ECLI:NL:RBAMS:2019:10049

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
13/156174-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bedreiging, diefstal en wapenbezit door adolescent met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, diefstal en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gevoerd op 29 november 2019, waarbij de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, de vordering heeft ingediend. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. P.A.Th. Lemmers, heeft zich tegen de beschuldigingen verweerd. De tenlastelegging omvatte onder andere de bedreiging van zijn moeder, diefstal van gereedschap van zijn vader, en het voorhanden hebben van een pistool en een airsoftpistool.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedreiging van de moeder door de verdachte bewezen is, evenals de diefstal van het gereedschap en het voorhanden hebben van de wapens. De rechtbank heeft de verklaringen van de ouders van de verdachte als geloofwaardig beoordeeld, ondanks tegenstrijdigheden in de data van de gebeurtenissen. De verdachte heeft de feiten 2, 3, 4 en 5 bekend, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar oordeel.

De rechtbank heeft besloten om het adolescentenstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte en de ernst van de feiten. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van 153 dagen geëist, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen en heeft de verdachte veroordeeld tot 156 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de noodzaak van behandeling en begeleiding benadrukt, gezien de gedragsproblemen van de verdachte en het risico op recidive.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/156174-19
Datum uitspraak: 13 december 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
gedetineerd in [detentie adres]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.A.Th. Lemmers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is –kort gezegd– ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. bedreiging van zijn moeder in de periode van 19 juni 2019 t/m 27 juni 2019;
2. diefstal van gereedschap van zijn vader in de periode van 20 juni 2019 t/m 26 juni 2019;
3. het voorhanden hebben van een pistool (categorie III van de Wet wapens en munitie) in de periode van 26 juni 2019 t/m 30 juni 2019;
4. het voorhanden hebben van een airsoft pistool (categorie I van de Wet wapens en munitie) in de periode van 26 juni 2019 t/m 30 juni 2019;
5. het voorhanden hebben van 13 patronen (categorie III van de Wet wapens en munitie) in de periode van 26 juni 2019 t/m 30 juni 2019.
De gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten kunnen worden bewezen.
De moeder van verdachte heeft aangifte gedaan van bedreiging. Deze aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van de vader van verdachte. Hoewel zij allebei een andere pleegdatum noemen, is er geen reden om aan hun verklaringen te twijfelen. Bij moeder kon ook de redelijke vrees ontstaan dat verdachte de daad bij het woord zou voegen. Feit 1 kan daarmee worden bewezen.
Ten aanzien van de feiten 2, 3, 4 en 5 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. In combinatie met de overige bewijsmiddelen in het dossier kunnen ook deze feiten worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1.
Moeder en vader hebben allebei een andere datum genoemd waarop de bedreiging zou zijn gedaan. Bovendien is pas een week na de bedreiging aangifte gedaan. Moeder heeft aangifte gedaan omdat ze hulp voor [naam verdachte] wil. Verdachte heeft stellig ontkend de ten laste gelegde bewoordingen te hebben geuit. De rest van de feiten heeft hij vanaf het begin toegegeven.
Volgens verdachte was vader niet eens aanwezig op het moment van de discussie met zijn moeder. Gelet op de aangifte en de getuigenverklaring van vader is er voldoende wettig bewijs, maar de overtuiging ontbreekt.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit. Verdachte heeft het gereedschap van vader verkocht, maar juridisch gezien is dit niet te kwalificeren als diefstal. Verdachte woont in hetzelfde huis als vader en mocht van hem het gereedschap thuis gewoon gebruiken. Het handelen van verdachte levert verduistering op, maar dat is niet ten laste gelegd.
De raadsvrouw heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5, nu verdachte deze feiten heeft bekend.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Bewijsoverweging feit 1
Uit de aangifte volgt dat verdachte ruzie had met zijn moeder en dat hij haar heeft bedreigd door tegen haar te zeggen: “ik schiet een kogel door je kankerkop”. Volgens de moeder van verdachte vond de bedreiging plaats op 19 juni 2019 en was de vader van verdachte daarbij aanwezig. Ook de vader van verdachte heeft verklaard dat verdachte zijn moeder heeft bedreigd. Hij heeft daarbij een andere datum genoemd dan de moeder van verdachte; namelijk 24 of 25 juni 2019. Volgens verdachte heeft er inderdaad een confrontatie met zijn moeder plaatsgevonden en heeft hij daarbij nare dingen gezegd, maar heeft hij de ten laste gelegde bewoordingen niet gebruikt en was zijn vader niet aanwezig.
Ondanks de omstandigheid dat er verschillende data zijn genoemd door de moeder en de vader van verdachte, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de inhoud van hun verklaringen ten aanzien van de bewoordingen van de bedreiging als zodanig. Zij acht dit feit dan ook bewezen en acht bewezen dat de bedreiging heeft plaatsgevonden in de ten laste gelegde periode.
Bewijsoverweging feit 2
Uit de verklaringen van de moeder en de vader van verdachte blijkt dat verdachte gereedschap van zijn vader heeft weggenomen en dit heeft verkocht aan de winkel [naam winkel] in Amsterdam. Verdachte heeft dit ook bekend. De raadsvrouw heeft zich echter op het standpunt gesteld dat dit verduistering oplevert en geen diefstal zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Ondanks het feit dat verdachte in het huis woonde waar het gereedschap van zijn vader lag en hij het gereedschap mocht gebruiken om daarmee te klussen, heeft verdachte, zoals hij zelf ook ter terechtzitting heeft verklaard, bij het wegnemen van het gereedschap uit het berghok, van het begin af aan als doel gehad dit gereedschap te verkopen. Zo bezien had verdachte vanaf het begin het oogmerk om zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen en heeft hij het gereedschap niet eerst rechtmatig onder zich gehad. De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, de diefstal bewezen.
Bewijsoverweging feiten 3, 4 en 5
Op de kamer van verdachte zijn door zijn ouders, toen zij op zoek waren naar het missende gereedschap, wapens en munitie aangetroffen. Uit technisch onderzoek blijkt dat het gaat om:
- een pistool van het merk Ekol, type Volga, kaliber 9 mm,
- een airsoft pistool dat gelijkenis vertoond met een Colt pistool, 1911-A1 MK IV en
- dertien patronen van het merk Yas, kaliber 9 mm.
Verdachte heeft bekend de wapens en munitie voorhanden te hebben gehad. De rechtbank acht deze feiten dan ook bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
in de periode van 19 juni 2019 tot en met 27 juni 2019 te Amsterdam [slachtoffer 1] (zijnde de moeder van de verdachte) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik schiet een kogel door je kankerkop";
ten aanzien van feit 2
in of omstreeks de periode van 20 juni 2019 tot en met 26 juni 2019 te Amsterdam een hoeveelheid gereedschap, onder meer een elektrische schuurmachine en een boormachine en een decoupeerzaag, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van feit 3
in de periode van 26 juni 2019 tot en met 27 juni 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Ekol, type Volga, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 4
in de periode van 26 juni 2019 tot en met 27 juni 2019 te Amsterdam, een wapen van categorie I onder 7°, te weten, een airsoft pistool zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen te weten, een Colt (pistool) 1911-A1 MK IV, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 5
in de periode van 26 juni 2019 tot en met 27 juni 2019 te Amsterdam munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 13 patronen, merk Yas van het kaliber 9 mm P.A.K. voorhanden heeft gehad.

4.Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken in het geval dat tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het adolescentenstrafrecht zal worden toegepast en verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 153 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie dat verdachte de voorwaardelijke maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) met een proeftijd van twee jaar wordt opgelegd. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, begeleid wonen bij [naam instelling] en meewerken aan een dagbesteding. Toezicht daarop zou moeten worden uitgeoefend door de volwassenreclassering. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om aan verdachte een jeugddetentie op te leggen die maximaal gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte, ten tijde van de gepleegde feiten 18 jaar oud, heeft in een korte periode vijf strafbare feiten gepleegd. Hij heeft zijn moeder met de dood bedreigd door te zeggen haar een kogel door het hoofd te zullen schieten en haar daarmee angst aangejaagd. Hij heeft gereedschap van zijn vader verkocht, waardoor deze goederen weer moesten worden teruggekocht en dat heeft vader veel geld gekost. Daarnaast zijn er (vuur)wapens en munitie in zijn kamer aangetroffen. De aanwezigheid van (vuur)wapens vormt een onaanvaardbaar risico en aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 12 september 2019 blijkt dat hij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages:
  • het reclasseringsadvies, opgemaakt op 4 oktober 2019;
  • het reclasseringsadvies, opgemaakt op 27 november 2019;
  • het psychologisch Pro Justitia rapport, opgemaakt door GZ-psycholoog C.M.B. van den Bergh op 25 oktober 2019;
  • het psychiatrisch Pro Justitia rapport, opgemaakt door psychiater J. Schölvinck op 28 oktober 2019.
Uit de Pro Justitia-rapporten komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis, een ouder-kindrelatieprobleem en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Daarnaast is sprake van een gestagneerde en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline trekken. De stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Er wordt geadviseerd om verdachte de bedreiging (feit 1) verminderd toe te rekenen en de overige feiten volledig toe te rekenen.
Zowel de psycholoog als de psychiater adviseren om verdachte te berechten via het adolescentenstrafrecht. Verdachte is een gemiddeld intelligente jongen die voor zichzelf opkomt en onafhankelijk overkomt. Hij heeft vrienden en ervaart steun van zijn zus en broertje. De pedagogische beïnvloeding is afwezig, omdat er geen mogelijkheid lijkt om de ouders te betrekken bij interventies op korte termijn. Verdachte komt niet vaak met politie en justitie in aanraking en er is geen toename in de ernst van de delicten. Hij lijkt onder de indruk van justitiële autoriteiten en het jeugdstrafrecht geeft de mogelijkheid om zich te richten op zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Een pedagogische aanpak lijkt mogelijk, mits een duidelijk en strak kader aanwezig is. Ook de reclassering adviseert om het adolescentenstrafrecht toe te passen, omdat verdachte beïnvloedbaar is en gebaat lijkt bij hulpverlening. Hij heeft moeite om praktische zaken zoals werk, opleiding en zijn financiën te regelen en heeft hierin ondersteuning nodig.
De rechtbank zal het advies van de psycholoog en de psychiater overnemen en het bewezen verklaarde onder feit 1 verminderd aan verdachte toerekenen. Daarnaast ziet de rechtbank, gelet op de adviezen van de psycholoog, de psychiater en de reclassering en de persoon van de thans 19-jarige verdachte aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht (het zogenaamde adolescentenstrafrecht).
De op te leggen straf en maatregel
Uit de rapporten van de psycholoog en psychiater volgt dat een langdurig begeleidings- en behandelingskader, gericht op de gedragsproblematiek, cannabisgebruik en sociaal-maatschappelijke problemen, noodzakelijk is. De psychiater ziet een dergelijke behandeling als (enige) laatste kans voor verdachte om beter in de maatschappij terecht te komen en de recidivekans te verminderen. Vanwege de lang bestaande gedragsproblemen en het hoog ingeschatte recidiverisico wordt een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. De meeste problemen spelen zich af binnen de thuissituatie en daarom is een zeer duidelijk en strak kader nodig. Volgens de deskundigen is verdachte minder gevoelig voor een gevangenisstraf dan voor een langdurige klinische behandeling. Naast behandeling is het ook heel belangrijk aandacht te hebben voor de sociaal-maatschappelijke context van verdachte. Er wordt daarom geadviseerd om bij de voorwaardelijke PIJ-maatregel bijzondere voorwaarden op te leggen, met daarbij toezicht van de
volwassenreclassering.
Ook de reclassering adviseert een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting bij de Forensische Formatie, begeleid wonen bij MultiPlus Zorg en het meewerken aan een structurele vorm van dagbesteding. Uit het reclasseringsadvies van 27 november 2019 blijkt dat het toezicht van de reclassering al van start is gegaan. Bovendien staat er op 5 december 2019 een intakegesprek gepland bij de Forensische Formatie en kan verdachte vanaf 29 november 2019 terecht bij MultiPlus Zorg.
PIJ-maatregel
Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht worden genoemd.
Ten eerste moet bij verdachte sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Zoals hiervoor al is beschreven hebben de psycholoog en psychiater vastgesteld dat bij verdachte tijdens het plegen van de strafbare feiten sprake was van verschillende stoornissen. Aan de eerste voorwaarde is dan ook voldaan.
Ten tweede moet het maximum van de op te leggen gevangenisstraf voor de door verdachte gepleegde strafbare feiten vier jaar of meer zijn, of het moet gaan om een strafbaar feit dat genoemd staat in artikel 77s, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Op het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III staat maximaal vier jaar en bedreiging (feit 1) is één van de strafbare feiten die genoemd staan in voormeld artikel, zodat ook aan de tweede voorwaarde voldaan.
Ten derde moet de PIJ-maatregel volgens de wet noodzakelijk zijn voor de veiligheid van andere personen of goederen. Omdat uit de rapporten blijkt dat er een hoge kans is dat verdachte opnieuw geweldsmisdrijven zal plegen als hij niet op de juiste manier wordt behandeld, is ook aan de derde voorwaarde voldaan.
Als laatste moet de PIJ-maatregel in het belang van de ontwikkeling van verdachte zijn. Gelet op de inhoud van de rapporten is ook aan die voorwaarde voldaan.
Zo bezien wordt aan de voorwaarden om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen voldaan. De deskundigen hebben echter niet geadviseerd om een
onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, maar een
voorwaardelijkePIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden. De rechtbank kan zich vinden in dat advies van de deskundigen en zal aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, met toezicht van de volwassenreclassering op het naleven van de voorwaarden. De rechtbank verbindt hieraan een proeftijd voor de duur van twee jaren. Verdachte krijgt, met behulp van de bijzondere voorwaarden, de kans om zijn leven te stabiliseren, te structureren en delictvrij door het leven te gaan.
Verdachte heeft een strafbaar feit gepleegd dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van personen. De psychiater en de psycholoog hebben de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen, ingeschat op hoog. De rechtbank neemt dat oordeel over. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Jeugddetentie
Omdat de rechtbank de feiten die verdachte in korte tijd heeft begaan zeer ernstig vindt en alleen al voor het bezit van de wapens en munitie op basis van de oriëntatiepunten een behoorlijke vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is, zal de rechtbank daarnaast ook een jeugddetentie aan verdachte opleggen.
Verdachte heeft tot het moment van de schorsing van de voorlopige hechtenis in totaal 156 dagen vastgezeten. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte zo snel mogelijk begint aan een klinische behandeling en zal om die reden een jeugddetentie opleggen die gelijk is aan het voorarrest, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Een en ander betekent dat verdachte niet meer terug hoeft naar de jeugdgevangenis.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 57, 77c, 77g, 77s, 77x, 77y, 77z, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26, 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op ten aanzien van
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2:
diefstal
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met
betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
156 (honderdzesenvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte een
voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Stelt daarbij een proeftijd voor de duur van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging van de maatregel kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als
algemene voorwaardedat veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat:
  • veroordeelde zich na oproep meldt bij de reclassering op het adres: [adres] . Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
  • veroordeelde zich laat behandelen door de Forensische Formatie (de Bascule en IFA) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
  • veroordeelde verblijft bij MultiPlus Zorg (MPZ). Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Hij houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
  • veroordeelde een structurele vorm van dagbesteding heeft in de vorm van scholing en/of werk. Hij kan hierin ondersteund worden door IFA.
Geeft aan de reclassering opdrachttoezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Van rechtswegegelden ook de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveeltdat de bijzondere voorwaarden en het toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2019.
[...]
.