Op 10 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een failliete rechtspersoon, [naam B.V.], werd beschuldigd van bedrieglijke bankbreuk en het weigeren van inlichtingen aan de curator. De rechtbank heeft het vonnis bij verstek gewezen, na een terechtzitting op 26 september 2019. De officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, vorderde een gevangenisstraf van zes maanden. De tenlastelegging omvatte oplichting van payrollbedrijven, flessentrekkerij, en het niet voldoen aan administratieve verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de feiten 1, 2 en 5, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte de feiten 3 en 4 wel bewezen. De verdachte had nagelaten een administratie te voeren en geen inlichtingen verstrekt aan de curator, wat leidde tot benadeling van de schuldeisers. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarbij de verdachte verantwoordelijk werd gehouden voor zijn nalatigheid en het onbereikbaar zijn voor de curator. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 57, 194 (oud) en 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.