ECLI:NL:RBAMS:2019:10033

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
13/732020-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van goederen in de periode van 1 mei 2014 tot en met 30 november 2014

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1969, die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2019 gevolgd, waar de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, de vordering heeft gepresenteerd. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van meerdere voorwerpen in de periode van 1 mei 2014 tot en met 30 november 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte goederen in ontvangst heeft genomen die afkomstig waren van misdrijf, en dat hij zich hiervan bewust was of de aanmerkelijke kans op misdrijf heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van medeplegen, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan opzetwitwassen van trolly's, lampen en bureaustoelen die hij op zijn adres heeft ontvangen. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd en een taakstraf van 40 uren opgelegd, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en het strafblad van de verdachte. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/732020-17
Datum uitspraak: 10 oktober 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.F. Bakker naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 26 september 2019 – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 mei 2014 tot en met 30 november 2014, tezamen en in vereniging, schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van meerdere voorwerpen. Dit is ten laste gelegd in de opzet- en schuldvariant.
De gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat witwassen kan worden bewezen. Verdachte heeft goederen in ontvangst genomen voor [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ). Volgens verdachte heeft hij vier leveringen in ontvangst genomen, maar uit het dossier volgen genoeg aanwijzingen dat het om meer dan vier leveringen gaat. Verdachte had op zijn minst redelijkerwijs moeten vermoeden dat de goederen die hij in ontvangst nam van misdrijf afkomstig waren. Door de goederen in ontvangst te nemen heeft verdachte verhullende handelingen verricht en de goederen voorhanden gehad en overgedragen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Verdachte heeft vier leveringen in ontvangst genomen. Van meer dan vier leveringen was geen sprake. Hij heeft ter goeder trouw gehandeld en hij heeft voor het in ontvangst nemen van de goederen geen tegenprestatie ontvangen. Hij wist niet en had ook redelijkerwijs niet hoeven vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier leidt de rechtbank het volgende af. Op 6 maart 2015 is er melding gemaakt van faillissementsfraude in het faillissement van de onderneming [benadeelde partij] . Volgens de curator was de fraude er onder meer op gericht om goederen te verkrijgen zonder dat de daarvoor te betalen prijs werd voldaan (flessentrekkerij). In de periode waarin de flessentrekkerij plaatsvond, namelijk 1 mei 2014 tot en met 30 november 2014, was [benadeelde partij] gevestigd op de [adres] . De bestelde goederen werden niet alleen daar afgeleverd, maar ook op het adres [adres 2] . Op dat adres woont verdachte. Op deze manier is de naam van verdachte in het onderzoek naar voren gekomen.
Uit het dossier volgt dat er in de periode van 1 mei 2014 tot en met 30 november 2014 op het adres van verdachte goederen zijn afgeleverd door eenentwintig leveranciers. Verdachte heeft verklaard dat hij vier keer goederen in ontvangst heeft genomen. Hij heeft zich gelegitimeerd en voor ontvangst van de goederen getekend. Volgens verdachte ontving hij deze pakketjes voor [naam] (hierna: [naam] ), een vriend die een partycentrum had geopend. Hij heeft bovendien verklaard dat het mogelijk is dat [naam] meer leveringen in ontvangst heeft genomen toen hij zelf niet thuis was. Op de terechtzitting van 26 september 2019 heeft verdachte verklaard dat [naam] in de maanden juni en juli 2014 bij hem thuis heeft geschilderd en zodoende vaak in de woning van verdachte aanwezig was. Nadien was [naam] er niet meer. Hij had ook geen sleutel van het huis. Verdachte heeft verklaard dat hij argwaan kreeg toen er op 31 juli 2014 trolleys met onder meer schoonmaakspullen en wc-rollen werden geleverd. Desalniettemin heeft hij deze trolleys in ontvangst genomen.
De rechtbank stelt vast dat er ook na 31 juli 2014 nog meerdere leveringen op het adres van verdachte hebben plaatsgevonden. Uitgaande van de verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [naam] na deze datum goederen in ontvangst heeft genomen op het adres van verdachte, zodat de rechtbank het er op houdt dat verdachte dit heeft gedaan. De rechtbank wijst in dit verband ook op de verklaring van getuige [getuige] , waaruit blijkt dat verdachte bijvoorbeeld ook op 22 augustus 2014 goederen bestemd voor [benadeelde partij] in ontvangst heeft genomen. Verdachte is dus doorgegaan met het ontvangen van goederen, terwijl hij het gevoel had dat er iets niet klopte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in ieder geval van alle leveringen die op en na 31 juli 2014 hebben plaatsgevonden, wist dat deze goederen uit enig misdrijf afkomstig waren of in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Vanaf dit moment is er dus sprake van opzetwitwassen. De rechtbank constateert echter dat het overgrote deel van de goederen die na 31 juli 2014 op het adres van verdachte zijn geleverd, niet op de tenlastelegging staan. Overigens geldt dit ook voor de goederen die vóór die datum op dat adres zijn geleverd. Op de tenlastelegging staat vooral een grote hoeveelheid aan voorwerpen die in het dossier gekoppeld worden aan de levering op het eerder genoemde adres [adres] .
Uitgaande van de tenlastelegging, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen. Volgens verdachte heeft hij vier leveringen in ontvangst genomen, namelijk notebooks, lampen van [bedrijf 1] , trolly’s met toiletrollen en schoonmaakartikelen van [bedrijf 2] en bureaustoelen van [bedrijf 3] . De lampen van [bedrijf 1] , trolly’s van [bedrijf 2] en de bureaustoelen van [bedrijf 3] staan vermeld op de tenlastelegging en zijn in de periode na 31 juli 2014 geleverd op het adres van verdachte. Van de notebooks die verdachte in ontvangst zegt te hebben genomen is niet duidelijk geworden door welk bedrijf en wanneer deze zijn geleverd. Daardoor kan het opzetwitwassen van deze notebooks niet worden bewezen. Gelet op de verklaring van verdachte, kan de rechtbank niet uitsluiten dat verdachte destijds in de veronderstelling verkeerde dat hij deze notebooks voor [naam] in ontvangst mocht nemen. Onder die omstandigheid komt de rechtbank evenmin tot bewezenverklaring van schuldwitwassen van deze notebooks. Hoewel hiervoor werd overwogen dat verdachte op 22 augustus 2014 goederen in ontvangst heeft genomen, is deze levering niet terug te voeren op een of meer van de tenlastegelegde goederen. De rechtbank komt zodoende van de tenlastegelegde goederen alleen tot een bewezenverklaring van de trolly’s, de lampen en de bureaustoelen. Verdachte heeft deze goederen bij hem thuis in ontvangst genomen, waarmee hij de goederen voorhanden heeft gehad. Hij heeft deze goederen naar eigen zeggen ook overgedragen.
De rechtbank acht op basis van het dossier niet bewezen dat verdachte samen met (een) ander(en) heeft gehandeld. Hij zal daarom van het onderdeel medeplegen worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 1 augustus 2014 tot en met 30 november 2014, te Amsterdam, meerdere voorwerpen, te weten:
- twee trolly’s met toiletrollen en/of diverse schoonmaakartikelen ( [bedrijf 2] )
- lampen ( [bedrijf 1] ) en
- bureaustoelen ( [bedrijf 3] )
voorhanden heeft gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsman verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman ziet geen reden om een voorwaardelijke straf op te leggen. Hij heeft daarnaast verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft goederen in ontvangst genomen, terwijl hij wist dat deze goederen onmiddellijk dan wel middellijk uit misdrijf afkomstig waren. Hij heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan witwassen. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en het draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt namelijk onderliggende strafbare feiten af. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 29 augustus 2019. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank is van oordeel dat in deze strafzaak geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis moet worden gewezen. De redelijke termijn is in dit geval beginnen te lopen op het moment waarop verdachte wist dat hij vervolgd zou worden. Hij is over zijn vervolging per brief geïnformeerd op 19 december 2017. Tussen deze datum en de datum van dit vonnis (10 oktober 2019) zit minder dan twee jaar en dus is de redelijke termijn niet overschreden. De rechtbank houdt er bij de bepaling van de strafmaat wel rekening mee dat de feiten van langer geleden zijn.
De rechtbank is tot een bewezenverklaring gekomen van drie leveringen, beduidend minder dan de officier van justitie. De rechtbank ziet daarom reden om van de eis van de officier van justitie af te wijken. De rechtbank houdt wel rekening met het feit dat uit het dossier blijkt dat er na 31 juli 2014 meer leveringen op het adres van verdachte zijn bezorgd dan dat bewezen is verklaard. Bovendien heeft hij zelf verklaard vier leveringen in ontvangst te hebben genomen. Gelet op de gehele context acht de rechtbank een taakstraf van 40 uren passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2019.
Bijlage – Tenlastelegging
[bijlage]