproken tijdstip werd er aangebeld door een man, verdachte [verdachte] . Daarop is verdachte [verdachte] aangehouden.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat zij alleen de oplichtingshandelingen gepleegd op 21 oktober 2017 bewezen acht. De aangever weet niet meer zeker of de mannen waarmee hij 23 oktober 2017 is meegereden dezelfde zijn als de mannen waarmee hij op 21 oktober 2017 is meegereden, maar hij heeft verdachte wel herkend als één van de mannen die er op 21 oktober 2017 bij was. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde poging tot oplichting bewezen kan worden. Het cumulatief/alternatief tenlastegelegde is niet toegesneden op de poging oplichting die zich hier voordeed en moet alleen als een alternatief worden gezien, namelijk wanneer de poging oplichting niet bewezen zou kunnen worden en uitgegaan zou worden van de juistheid van de verklaring van verdachte dat hij geld kwam halen voor een vriend. Dat onderdeel hoeft dus niet bewezen te worden verklaard.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Voor feit 1 is onvoldoende bewijs aanwezig. Het door de aangever gegeven signalement van de oplichters komt niet overeen met het uiterlijk en de kleding van verdachte en ook de herkenning van verdachte door aangever is onvoldoende betrouwbaar om daaraan enige bewijswaarde toe te kennen. Het dossier bevat evenmin voldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan poging tot oplichting. Verdachte is naar de woning van aangever gegaan en heeft aangebeld, maar de andere verweten handelingen kunnen niet aan verdachte worden gekoppeld. Ten slotte is er onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van poging tot witwassen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbend op 23 oktober 2017, niet bewezen kan worden. De rechtbank vindt dat er ook niet voldoende bewijs is dat verdachte zich op 21 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe, met betrekking tot 21 oktober 2017, het volgende.
Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij een beetje vergeetachtig is en zich niet kan herinneren of de mannen waarmee hij op 23 oktober 2017 is gaan pinnen dezelfde mannen waren als de mannen waarmee hij op 21 oktober 2017 is gaan pinnen. Hij heeft bij zijn aangifte ook niet verklaard dat hij verdachte herkent als één van de mannen waar hij op 21 of 23 oktober 2017 mee is gaan pinnen. De latere verklaring van aangever van 1 december 2017, waarin hij verklaart dat hij verdachte herkent als één van de mannen waarmee hij eerder (de rechtbank begrijpt: op 21 oktober 2017) is gaan pinnen, acht de rechtbank onvoldoende betrouwbaar om tot bewijs te dienen. Aangever geeft in deze verklaring namelijk een ander signalement van de oplichters. In zijn aangifte heeft aangever het over mannen met een buitenlands uiterlijk, de ene man groter dan de andere man, korte kapsels en nette bijna legerkleurige kleding, maar in zijn latere verklaring op 1 december 2017 spreekt hij over blanke mannen van gelijke lengte met sportieve kleding en stevige schoenen. De kleding die verdachte op het moment van zijn aanhouding droeg voldeed bovendien niet aan hetgeen de aangever heeft beschreven. Zo droeg verdachte sportschoenen en had hij in plaats van sportieve kleding een werkbroek en werktrui van gereedschapsfabrikant DeWalt aan. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de herkenning onvoldoende betrouwbaar om tot een bewezenverklaring te komen. Nu er verder ook niet voldoende bewijs is moet de rechtbank tot een vrijspraak komen.
4.4.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde poging tot oplichting en overweegt hiertoe als volgt.
Wetenschap
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 26 oktober 2017 bij aangever heeft aangebeld om werkgereedschappen op te halen voor twee Engels sprekende mannen. Verdachte was naar eigen zeggen vijf minuten daarvoor door de mannen benaderd om dit te doen in ruil voor € 20, -. De telefoon die bij hem is aangetroffen en waarmee aangever kort voor zijn komst is gebeld met de vraag of hij alleen is en het geld (€ 2000, -) heeft, heeft verdachte van deze Engels sprekende mannen meegekregen, aldus verdachte.
De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring van verdachte. Verdachte heeft wisselend verklaard over zijn komst naar de woning van aangever. Hij heeft namelijk eerder, direct na zijn aanhouding bij het overbrengen, aan de politie verklaard dat hij geld kwam halen voor een vriend en bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij bij verschillende huizen heeft aangebeld om te waarschuwen dat er een auto stond die de lichten nog aan had staan. Pas in een later stadium heeft hij verklaard over het ophalen van gereedschappen. De uitleg voor deze wisselende verklaringen, namelijk dat hij dit bij het overbrengen na zijn aanhouding niet zou hebben gezegd en dat zijn advocaat hem heeft gezegd dat hij een onjuist verhaal bij de rechter-commissaris zou moeten vertellen, overtuigt niet. Het proces-verbaal van bevindingen is immers op ambtseed opgemaakt en geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de weergave. Verder is, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet goed voorstelbaar dat verdachte door zijn advocaat zou zijn geïnstrueerd om ten overstaan van de rechter-commissaris een verhaal in strijd met de waarheid te vertellen.
De rechtbank stelt verder vast dat aangever op georganiseerde wijze is opgelicht. Binnen het oplichtingsscenario zoals zich dat hier heeft voorgedaan, past niet dat de oplichters van aangever, verdachte, een voor hen totaal onbekende, op straat zouden hebben ontmoet en hem hebben benaderd voor het verrichten van een substantiële rol binnen het oplichtingsplan, namelijk het ophalen van een flink geldbedrag. Dat de oplichters van aangever iemand die zij in het geheel niet kennen toevertrouwen met een aanzienlijk geldbedrag van € 2000, - en een mobiele telefoon is zozeer onaannemelijk dat hieraan geen geloof wordt gehecht. Gezien de belangrijke rol die verdachte heeft gespeeld, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het oplichtingsplan op de hoogte was.
Medeplegen
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden aangemerkt als medepleger. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474) is voor medeplegen vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Voor medeplegen is niet vereist dat iedere medepleger bij alle uitvoeringshandelingen betrokken is. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van verdachte sprake van medeplegen. De onder de 1e, 2e, 3e en 4e gedachtestreepjes ten laste gelegde handelingen zijn door andere personen verricht. Niet bekend geworden is wie dat is/zijn geweest. Maar zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel van het oplichtingsplan op de hoogte was. In de gehele constellatie was de rol van verdachte, aan wie het sluitstuk van de oplichting, namelijk het ophalen van het geldbedrag, was toevertrouwd zodanig belangrijk, dat hij ook ten aanzien van de onder de 1e, 2e, 3e en 4e gedachtestreepjes ten laste gelegde handelingen als medepleger dient te worden aangemerkt.
4.4.3.
Vrijspraak van het onder 2 cumulatief ten laste gelegde
Blijkens de toelichting van de officier van justitie heeft de steller van de tenlastelegging ten aanzien van het onder 2 cumulatief/alternatief ten laste gelegde het oog gehad op alleen een alternatief feit, namelijk voor het geval het medeplegen aan de poging oplichting niet bewezen kan worden en uitgegaan zou worden van de juistheid van de verklaring van verdachte, dat hij alleen geld voor een vriend ging ophalen. Nu de rechtbank de verklaring van verdachte niet volgt en het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen acht, zal verdachte worden vrijgesproken van het witwassen zoals dat onder 2 cumulatief ten laste is gelegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 26 oktober 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 2000 euro, met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
  • die [persoon] meermalen hebben gebeld en
  • tegen die [persoon] hebben gezegd dat ze nog meer geld nodig hebben voor de lekkage en
  • tegen die [persoon] hebben gezegd dat ze het geld op een later moment zouden ophalen en
  • nadat die [persoon] heeft gezegd dat hij 2000 euro heeft gepind meermalen aan die [persoon] hebben gevraagd of hij alleen was en
  • zich naar de woning van die [persoon] hebben begeven en hebben aangebeld.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij, gelet op het vooropgezette plan, de doortrapte wijze van handelen en het kwetsbare slachtoffer, tot een hogere straf komt dan hetgeen de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voorschrijven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader(s) met een geraffineerd en listig verhaal geprobeerd een man van 88 jaar geld afhandig te maken. Verdachte en zijn mededader(s) hebben zich voorgedaan als klusjesmannen en hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in die hoedanigheid van het slachtoffer wisten te winnen. Dit is een ernstig feit, dat naast (financiële) schade bij uitstek gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengt, niet alleen bij het slachtoffer zelf, maar ook in de samenleving.
Daarbij komt dat verdachte en zijn mededader(s) bij het plegen van het feit kennelijk doelbewust een oudere man als slachtoffer hebben uitgekozen. Ouderen zijn doorgaans in toenemende mate van de zorg van anderen afhankelijk en zijn derhalve genoodzaakt om op anderen te vertrouwen. Verdachte en zijn mededader(s) hebben slechts uit eigen financieel gewin gehandeld en hebben zich niet bekommerd om de uitwerking van hun handelen op – juist – dit slachtoffer. Ook neemt de rechtbank in ogenschouw dat de poging oplichting bij het slachtoffer aan de deur heeft plaatsgevonden, waardoor verdachte en zijn mededader(s) bij het slachtoffer het gevoel van veiligheid in en rond zijn huis ernstig hebben aangetast.
M.M. Sprock, psychiater, heeft op 16 januari 2018 gerapporteerd over verdachte. Dit rapport houdt onder meer in dat het intelligentieniveau van verdachte beneden gemiddeld wordt geschat. Daarnaast is er sprake van een achterstand in de gewetensontwikkeling. Opvallend is dat verdachte aan het opmaken van het rapport slechts beperkt heeft willen meewerken. Het gevolg hiervan is dat er enkel een globaal beeld van verdachte is verkregen en er geen uitspraken kunnen worden gedaan over de toerekenbaarheid. Op basis hiervan ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank zal verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon] vordert € 4800, - aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarvoor de schade is gevorderd.

10.Toepasselijke wettelijk voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op het grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 cumulatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van een poging tot oplichting.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Verklaart de benadeelde partij [persoon] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. E. Dinjens en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2018.