ECLI:NL:RBAMS:2019:10084

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
13/225293-18, 13/226756-18, (gev.ttz), 13/145234-19 (gev.ttz.)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake belaging, bedreiging en vernieling door verdachte tegen zijn ex-vriendin

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, bedreiging en vernieling van de telefoon van zijn ex-vriendin. De verdachte, geboren in 1982, had een gedragsaanwijzing gekregen die hem verbood contact op te nemen met de aangeefster. Ondanks deze aanwijzing zocht hij herhaaldelijk contact met haar via e-mail en telefoon, wat leidde tot meerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De tenlastelegging omvatte onder andere mishandeling, vernieling, diefstal, overtreding van de gedragsaanwijzing, belaging en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de mishandeling niet bewezen kon worden, maar achtte de diefstal en vernieling van de telefoon wel bewezen. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het overtreden van de gedragsaanwijzing en belaging van de aangeefster door haar meer dan 200 e-mails te sturen en haar te bedreigen met de dood. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de schade aan haar telefoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORTVONNIS
Parketnummers: 13/225293-18, 13/226756-18, (gev.ttz), 13/145234-19 (gev.ttz.)
Datum uitspraak: 27 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 augustus 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en verdachte en zijn raadsman, mr. M.M. Kuyp, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
ten aanzien van zaak A (13/226756-18)
1. mishandeling van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) op 9 september 2018;
2. vernieling van de telefoon en kleding van [persoon 1] op 9 september 2018;
3. diefstal van de telefoon van [persoon 1] op 9 september 2018;
ten aanzien van zaak B (13/225293-18)
1. overtreding van een gedragsaanwijzing ten aanzien van [persoon 1] door haar te bellen en te e-mailen in de periode van 10 september 2018 tot en met 12 november 2018;
ten aanzien van zaak C (13/145234-19)
1. belaging van [persoon 1] door haar te bellen en te e-mailen in de periode van 11 december 2018 tot en met 6 september 2019;
2. bedreiging van [persoon 1] met een misdrijf tegen het leven gericht op 13 maart 2019 door de woorden: ”
Ik maak jou dood en ik ga zitten daar doe ik dit ook, want ik wil je echt iets aan doen daarom laat ik jullie gaan”.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
Op grond van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen kan worden bewezen dat verdachte [persoon 1] in haar woning op bed heeft geduwd en met een knie op haar borst heeft gezeten. De aangifte van [persoon 1] sluit aan bij wat de verbalisanten waarnemen. Bij de politie verklaart [persoon 1] ook dat zij pijn heeft aan haar borst. Tevens kan worden bewezen dat verdachte [persoon 1] in de bosjes heeft geduwd en haar heeft geschopt en geslagen. De waarnemingen van de getuige sluiten aan bij de aangifte van [persoon 1] , het letsel bij [persoon 1] en het zand op haar broek wanneer zij aangifte doet.
De vernieling van de telefoon kan worden bewezen op grond van de verklaring van verdachte en de aangifte. Verdachte verklaart dat hij de telefoon tegen de muur kapot heeft gegooid omdat [persoon 1] dat eerst met zijn telefoon zou hebben gedaan. Verbalisanten zien dat de voor- en achterzijde van de telefoon gebarsten is. Ook de vernieling van de kleding van [persoon 1] kan worden bewezen. Haar kleding is kapot gescheurd. Volgens verdachte heeft [persoon 1] dat zelf gedaan maar dat is niet aannemelijk. De aangifte wordt op meerdere punten ondersteund en zijn verklaring vindt geen steun in het dossier.
De diefstal van de telefoon kan ook bewezen worden. Verdachte verklaart dat hij de telefoon stiekem meenam uit de woning. [persoon 1] zegt dat de telefoon zonder toestemming uit haar woning door verdachte is meegenomen.
Zaak B
Verdachte heeft de gedragsaanwijzing overtreden door in de gestelde periode contact op te nemen met [persoon 1] . Verdachte heeft de gedragsaanwijzing uitgereikt gekregen en hij verklaart ook dat hij contact heeft opgenomen en hierdoor de aanwijzing heeft overtreden.
Zaak C
De belaging kan bewezen worden op grond van de klacht en de aangifte van [persoon 1] . Verdachte heeft meer dan 200 e-mails naar haar gestuurd. Daarnaast wordt [persoon 1] regelmatig (anoniem) gebeld. Verdachte wist dat [persoon 1] dit niet wilde maar hij bleef stelselmatig indringende e-mails sturen en zodoende heeft hij haar persoonlijke levenssfeer geschonden. Verdachte bekent dit te hebben gedaan.
De bedreiging kan worden bewezen. Op 13 maart 2019 stuurt hij haar een e-mail met een doodsbedreiging. [persoon 1] was erg bang en haar vrees, dat hij de bedreiging ten uitvoer zou leggen, was gerechtvaardigd, mede gelet op het feit dat verdachte eerder agressief en gewelddadig is geweest.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Vrijspraak feit 1 (zaak A)
Verdachte ontkent [persoon 1] te hebben mishandeld. De aangifte van [persoon 1] vindt geen steun in ander bewijsmateriaal. Er zijn geen getuigen, sporen of beelden van de vermeende handelingen in de woning van [persoon 1] en verbalisanten nemen geen letsel waar bij [persoon 1] . De getuige verklaart niets over schoppen, alleen over slaan. [persoon 1] verklaart echter niet dat zij geslagen is. Er is enkel geduwd en getrokken, waarover [persoon 1] niet verklaart dat zij daardoor pijn heeft ondervonden en evenmin dat sprake is van letsel.
Partiële vrijspraak feit 2 (zaak A)
Met betrekking tot de vernieling van de kleding van [persoon 1] is niet komen vast te staan waar, door wie, wanneer en hoe de kledingstukken kapot zouden zijn gegaan. Ten aanzien van de vernieling van de telefoon heeft de verdediging geen opmerkingen.
Partiële vrijspraak feit 1 (zaak B)
Verdachte betwist op 10 september 2018 contact te hebben gezocht met [persoon 1] . Op 26 oktober 2018 is pas de eerste e-mail naar [persoon 1] gestuurd. Voor de periode 10 september 2018 tot 25 oktober 2018 dient verdachte te worden vrijgesproken.
Referte met betrekking tot zaak C
De verdediging heeft geen opmerkingen over de feiten in zaak C en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak
Zaak A – feit 1
De rechtbank acht, met de raadsman, de mishandeling van [persoon 1] niet bewezen zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Vast staat dat verdachte en [persoon 1] in de vroege ochtend van 9 september 2019 ruzie hebben gehad. Deze ruzie begint in de woning van [persoon 1] en zet zich buiten voort in de buurt van [locatie] . De emoties lopen hoog op. Verdachte pakt [persoon 1] vast en er wordt geduwd en getrokken. [persoon 1] belandt op enig moment in de bosjes. Tot zover vindt de verklaring van aangeefster steun in andere bewijsmiddelen, maar dit levert geen mishandeling op. Er is namelijk onvoldoende wettig bewijs dat [persoon 1] hierdoor pijn of letsel heeft ondervonden. Voor andere geweldshandelingen door verdachte, waar aangeefster wel over heeft verklaard, ontbreekt enig steunbewijs.
3.3.2.
Partiële vrijspraak
Zaak A – feit 2
De rechtbank acht, met de raadsman, de vernieling van (een of meer) kledingstukken van [persoon 1] niet bewezen. Naast de verklaring van aangeefster is er slechts steunbewijs in de vorm van een gescheurd kledingstuk, dat aangeefster aan de politie heeft getoond. Dat geeft steun aan haar verklaring dat dit kledingstuk mogelijk is vernield, maar daarmee is nog niet ondersteund dat verdachte dat heeft gedaan. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
Zaak B
Nu de eerste e-mail van verdachte naar [persoon 1] is gestuurd op 26 oktober 2018, acht de rechtbank, met de raadsman, niet bewezen dat verdachte de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing in de periode van 10 september 2018 tot 25 oktober 2018 heeft overtreden, zodat verdachte van dit deel van de tenlastegelegde periode dient te worden vrijgesproken.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij zal uitleggen waarom.
Zaak A – feiten 2 en 3
De rechtbank acht de diefstal en vernieling van de telefoon van [persoon 1] bewezen. Gezien de bekennende verklaring van verdachte en de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Zaak B
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 26 oktober 2018 tot en met 12 november 2018 de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing heeft overtreden.
Verdachte kreeg op 10 september 2018 een gedragsaanwijzing uitgereikt voor de duur van 90 dagen. Hij mocht in deze periode geen contact opnemen met [persoon 1] . Verdachte verklaarde eerder bij de politie en op zitting dat hij vanaf 26 oktober 2018 meerdere e-mails naar [persoon 1] heeft gestuurd met het e-mailadres [e-mailadres] en haar verschillende malen met een anoniem nummer heeft gebeld, terwijl hij wist dat hij geen contact met haar mocht zoeken. In het dossier zitten meerdere e-mails, gericht aan [persoon 1] , en een overzicht van inkomende oproepen van anonieme nummers, die bevestigen dat verdachte de gedragsaanwijzing heeft overtreden.
Zaak C – feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 11 december 2018 tot en met 6 februari 2019 [persoon 1] heeft belaagd.
[persoon 1] dient op 5 februari 2018 een klacht in tegen verdachte, haar ex-vriend. Zij verklaart dat zij, sinds het aflopen van het contactverbod op 10 december 2018, dagelijks wordt gebeld door verdachte en dat hij haar e-mails stuurt. Op 11 december 2018 heeft verdachte [persoon 1] op haar nieuwe nummer gebeld. [persoon 1] nam op en hoorde verdachte schreeuwen: “
Kankerhoer, ik hoop dat je kanker in je kut krijgt". Verdachte bekent dit bij de politie.
Tevens stuurt verdachte van 17 december 2018 tot en met 6 februari 2019 vanaf het e-mailadres [e-mailadres] e-mails naar het e-mailadres van [persoon 1] . Deze e-mails, in totaal ruim 200, heeft [persoon 1] bij haar aangifte gevoegd. Verdachte verklaart bij de politie dat hij in deze periode e-mails heeft gestuurd naar [persoon 1] uit boosheid en frustratie omdat hij zijn kinderen weinig zag.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of er sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, verschillende factoren van belang zijn: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier bewezen dat verdachte [persoon 1] heeft gebeld en veelvuldig e-mails heeft gestuurd. Het gaat in totaal om ruim 200 e-mails in een periode van twee maanden. De inhoud van deze e-mails was vaak kwetsend of beledigend. Verdachte heeft hierdoor, in de wetenschap dat [persoon 1] hiervan niet gediend was, opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 1] .
Verdachte heeft met zijn handelen [persoon 1] gedwongen te dulden dat hij telkens contact met haar opnam terwijl ze geen contact meer met hem wilde. Verdachte had daarnaast het oogmerk haar te dwingen iets te doen, namelijk met hem te spreken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 1] . Alle bewezen geachte handelingen, in onderling verband beschouwd, zijn dermate stelselmatig dat sprake is van belaging.
Zaak C – feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [persoon 1] op 13 maart 2019 heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. Gezien de bekennende verklaring van verdachte en de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A – feit 2
op 9 september 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, die aan [persoon 1] toebehoorde, heeft vernield;
Ten aanzien van zaak A – feit 3
op 9 september 2018 te Amsterdam een telefoon, die toebehoorde aan [persoon 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak B – feit 1
in de periode van 26 oktober 2018 tot en met 12 november 2018 te Amsterdam, (telkens) opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 10 september 2018 aan verdachte uitgereikt door of namens de Officier van Justitie gegeven te Amsterdam, immers heeft verdachte opzettelijk in strijd met de opgelegde gedragsaanwijzing telefonisch en per e-mail contact opgenomen met [persoon 1] ;
Ten aanzien van zaak C – feit 1
in de periode van 11 december 2018 tot en met 6 februari 2019 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 1] , met het oogmerk voornoemde [persoon 1] te dwingen iets te doen en te dulden, immers heeft verdachte in voornoemde periode een groot aantal voornoemde [persoon 1] berichten en/of e-mails gestuurd;
Ten aanzien van zaak C – feit 2
Op 13 maart 2019 te Amsterdam, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak jou dood en ga zitten daar doe ik dit ook, want ik wil je echt iets aan doen daarom laat ik jullie gaan".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk wordt opgelegd met aftrek van voorarrest, bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte al geruime tijd niet met justitie in aanraking is geweest en de taakstraf te matigen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging en bedreiging van zijn ex-vriendin. Ondanks het feit dat het verdachte verboden was om contact op te zoeken met aangeefster, heeft hij haar meermalen gebeld en haar veelvuldig e-mails gestuurd. Verdachte bleef een langere periode contact zoeken, waarbij hij een gedragsaanwijzing en schorsingsvoorwaarden overtrad. Verdachte ontfutselde steeds het mobiele nummer van aangeefster en achterhaalde haar verblijfslocaties. Verdachte heeft door zijn gedrag aangeefster in haar doen en laten beperkt. De manier waarop verdachte aangeefster belaagde en bedreigde maakte zodanig veel indruk op aangeefster dat zij leefde in angst, zo blijkt uit haar aangifte. Hij heeft met zijn gedragingen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Daarnaast heeft hij haar telefoon gestolen en vernield. Dat zijn vervelende en ergerlijke feiten.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 15 juli 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 8 augustus 2019, opgemaakt door M. Blok. Hieruit volgt dat verdachte zich goed houdt aan de afspraken met de reclassering en zich meewerkend opstelt. Er wordt gewerkt aan contactopbouw met de kinderen. Verdachte lijkt het geheel echter niet goed te kunnen overzien en vervalt vaak in verwijten richting zijn ex-partner en diepgeworteld onbegrip voor de situatie. De reclassering adviseert een behandeling bij De Waag, om erachter te komen wat hieraan ten grondslag ligt, en een contactverbod met zijn ex-partner om de rust te bewaren en de opbouw van het contact met de kinderen zorgvuldig te laten verlopen.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies en neemt het advies van de reclassering over.
Omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, komt zij tot een lagere straf dan geëist.
De rechtbank zal verdachte een taakstraf van 80 uur opleggen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zal een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand worden opgelegd met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden: een meldplicht en een ambulante behandeling bij De Waag. De rechtbank zal ook een contactverbod opleggen ten aanzien van [persoon 1] , zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt.
Ter voorkoming van recidive zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf een proeftijd van 2 jaren verbinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proeftijd van 3 jaren op te leggen, zoals gevorderd door de officier van justitie.

9.Ten aanzien van de vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 500,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Vast is komen te staan dat benadeelde partij [persoon 1] als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade, te weten schade aan haar telefoon, heeft geleden. De rechtbank begroot deze schade naar billijkheid op € 50,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade. Voor het overige zal [persoon 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op 1 dag.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 184a, 285, 285b, 310, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A – feit 2
vernieling;
Ten aanzien van zaak A – feit 3
diefstal;
Ten aanzien van zaak B
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
Ten aanzien van zaak C – feit 1
belaging;
Ten aanzien van zaak C – feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
80 (tachtig) uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (een) maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich binnen een week na het onherroepelijk worden van dit vonnis melden bij Reclassering Nederland op het adres: [adres, te plaats] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met mevrouw [persoon 1] , zolang het reclassering dit verbod nodig vindt. De politie en de reclassering zien toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 50,- (vijftig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 9 september 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij
[persoon 1] , € 50,- (vijftig euro)aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 9 september 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. G. Onnink en I. Meulman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 augustus 2019.
[...]

1.

[...]