ECLI:NL:RBAMS:2019:10047

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
13/208167-19, 13/066904-19, 13/031796-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van hulpverleners en belediging van politieambtenaar met spugen, misbruik van noodnummer en lokaalvredebreuk

Op 13 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging van hulpverleners, belediging van een politieambtenaar door te spugen, misbruik van een noodnummer en lokaalvredebreuk. De zaak kwam voor de rechtbank na een terechtzitting op 29 november 2019, waar de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, de vordering indiende en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.M. Dezfouli, zijn verdediging voerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een langere periode vervelend, dwingend en dreigend heeft opgesteld tegenover (voormalig) behandelaars en andere medewerkers van maatschappelijke instellingen. De rechtbank achtte de bedreigingen tegen de hulpverleners voldoende concreet en specifiek, waardoor de verdachte schuldig werd bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de verdachte onder bewind was gesteld en niet zelfstandig kon optreden in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/208167-19 (A), 13/066904-19 (B), 13/031796-19 (C)
Datum uitspraak: 13 december 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.M. Dezfouli naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
in zaak A:
bedreiging van [persoon 1] in de periode van 8 december 2018 t/m 5 januari 2019;
bedreiging van [persoon 2] op 1 februari 2019;
bedreiging van [persoon 3] in de periode van 23 februari 2016 t/m 26 februari 2019;
bedreiging van medewerkers van de kliniek [kliniek] in de periode van 10 augustus 2018 t/m 6 mei 2019;
bedreiging van [persoon 4] in de periode van 24 maart 2019 t/m 9 april 2019;
in zaak B:
belediging van een politieambtenaar door tegen hem te spugen op 4 februari 2019;
gebruik maken van een alarmnummer zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig was, in de periode van 10 augustus 2018 t/m 4 februari 2019;
in zaak C:
lokaalvredebreuk op 7 februari 2019.
De gehele tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
De vijf ten laste gelegde bedreigingen in zaak A kunnen worden bewezen op grond van de aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie. Bij de aangevers kon de redelijke vrees ontstaan dat verdachte de daad bij het woord zou voegen.
Feit 1 van zaak B kan bewezen worden op basis van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] . Verdachte heeft bovendien bij de politie bekend te hebben gespuugd. Dat verdachte feit 2 van zaak B heeft gepleegd blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen en het onderzoek aan de telefoon van verdachte.
Zaak C kan worden bewezen op grond van het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door twee verbalisanten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle in zaak A ten laste gelegde feiten. Verdachte wil mensen aansprakelijk stellen die hem niet goed behandelen, maar hij weet zich niet goed uit te drukken en kiest daarbij de verkeerde woorden. Zijn bedoeling is om duidelijk te maken dat de wet moet worden nageleefd. ‘Je moet je hele leven bang voor me zijn’ kàn worden begrepen als ‘je moet je hele leven bang zijn voor aansprakelijkstelling of een klacht’. Hij kan heel dwingend zijn maar hij heeft geen opzet gehad om mensen bang te maken of te doden.
Volgens de raadsman moet verdachte tevens worden vrijgesproken van feit 1 in zaak B. Verdachte heeft verklaard dat hij tegen de hoofdsteun in de auto heeft gespuugd, niet in het gezicht van de verbalisant.
Er dient eveneens vrijspraak te volgen voor het ten laste gelegde in zaak C. Verdachte was bij het politiebureau om daar in gesprek te komen met een officier van justitie. Er is geen sprake geweest van lokaalvredebreuk.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen zaak A
Aan verdachte zijn in zaak A vijf bedreigingen ten laste gelegd. Uit het dossier volgt dat verdachte zich gedurende een langere periode vervelend dwingend, agressief en dreigend heeft opgesteld jegens (voormalig) behandelaars en andere medewerkers van maatschappelijke instellingen. De vraag die de rechtbank zich heeft gesteld, is welke van de ten laste gelegde bedreigingen voldoende concreet en specifiek zijn en bewezen kunnen worden verklaard. Zij zal daarom hieronder elke bedreiging afzonderlijk bespreken.
Feit 1
[persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) heeft op 7 januari 2019 aangifte gedaan. Zij is werkzaam bij [kliniek] en heeft verdachte in 2015 als verpleegkundige begeleid gedurende twee of drie maanden.
Op 8 december 2018, rond de klok van 01:00 uur, kreeg zij twee bedreigende berichten van verdachte via Facebook Messenger, waarin onder meer stond dat zij het leven van verdachte kapot maakt, dat hij haar weet te vinden en dat zij tot het einde van haar leven bang voor hem moet zijn. In het dossier zit een uitdraai van de twee berichten die verdachte via Facebook heeft gestuurd. Daarnaast kreeg [persoon 1] op 5 januari 2019 van haar collega’s bij [kliniek] te horen dat verdachte telefonisch contact had opgenomen met de crisisdienst en tegen [persoon 5] had gezegd dat hij [persoon 1] wilde vermoorden.
Verdachte heeft bij de politie bekend de bedoelde berichten via Facebook te hebben gestuurd en hij heeft bekend dat hij tegen de crisisdienst heeft gezegd dat hij [persoon 1] wil vermoorden. Hij heeft bovendien verklaard dat hij dit deed om haar bang te maken. Ter zitting voegde verdachte daar aan toe dat hij haar bang voor de wet wilde maken. Dat heeft hij echter niet tegen haar of anderen gezegd en alleen al gelet op het woord ‘vermoorden’ acht de rechtbank die verklaring ook niet geloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat deze bedreigingen specifiek zijn geuit tegen [persoon 1] en dat bij haar ook de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte haar iets ernstigs aan zou doen. Dit feit is dan ook bewezen.
Feit 2
Uit de aangifte van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) van 1 februari 2019 volgt dat hij als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige werkt in het Acuut Behandelteam [regio] en daar een van de behandelaars is van verdachte. Volgens [persoon 2] zorgde verdachte regelmatig voor overlast en verbale bedreigingen van de medewerkers. Uit de bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen (pagina 31 e.v.) volgt dat verdachte op 1 februari 2019 heeft gebeld naar het behandelteam en heeft gezegd: “
ik ga jullie allemaal kapot maken”. Daarbij zou hij drie namen van collega’s hebben genoemd. Uit de bijlage volgt niet welke drie namen verdachte heeft genoemd. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niet heeft gedreigd, maar alleen uit boosheid heeft gescholden. De rechtbank stelt vast dat niet duidelijk is geworden naar wie verdachte heeft gebeld en welke namen hij heeft genoemd. Daardoor kan, hoe ongepast de handelswijze van verdachte ook is geweest, de onder 2 ten laste gelegde bedreiging niet worden bewezen. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3
Op 26 februari 2019 heeft [persoon 6] aangifte gedaan namens [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ). Uit de aangifte volgt dat [persoon 3] werkzaam is bij de gemeente Amsterdam, op de afdeling [afdeling] , waar hij klantmanager is en mensen weer op weg helpt in de samenleving. Een aantal jaar geleden was verdachte een klant van hem en heeft verdachte hem regelmatig uitgescholden en bedreigd. Uit een eerdere melding van [persoon 3] aan de politie op 22 januari 2019 blijkt dat verdachte hem op 29 oktober 2018 een e-mailbericht heeft gestuurd, met daarin de tekst: “Hey klootzak motherfucker je maakt me leven kapot moet je tot het eind van je leven bang van mijn zijn”.
Verdachte heeft bij de politie bekend dat hij [persoon 3] dreigende berichten heeft gestuurd.
Gelet op de expliciete verwijzing in deze bedreiging naar het kapot maken van het leven van verdachte en daarom bang moeten zijn voor verdachte en gelet op de overige uitlatingen die verdachte tegen hulpverleners heeft gedaan, zijn deze bewoordingen bezwaarlijk anders te verstaan dan als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank acht deze bedreiging dan ook voldoende concreet en specifiek geuit tegen [persoon 3] . Dit feit is bewezen.
Feit 4
Op 23 mei 2019 heeft [persoon 7] (hierna: [persoon 7] ) aangifte gedaan van bedreiging. Hij is werkzaam als directeur behandelzaken bij de spoedeisende psychiatrie van [kliniek] in Amsterdam. [persoon 7] heeft verklaard dat verdachte ongeveer vijf jaar geleden in beeld is gekomen bij de kliniek en dat er sindsdien verschillende behandelcontacten zijn geweest met medewerkers. Sinds augustus 2018 belt verdachte regelmatig naar de kliniek en bedreigt hij de medewerkers. In de aangifte staat een overzicht van de keren dat verdachte contact heeft gezocht en medewerkers heeft bedreigd (met de dood).
Hoewel uit het overzicht duidelijk blijkt hoeveel overlast verdachte veroorzaakt bij de kliniek, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende blijkt tegen wie de bedreigingen zijn geuit. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 5
[persoon 4] heeft op 9 mei 2019 aangifte gedaan. Zij is werkzaam als senior onderzoeker bij de [instantie] Amsterdam en had in 2015 voor het eerst contact met verdachte. Vanaf mei 2018 stuurt verdachte haar vervelende e-mailberichten. Op 24 maart 2019 heeft verdachte een e-mail gestuurd met de tekst: “Tot eind van je leven moet je bang zijn van me”.
Verdachte heeft bekend haar deze mail te hebben gestuurd. De rechtbank acht dit feit dan ook bewezen.
Bewijsoverweging zaak B, feit 1
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in het proces-verbaal van bevindingen beschreven dat verdachte bij zijn aanhouding op 4 februari 2019 niet wilde meewerken. Toen verdachte eenmaal naast [verbalisant 1] achter in de politieauto zat werd [verbalisant 1] door verdachte in zijn gezicht gespuugd. Bij het vervolgens opdoen van het spuugmasker bij verdachte spuugde verdachte nogmaals in zijn gezicht. [verbalisant 1] voelde zich hierdoor beledigd. Verdachte heeft bij de politie bekend doch op de zitting verklaard dat hij niet in het gezicht van [verbalisant 1] spuugde, maar tegen de hoofdsteun van de stoel in de auto. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte onaannemelijk en ziet geen reden om aan het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] te twijfelen. Ook de rechtbank acht spugen in het gezicht beledigend (vergelijk ECLI:NR:GHAMS:2017:4109). Dit feit is dan ook bewezen.
Bewijsoverweging zaak B, feit 2
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat er een melding binnen is gekomen dat verdachte meerdere malen heeft gebeld naar de spoedlijn van de huisartsenpost. Uit het onderzoek dat vervolgens aan de telefoon van verdachte plaatsvindt, volgt dat verdachte tussen 10 augustus 2018 en 22 januari 2019 dertig (30) keer heeft gebeld naar het nummer 112. Verdachte heeft hierover verklaard vaker een hulplijn te bellen, terwijl hem gezegd wordt dat niet te doen en dat hij de enige persoon is die van zijn telefoon gebruik maakt. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zonder noodzaak het voornoemde alarmnummer 112 heeft gebeld. Zij zal verdachte partieel vrijspreken van het onderdeel bellen naar de spoedlijn van de huisartsenpost, omdat zij van oordeel is dat dit geen alarmnummer voor publieke diensten is, zoals bedoeld in artikel 142, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Bewijsoverweging zaak C
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] volgt dat verdachte zich op 7 februari 2019 in het politiebureau aan de [adres] bevond en daar een officier van justitie wilde spreken. Verdachte gedroeg zich hierbij agressief en schreeuwde. Verbalisant [verbalisant 3] heeft twee keer van verdachte gevorderd om het politiebureau te verlaten. Verdachte gaf hieraan geen gehoor, waarop de verbalisanten hem naar buiten hebben begeleid. Verdachte is vervolgens nogmaals het politiebureau binnengegaan en heeft wederom niet gereageerd op de vorderingen om het politiebureau te verlaten. Hij heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk. Dit feit is daarmee bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A, feit 1
op 8 december 2018 en 5 januari 2019 te Amsterdam, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [persoon 1] (via facebook messenger) dreigend de woorden toe te voegen:
- " hey mevrouw racist je maakt mijn leven kapot ik kan uiteindelijk jou vinden" en
- " tot het einde van je leven moet je bang voor me zijn" en
- " ik ga je vermoorden"
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van zaak A, feit 3
op 29 oktober 2018 te Amsterdam, [persoon 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [persoon 3] (via email berichten) dreigend de woorden toe te voegen: "hey klootzak motherfucker je maakt me leven kapot moet tot het einde van je leven bang voor me zijn";
ten aanzien van zaak A, feit 5
op 24 maart 2019 te Amsterdam, [persoon 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [persoon 4] (via email berichten) dreigend de woorden toe te voegen: "u moet u leven bang voor me zijn", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van zaak B, feit 1
op 4 februari 2019 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (als agent dienstdoende Politie Eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in het gezicht van voornoemde [verbalisant 1] te spugen;
ten aanzien van zaak B, feit 2
in de periode van 10 augustus 2018 tot en met 04 februari 2019 te Amsterdam, opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig was, meermalen gebruik heeft gemaakt van een alarmnummer voor publieke diensten, namelijk van het nummer 112;
ten aanzien van zaak C
op 7 februari 2019 te Amsterdam in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het politiebureau [wijkteam] ( [adres] Amsterdam), wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar, aanstonds heeft verwijderd.

4.Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken wanneer tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 142 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring, aangevoerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en derhalve onterecht vast heeft gezeten. Indien een gevangenisstraf wordt opgelegd dient deze maximaal gelijk te zijn aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een veelvoud van vervelende strafbare feiten. Hij heeft hulpverleners bedreigd. Deze bedreigingen zijn voor de slachtoffers angstaanjagend geweest en het heeft hen gehinderd in de uitoefening van hun werkzaamheden. Hulpverleners zijn over het algemeen wel wat gewend en zullen niet zo snel aangifte doen. Dat zij dat nu wel hebben gedaan, zegt iets over de aard van de bedreigingen en de impact die een en ander op hen heeft gehad. Verdachte heeft bovendien een politieambtenaar in zijn gezicht gespuugd. Dit is één van de naarste vormen van belediging, waar het slachtoffer zich lange tijd vies door heeft gevoeld. Verdachte heeft hiermee blijk gegeven van een gebrek aan respect voor een politieagent. Verdachte heeft daarnaast misbruik gemaakt van een noodnummer. Het bellen naar een alarmnummer zonder dat daartoe een noodzaak bestaat, geeft overlast en maakt het voor anderen, die wel dringend hulp nodig hebben, wellicht onmogelijk op tijd in contact te treden met hulpdiensten. Dat kan mensenlevens in gevaar brengen. Daarnaast heeft verdachte zich vervelend gedragen in een politiebureau en zich daarmee schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 31 oktober 2019 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor huisvredebreuk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 26 november 2019 en van het psychologisch rapport Pro Justitia van 27 november 2019, opgemaakt door psycholoog R.A. Sterk.
Uit het Pro Justitia-rapport volgt dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een depressieve stoornis en een posttraumatische stress stoornis. Bovendien is er sprake van een persoonlijkheid met narcistische trekken. Van deze psychische problematiek was ook sprake ten tijde van de bewezen geachte feiten. Verdachte heeft een slachtofferperspectief. Zijn egocentrische houding en zijn meerderwaardigheidsgevoelens brengen met zich mee dat hij verwacht dat hij tegemoet wordt gekomen in zijn wensen, waar hij op een strakke manier aan vasthoudt. Wanneer er niet op zijn wensen wordt ingegaan door medewerkers van instanties voelt hij zich onheus bejegend, kan hij boos worden en de betreffende mensen bedreigen. Hij is niet in staat om zich op een adequate manier aan te passen en om zijn positie in perspectief te zien. De psycholoog adviseert dan ook om de feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De psychische problematiek zou volgens de psycholoog kunnen worden behandeld binnen een poliklinische setting, mogelijk aan dagbehandeling, bijvoorbeeld in een kliniek als De Waag.
Uit het reclasseringsadvies van 26 november 2019 volgt dat door het gedragspatroon van verdachte er door de politie en de huisarts verschillende pogingen zijn ondernomen om verdachte te verwijzen naar instanties voor nader psychologisch onderzoek en hulpverlening. Dit heeft tot op heden echter niet het gewenste resultaat gehad en mondde juist uit in meer aangiftes. Een behandeling gericht op het omgaan met gevoelens van krenking en de daaruit voortvloeiende agressieproblemen wordt geïndiceerd geacht. Ondanks dat de reclassering twijfelt aan de haalbaarheid van een reclasseringstoezicht en een behandeling, gezien het verloop van contact met andere instanties, wordt dit vanwege de noodzaak hiervan toch geadviseerd. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij De Waag.
De reclassering ziet geen contra-indicaties voor een gevangenisstraf.
Motivering van de straf
Op de zitting van 29 november 2019 zijn het Pro Justitia-rapport en het reclasseringsadvies met verdachte besproken. Verdachte heeft toen aangegeven dat hij hulp en therapie nodig heeft, maar dat hij dit zelf wil regelen. Hij wil hulp krijgen van een instantie die door hemzelf en zijn familie is goedgekeurd. Ook de raadsman van verdachte heeft aangegeven dat verdachte bang is om in een ingesloten systeem terecht te komen en dat verdachte daarom niet onder behandeling wil bij een forensische kliniek als De Waag.
Gelet op de ernst van de feiten, de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Omdat de reclassering in haar advies heeft beschreven te twijfelen aan de haalbaarheid van toezicht en een behandeling en verdachte daarnaast en met klem heeft aangegeven géén behandeling bij een kliniek als De Waag te willen, zal de rechtbank aan verdachte geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden opleggen. De rechtbank acht dit – gelet op de opstelling en de problematiek van verdachte – (helaas) volstrekt zinloos.
Beslag
Onder verdachte is een telefoon van het merk Samsung in beslag genomen. Met behulp van deze telefoon is het in zaak B onder 2 bewezen geachte begaan. De telefoon wordt daarom verbeurdverklaard.

7.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert € 200,- aan immateriële schadevergoeding voor het in zaak B onder 1 ten laste gelegde.
Ter zitting is naar voren gekomen dat verdachte onder bewind is gesteld ex artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek. Vanwege dit bewind heeft verdachte geen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van zijn goederen. Dit brengt met zich mee dat hij niet als eisende of verwerende partij kan optreden en derhalve procesonbevoegd is (vgl. HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525). In geval van bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende, in dit geval verdachte, en dient hij te worden opgeroepen in de procedure.
Nu niet is gebleken dat de bewindvoerder in het geding is opgeroepen dan wel dat de bewindvoerder een machtiging aan de raadsman van verdachte heeft verstrekt, zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Het alsnog oproepen van de bewindvoerder levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces op.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 139, 142, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op ten aanzien van:
zaak A,feiten 1, 3 en 5:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
zaak B, feit 1:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
zaak B, feit 2:
opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig is, gebruik maken van een alarmnummer
voor publieke diensten, meermalen gepleegd;
zaak C:
wederrechtelijk in een voor de openbare dienst bestemd lokaal vertoevende, zich niet op de
vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijderen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- Telefoon Samsung (5703370)
Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 1]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2019.
[(...)]