ECLI:NL:RBAMS:2019:10083

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
13/143372-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met de dood en diefstal met geweld in het Oosterpark te Amsterdam

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld en bedreiging met de dood van twee mannen in het Oosterpark. De zitting vond plaats op 20 november 2019, na eerdere zittingen op 19 september en 6 november 2019. De officier van justitie, mr. G.M. Kolman, vorderde een gevangenisstraf van 8 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal met geweld, waardoor de verdachte hiervan werd vrijgesproken. Echter, de bedreiging met de dood werd wel bewezen geacht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 14 juni 2019 in het Oosterpark dreigende woorden had geuit richting de aangevers, wat hen in redelijkheid de vrees deed ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 1 maand op, met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de mishandeling niet was ten laste gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT
VONNIS
Parketnummer: 13/143372-19
Datum uitspraak: 20 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres].

1.Onderzoek op de zitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 19 september en 6 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G. Roethof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. diefstal met geweld van een pet/horloge/zonnebril/jas/telefoon van [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) op 7 juni 2019;
2. bedreiging van [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) en [persoon 1] door tegen hem te zeggen: "Ik ga je vermoorden" en/of "Ik ga jullie allebei steken" en/of "Ik wil je dood maken" op 14 juni 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten bewezen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Feit 1 (diefstal met geweld)
Op basis van de aangifte van [persoon 1], getuigenverklaring van [persoon 2], de verhoren bij de rechter-commissaris en het aantreffen van de gestolen goederen, kan de diefstal met geweld worden bewezen. [persoon 1] heeft verklaard dat hij op 7 juni 2019 met twee vrienden in het Oosterpark zat te drinken toen verdachte agressief kwam doen. Verdachte sloeg een tand uit de mond van een vriend, [persoon 2] bevestigt dit. Daarna begon verdachte [persoon 1] te slaan. Er zijn foto’s van het letsel in het dossier. Na het gevecht bleek de jas, met daarin verschillende spullen, weg te zijn. Op 14 juni 2019 droeg verdachte het horloge, pet en bril van [persoon 1]. Bij de fouillering van verdachte op 14 juni 2019 werden het horloge en de pet bij verdachte aangetroffen.
Feit 2 (bedreiging)
[persoon 2] en [persoon 1] zijn op 14 juni 2019 in het Oosterpark, waar verdachte hen met de dood bedreigt. [persoon 2] doet aangifte. Er is een filmpje waarop de bedreigende houding van verdachte is te zien. Op basis van het proces-verbaal van bevindingen en de verklaringen van aangevers kan het feit worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Vrijspraak feit 1 (diefstal met geweld)
Niemand heeft gezien dat verdachte de jas zou hebben weggenomen. [persoon 1] verklaart bij de rechter-commissaris dat hij zijn jas achterlaat op een bankje maar de confrontatie ontstaat bij een bank verderop. Er waren meer mensen in het park. Verdachte is al veel langer in bezit van deze pet en het horloge. Er is geen DNA-onderzoek gedaan naar deze goederen.
Vrijspraak feit 2 (bedreiging)
Verdachte zegt dat hij werd bedreigd, aangevallen en bestolen. Er is wellicht wettig bewijs maar het is niet overtuigend. De twee aangevers lijken samen te spannen en hun verklaringen komen niet overeen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 1 (diefstal met geweld)
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte de diefstal met geweld heeft gepleegd, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Op 7 juni 2019 ontstond onenigheid tussen een groep Somaliërs en verdachte in het Oosterpark. Volgens [persoon 1] gedroeg verdachte zich agressief. Hij sloeg een tand uit de mond van een man, waarna hij [persoon 1] op zijn oog sloeg. [persoon 1] vluchtte weg. Even later kwam verdachte de telefoon van [persoon 1] brengen. Op dat moment bemerkte [persoon 1] dat zijn jas weg was. In [persoon 1] jas zou een horloge, een telefoon en een zonnebril hebben gezeten. [persoon 2] was hierbij aanwezig en bevestigt wat [persoon 1] zegt. Op 14 juni 2019 zou verdachte naar hen hebben geroepen: “Ik heb je spullen, je horloge, je petje, ik heb alles van je.” Volgens [persoon 1] droeg verdachte toen de pet en de zonnebril van [persoon 1].
De rechtbank acht het volgende van belang. Er is onvoldoende bewijs voor de diefstal met geweld in het dossier aanwezig. Niemand heeft verdachte de goederen zien wegnemen. Integendeel, gezien is dat verdachte de telefoon van [persoon 1] aan hem kwam brengen. Dat ook een pet zou zijn gestolen wordt niet in de aangifte genoemd, maar wordt pas later gemeld. Op grond van voornoemde omstandigheden is de rechtbank niet overtuigd dat verdachte goederen van [persoon 1] heeft gestolen. Enige relatie tussen de mogelijke diefstal en het geweld valt voorts niet op te maken uit het dossier. Daarom zal verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.
3.3.2.
Bewijsoverweging feit 2 (bedreiging)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte bedreigingen tegen het leven gericht heeft geuit richting [persoon 2] en [persoon 1]. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op 14 juni 2019 was er wederom een conflict tussen [persoon 2], [persoon 1] en verdachte. [persoon 2] en [persoon 1] waren in het Oosterpark. Daar troffen ze verdachte aan, schreeuwend en tierend op een bankje. Verdachte riep dat hij van zijn portemonnee was bestolen. Verdachte fietste naar de twee mannen toe en riep: “Ik ga jullie vermoorden. Ik ga jullie allebei steken.” Hierbij greep hij met zijn hand naar zijn broeksriem. [persoon 1] en [persoon 2] voelden zich bedreigd. [persoon 1] meldde de bedreiging door verdachte bij de politie. Verbalisanten kwamen ter plaatse. [persoon 1] liet een filmpje zien aan verbalisanten. De verbalisanten beschreven dat op dit filmpje te zien was dat verdachte met een boze blik naar [persoon 1] en [persoon 2] liep, op een kleine afstand bleef staan en een intimiderende houding aan nam. Vervolgens werd verdachte door een ander persoon weg gehaald.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van aangever, in combinatie met de bevindingen van de verbalisanten, kan worden vastgesteld dat verdachte met een intimiderende houding naar [persoon 1] en [persoon 2] is toegelopen en dreigend voor hen is gaan staan. De verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] over de geuite bedreigingen komen overeen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte deze bedreigende woorden heeft geuit. Aangevers stellen dat zij zich bedreigd voelden door het gedrag en de woorden van verdachte. Door het uiten van deze dreigende woorden, in combinatie met de intimiderende houding van verdachte, kon bij [persoon 1] en [persoon 2] in redelijkheid de vrees ontstaan dat zij door toedoen van verdachte het leven zouden kunnen verliezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
2
op 14 juni 2019 te Amsterdam, [persoon 2] en [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [persoon 2] en [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je vermoorden" en "Ik ga jullie allebei steken" en "Ik wil je dood maken".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest wordt opgelegd.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een onvoorwaardelijk deel conform voorarrest.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft twee mannen in het Oosterpark met de dood bedreigd. Hierbij kwam hij agressief en dreigend op hen af en zei hij dat hij ze ging doodmaken, terwijl hij met zijn hand naar zijn broekriem ging. Hierdoor heeft hij gevoelens van angst opgeroepen bij de aangevers.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 14 augustus 2019, waaruit blijkt dat hij meermalen is veroordeeld voor bedreiging.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 27 augustus 2019. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Aangezien betrokkene heeft geweigerd om met de reclassering in gesprek te gaan, kan er geen delict analyse worden opgesteld. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (UJD) komt naar voren dat de heer [verdachte] voornamelijk wegens agressie gerelateerde delicten met justitie in aanraking is gekomen. Het blijft vooralsnog onduidelijk of zijn delictgedrag wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van een eventuele persoonlijkheidsstoornis temeer omdat uit het reclasseringsdossier blijkt dat betrokkene tot op heden heeft geweigerd mee te werken aan nader gedragsdeskundig onderzoek. Er zijn daarentegen wel sterke vermoedens van alcoholmisbruik dan wel afhankelijkheid die onzes inziens mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op zijn gedrag. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog, aangezien adequate hulpverlening niet van de grond komt wegens de weigerachtige houding van betrokkene.”
Uit het Pro Justitia rapport van 19 augustus 2019 blijkt dat verdachte heeft geweigerd mee te
werken aan het gedragsdeskundig onderzoek.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank tot een minderebewezenverklaring komt dan gevorderd door de officier van justitie. Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden in het park waaronder het feit is begaan.
Alles overziend zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Dat betekent dat de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 7 november 2019 heeft opgeheven.

9.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] heeft een immateriële schadevergoeding van
€ 1.000,- gevorderd. Verdachte zou hem met een bierfles hebben verwond. Hij ervaart nog veel angst en heeft therapie gevolgd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 100,-, met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Het overige deel moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat de mishandeling niet is ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze mishandeling niet is ten laste gelegd.
[persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] heeft een materiële schadevergoeding van € 580,- en een immateriële schadevergoeding van € 500,- gevorderd. Deze materiële schade bestaat uit zijn jas (€ 170), zonnebril (€ 80), horloge (€ 300) en pet (€ 30). De immateriële schade bestaat uit pijn aan zijn linkeroog.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 370,-, bestaande uit € 170 materiële schade en € 200 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid. Het overige deel moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering primair niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel gematigd worden tot € 0.
De rechtbank is van oordeel dat de gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte voor feit 1 is vrijgesproken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 2] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 1] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 20 november 2019.
[...]