ECLI:NL:RBAMS:2019:10034

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
13/732019-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedrieglijke bankbreuk en weigeren inlichtingen te geven als bestuurder van rechtspersoon

Op 10 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een failliete rechtspersoon, [naam B.V.], werd beschuldigd van bedrieglijke bankbreuk en het weigeren van inlichtingen aan de curator. De rechtbank heeft het vonnis bij verstek gewezen, na een terechtzitting op 26 september 2019. De officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, vorderde een gevangenisstraf van zes maanden. De tenlastelegging omvatte oplichting van payrollbedrijven, flessentrekkerij, en het niet voldoen aan administratieve verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de feiten 1, 2 en 5, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte de feiten 3 en 4 wel bewezen. De verdachte had nagelaten een administratie te voeren en geen inlichtingen verstrekt aan de curator, wat leidde tot benadeling van de schuldeisers. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarbij de verdachte verantwoordelijk werd gehouden voor zijn nalatigheid en het onbereikbaar zijn voor de curator. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 57, 194 (oud) en 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/732019-17
Datum uitspraak: 10 oktober 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit verkort vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.W.M. van der Linde.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. oplichting van medewerkers van verschillende payrollbedrijven in de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 oktober 2014;
2. flessentrekkerij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 30 november 2014;
3. het (ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers) niet voldoen aan de verplichtingen ten opzichte van het voeren/bewaren/tevoorschijn halen van een administratie als bestuurder van een rechtspersoon welke failliet is verklaard in de periode van 22 maart 2013 tot en met 31 december 2014;
4. het weigeren/nalaten van het geven van vereiste inlichtingen aan de curator in de periode van 22 maart 2013 tot en met 15 april 2015;
5. het openbaar maken van onjuiste jaarrekeningen in de periode van 22 maart 2013 tot en met 7 april 2014.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 5. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte de persoon is geweest die de payrollbedrijven heeft opgelicht (feit 1) en de goederen heeft gekocht zonder daarvoor te betalen (feit 2). Ook kan niet worden bewezen dat verdachte de valse jaarrekeningen openbaar heeft gemaakt (feit 5).
Volgens de officier van justitie kunnen de feiten 3 en 4 wel bewezen worden. Verdachte stond vanaf de oprichting geregistreerd als bestuurder en enig aandeelhouder van [naam B.V.] (hierna: [naam B.V.] ). Hij heeft geen administratie overlegd (feit 3) en heeft geen inlichtingen verstrekt aan de curator (feit 4), waardoor de schuldeisers van [naam B.V.] zijn benadeeld.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
[naam B.V.] is op 22 maart 2013 opgericht en is op 5 april 2013 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Verdachte stond als enig bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap geregistreerd. Op 28 oktober 2014 is [naam B.V.] failliet verklaard. Op 6 maart 2015 heeft [aangever] namens de curator [naam] melding gemaakt van faillissementsfraude in het faillissement van [naam B.V.] . Volgens de curator was de fraude erop gericht om goederen en diensten te verkrijgen zonder dat de daarvoor te betalen prijs werd voldaan. Ook werden er payrollbedrijven opgelicht. Op verzoek van [naam B.V.] werden personen via payrollbedrijven ingehuurd om werkzaamheden te verrichten voor [naam B.V.] . Hierbij werd in een aantal gevallen misbruik gemaakt van identiteitsgegevens van deze personen. De payrollbedrijven betaalden vervolgens loon uit. Feitelijk werden er echter geen werkzaamheden verricht en liet [naam B.V.] de facturen van die payrollbedrijven onbetaald. De crediteuren hebben tot een totaalbedrag van meer dan € 275.000,- aan vorderingen ingediend.
De jaarstukken 2013 van [naam B.V.] zijn vastgesteld op 26 februari 2014 en op 7 april 2014 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd. Volgens de curator zijn deze jaarstukken valselijk opgemaakt. Niet is gebleken dat er andere activiteiten werden verricht dan het bestellen en onbetaald laten van facturen. De deponering van de stukken vond vermoedelijk plaats met het doel om toekomstige leveranciers te overtuigen van een acceptabele financiële positie. Er was geen administratie van [naam B.V.] en er is geen gehoor gegeven aan oproepen om inlichtingen te verstrekken aan de curator.
Op 1 januari 2017 heeft de officier van justitie de opsporing, de aanhouding en de voorgeleiding buiten heterdaad bevolen, maar verdachte is in deze periode niet opgespoord of aangehouden. Er is wel telefonisch contact met verdachte geweest en er is een verhoorafspraak gemaakt, maar verdachte is niet verschenen. Er heeft geen strafrechtelijk verhoor plaatsgevonden.
Vrijspraak feiten 1, 2 en 5
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de feiten 1, 2 en 5 niet kunnen worden bewezen. Uit het dossier blijkt duidelijk dat er sprake is geweest van oplichting van payrollbedrijven (feit 1) en flessentrekkerij (feit 2). Er is echter onvoldoende bewijs dat verdachte de persoon is geweest die deze feiten heeft gepleegd. Hij is door niemand gezien, herkend of geïdentificeerd als de persoon met wie de (payroll)bedrijven en de leveranciers contact hebben gehad en afspraken hebben gemaakt. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de onjuiste jaarstukken openbaar heeft gemaakt (feit 5). De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van deze feiten.
Overweging met betrekking tot de tenlastelegging in feit 3
De rechtbank stelt vast dat aan verdachte de bedrieglijke “en/of” de eenvoudige bankbreuk ten laste zijn gelegd. Het gebruik van de woorden “en/of” heeft vaak tot doel feiten tegelijkertijd cumulatief en alternatief aan de rechter voor te leggen. De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat het openbaar ministerie in de onderhavige zaak heeft bedoeld een cumulatieve tenlastelegging voor te leggen. Bij een bewezenverklaring van bedrieglijke bankbreuk dient een bewezenverklaring van eenvoudige bankbreuk geen doel. De officier van justitie heeft ook niet zodanig gerekwireerd. Bij deze stand van zaken heeft naar het oordeel van de rechtbank de onderhavige tenlastelegging te gelden als een alternatieve tenlastelegging, waarbij primair de bedrieglijke bankbreuk en subsidiair de eenvoudige bankbreuk ten laste is gelegd.
Bewijsoverweging feit 3
Gelet op het feit dat verdachte de bestuurder was van [naam B.V.] lag bij hem de verplichting een administratie te voeren en deze tevoorschijn te brengen. Uit het dossier volgt dat verdachte niet heeft voldaan aan deze verplichtingen, er is in het geheel geen administratie gevoerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het niet voeren en overhandigen van een deugdelijke administratie aan de curator leidt tot op zijn minst de aanmerkelijke kans op benadeling van schuldeisers in het faillissement. De curator is immers zonder een deugdelijke administratie niet in staat om binnen een redelijke termijn overzicht te krijgen van de rechten en plichten van de failliete onderneming. Ook heeft de curator dan geen, althans slecht zicht op eventuele onttrekkingen aan de boedel of andere onregelmatigheden voorafgaand aan het faillissement. Het kan niet anders dan dat verdachte deze kans op benadeling van schuldeisers bewust heeft aanvaard. Feit 3 primair kan hiermee worden bewezen.
Bewijsoverweging feit 4
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft nagelaten de vereiste inlichtingen aan de curator te geven. Verdachte had als bestuurder van [naam B.V.] de verplichting om de curator die inlichtingen te verstrekken. Bij brief van 28 oktober 2014 heeft de curator verdachte verzocht om contact met hem op te nemen. Verdachte heeft hier niet op gereageerd, maar op 30 oktober 2014 werd wel door een persoon genaamd [naam 2] (hierna: [naam 2] ) gereageerd. Volgens de curator was hij de feitelijk bestuurder van [naam B.V.] . Hierop heeft de curator verdachte en [naam 2] uitgenodigd om bij hem op kantoor te komen, maar zij zijn niet verschenen. De curator heeft zich vervolgens tot de rechter-commissaris gewend en verzocht om een faillissementsverhoor van verdachte op 21 november 2014. Verdachte is toen niet verschenen, waarna hij op voordracht van de rechter-commissaris Faillissementen werd gegijzeld. Bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft hij toen zijn medewerking toegezegd en contactgegevens verstrekt, maar liet daarna opnieuw niets van zich horen.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte, ondanks herhaalde verzoeken van de curator, geen contact met hem heeft opgenomen om inlichtingen te verstrekken die nodig waren voor de afwikkeling van het faillissement. Feit 4 kan daarmee worden bewezen.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 3 primair
in de periode vanaf 22 maart 2013 tot en met 31 december 2014 te Amsterdam, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten: [naam B.V.] , welke bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam op 28 oktober 2014 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers opzettelijk niet heeft voldaan aan de op hem, verdachte, rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van de boeken en bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld, immers heeft verdachte
- niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon konden worden gekend en
- deze administratie niet ongeschonden tevoorschijn gebracht;
ten aanzien van feit 4
in de periode van 22 maart 2013 tot en met 15 april 2015 te Amsterdam, als bestuurder van de besloten vennootschap [naam B.V.] welke B.V. bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2014 in staat van faillissement is verklaard en wettelijk opgeroepen om te verschijnen voor de curator, zonder geldige reden opzettelijk heeft nagelaten de vereiste inlichtingen te geven, immers heeft hij, verdachte:
- geen volledige administratie bijgehouden of laten bijhouden en aan de curator overgelegd en geen volledige inzage gegeven over de failliete boedel.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte stond ingeschreven als bestuurder van de failliet verklaarde onderneming [naam B.V.] . Hij heeft nagelaten om een administratie te voeren en om de curator de nodige inlichtingen te verschaffen. De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte zich zo onbereikbaar heeft gehouden voor de curator, ook nadat hij ten overstaan van de rechter-commissaris Faillissementen zijn medewerking had toegezegd. Hij heeft het de curator onmogelijk gemaakt om het faillissement op de juiste wijze af te wikkelen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op het feit dat het gaat om vele schuldeisers met vorderingen van aanzienlijke omvang, en het feit dat verdachte onbereikbaar is en geen verantwoordelijkheid heeft genomen, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf van zes maanden opleggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 194 (oud) en 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 3 primair
het als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 2:10, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, artikel 3:15i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 2:10, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in die artikelen bedoeld (bedrieglijke bankbreuk);
ten aanzien van feit 4
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2019.