3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen zaak A
Aan verdachte zijn in zaak A vijf bedreigingen ten laste gelegd. Uit het dossier volgt dat verdachte zich gedurende een langere periode vervelend dwingend, agressief en dreigend heeft opgesteld jegens (voormalig) behandelaars en andere medewerkers van maatschappelijke instellingen. De vraag die de rechtbank zich heeft gesteld, is welke van de ten laste gelegde bedreigingen voldoende concreet en specifiek zijn en bewezen kunnen worden verklaard. Zij zal daarom hieronder elke bedreiging afzonderlijk bespreken.
Feit 1
[persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) heeft op 7 januari 2019 aangifte gedaan. Zij is werkzaam bij [kliniek] en heeft verdachte in 2015 als verpleegkundige begeleid gedurende twee of drie maanden.
Op 8 december 2018, rond de klok van 01:00 uur, kreeg zij twee bedreigende berichten van verdachte via Facebook Messenger, waarin onder meer stond dat zij het leven van verdachte kapot maakt, dat hij haar weet te vinden en dat zij tot het einde van haar leven bang voor hem moet zijn. In het dossier zit een uitdraai van de twee berichten die verdachte via Facebook heeft gestuurd. Daarnaast kreeg [persoon 1] op 5 januari 2019 van haar collega’s bij [kliniek] te horen dat verdachte telefonisch contact had opgenomen met de crisisdienst en tegen [persoon 5] had gezegd dat hij [persoon 1] wilde vermoorden.
Verdachte heeft bij de politie bekend de bedoelde berichten via Facebook te hebben gestuurd en hij heeft bekend dat hij tegen de crisisdienst heeft gezegd dat hij [persoon 1] wil vermoorden. Hij heeft bovendien verklaard dat hij dit deed om haar bang te maken. Ter zitting voegde verdachte daar aan toe dat hij haar bang voor de wet wilde maken. Dat heeft hij echter niet tegen haar of anderen gezegd en alleen al gelet op het woord ‘vermoorden’ acht de rechtbank die verklaring ook niet geloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat deze bedreigingen specifiek zijn geuit tegen [persoon 1] en dat bij haar ook de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte haar iets ernstigs aan zou doen. Dit feit is dan ook bewezen.
Feit 2
Uit de aangifte van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) van 1 februari 2019 volgt dat hij als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige werkt in het Acuut Behandelteam [regio] en daar een van de behandelaars is van verdachte. Volgens [persoon 2] zorgde verdachte regelmatig voor overlast en verbale bedreigingen van de medewerkers. Uit de bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen (pagina 31 e.v.) volgt dat verdachte op 1 februari 2019 heeft gebeld naar het behandelteam en heeft gezegd: “
ik ga jullie allemaal kapot maken”. Daarbij zou hij drie namen van collega’s hebben genoemd. Uit de bijlage volgt niet welke drie namen verdachte heeft genoemd. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niet heeft gedreigd, maar alleen uit boosheid heeft gescholden. De rechtbank stelt vast dat niet duidelijk is geworden naar wie verdachte heeft gebeld en welke namen hij heeft genoemd. Daardoor kan, hoe ongepast de handelswijze van verdachte ook is geweest, de onder 2 ten laste gelegde bedreiging niet worden bewezen. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3
Op 26 februari 2019 heeft [persoon 6] aangifte gedaan namens [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ). Uit de aangifte volgt dat [persoon 3] werkzaam is bij de gemeente Amsterdam, op de afdeling [afdeling] , waar hij klantmanager is en mensen weer op weg helpt in de samenleving. Een aantal jaar geleden was verdachte een klant van hem en heeft verdachte hem regelmatig uitgescholden en bedreigd. Uit een eerdere melding van [persoon 3] aan de politie op 22 januari 2019 blijkt dat verdachte hem op 29 oktober 2018 een e-mailbericht heeft gestuurd, met daarin de tekst: “Hey klootzak motherfucker je maakt me leven kapot moet je tot het eind van je leven bang van mijn zijn”.
Verdachte heeft bij de politie bekend dat hij [persoon 3] dreigende berichten heeft gestuurd.
Gelet op de expliciete verwijzing in deze bedreiging naar het kapot maken van het leven van verdachte en daarom bang moeten zijn voor verdachte en gelet op de overige uitlatingen die verdachte tegen hulpverleners heeft gedaan, zijn deze bewoordingen bezwaarlijk anders te verstaan dan als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank acht deze bedreiging dan ook voldoende concreet en specifiek geuit tegen [persoon 3] . Dit feit is bewezen.
Feit 4
Op 23 mei 2019 heeft [persoon 7] (hierna: [persoon 7] ) aangifte gedaan van bedreiging. Hij is werkzaam als directeur behandelzaken bij de spoedeisende psychiatrie van [kliniek] in Amsterdam. [persoon 7] heeft verklaard dat verdachte ongeveer vijf jaar geleden in beeld is gekomen bij de kliniek en dat er sindsdien verschillende behandelcontacten zijn geweest met medewerkers. Sinds augustus 2018 belt verdachte regelmatig naar de kliniek en bedreigt hij de medewerkers. In de aangifte staat een overzicht van de keren dat verdachte contact heeft gezocht en medewerkers heeft bedreigd (met de dood).
Hoewel uit het overzicht duidelijk blijkt hoeveel overlast verdachte veroorzaakt bij de kliniek, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende blijkt tegen wie de bedreigingen zijn geuit. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 5
[persoon 4] heeft op 9 mei 2019 aangifte gedaan. Zij is werkzaam als senior onderzoeker bij de [instantie] Amsterdam en had in 2015 voor het eerst contact met verdachte. Vanaf mei 2018 stuurt verdachte haar vervelende e-mailberichten. Op 24 maart 2019 heeft verdachte een e-mail gestuurd met de tekst: “Tot eind van je leven moet je bang zijn van me”.
Verdachte heeft bekend haar deze mail te hebben gestuurd. De rechtbank acht dit feit dan ook bewezen.
Bewijsoverweging zaak B, feit 1
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in het proces-verbaal van bevindingen beschreven dat verdachte bij zijn aanhouding op 4 februari 2019 niet wilde meewerken. Toen verdachte eenmaal naast [verbalisant 1] achter in de politieauto zat werd [verbalisant 1] door verdachte in zijn gezicht gespuugd. Bij het vervolgens opdoen van het spuugmasker bij verdachte spuugde verdachte nogmaals in zijn gezicht. [verbalisant 1] voelde zich hierdoor beledigd. Verdachte heeft bij de politie bekend doch op de zitting verklaard dat hij niet in het gezicht van [verbalisant 1] spuugde, maar tegen de hoofdsteun van de stoel in de auto. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte onaannemelijk en ziet geen reden om aan het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] te twijfelen. Ook de rechtbank acht spugen in het gezicht beledigend (vergelijk ECLI:NR:GHAMS:2017:4109). Dit feit is dan ook bewezen.
Bewijsoverweging zaak B, feit 2
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat er een melding binnen is gekomen dat verdachte meerdere malen heeft gebeld naar de spoedlijn van de huisartsenpost. Uit het onderzoek dat vervolgens aan de telefoon van verdachte plaatsvindt, volgt dat verdachte tussen 10 augustus 2018 en 22 januari 2019 dertig (30) keer heeft gebeld naar het nummer 112. Verdachte heeft hierover verklaard vaker een hulplijn te bellen, terwijl hem gezegd wordt dat niet te doen en dat hij de enige persoon is die van zijn telefoon gebruik maakt. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zonder noodzaak het voornoemde alarmnummer 112 heeft gebeld. Zij zal verdachte partieel vrijspreken van het onderdeel bellen naar de spoedlijn van de huisartsenpost, omdat zij van oordeel is dat dit geen alarmnummer voor publieke diensten is, zoals bedoeld in artikel 142, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Bewijsoverweging zaak C
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] volgt dat verdachte zich op 7 februari 2019 in het politiebureau aan de [adres] bevond en daar een officier van justitie wilde spreken. Verdachte gedroeg zich hierbij agressief en schreeuwde. Verbalisant [verbalisant 3] heeft twee keer van verdachte gevorderd om het politiebureau te verlaten. Verdachte gaf hieraan geen gehoor, waarop de verbalisanten hem naar buiten hebben begeleid. Verdachte is vervolgens nogmaals het politiebureau binnengegaan en heeft wederom niet gereageerd op de vorderingen om het politiebureau te verlaten. Hij heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk. Dit feit is daarmee bewezen.