ECLI:NL:RBAMS:2019:10085

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
13/254188-18 + 13/241357-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mishandeling, vernieling en overtreding van een huisverbod

Op 27 augustus 2019 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling van zijn ex-vriendin, vernieling van haar woning en overtreding van een tijdelijk huisverbod. De verdachte, geboren in 1990 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het vernielen van de intercom, de deuren en het raam van de woning van de benadeelde partij, alsook van het mishandelen van haar op 10 november 2018. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op basis van de verklaringen van de verdachte, getuigen en het proces-verbaal van bevindingen, de feiten bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de woning van de benadeelde partij heeft vernield en het tijdelijk huisverbod heeft overtreden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de feiten ernstige inbreuken op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij met zich meebrachten en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat de kans op recidive verhoogde. De rechtbank besloot dat een vrijheidsbeperkende maatregel niet noodzakelijk was, gezien het tijdsverloop sinds de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORTVONNIS
Parketnummers: 13/254188-18 + 13/241357-18 (gev.ttz.)
Datum uitspraak: 27 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven adres in [geboorteland] : [adres 1] , [plaats 1] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak (art. 279 Sv) gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 augustus 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en de raadsman van verdachte, mr. T.H.L. Kneepkens, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
ten aanzien van zaak A (13/254188-18)
vernieling van intercom/deuren en raam van de woning van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) op 19 augustus 2018;
ten aanzien van zaak B (13/241357-18)
1. overtreding van tijdelijk huisverbod op 27 november 2018;
2. vernieling van een raam van de woning van [persoon 1] op 27 november 2018;
3. mishandeling van [persoon 1] op 10 november 2018.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen en de foto’s van de schade kan worden bewezen dat verdachte de intercom, de deuren en het raam van de woning van [persoon 1] heeft vernield. Verdachte bekent dit ook.
Zaak B
Verdachte was op de hoogte van het huisverbod en wist dat hij zich daar niet mocht bevinden. Bij de rechter-commissaris verklaarde verdachte dat hij het verbod niet in het Engels uitgereikt heeft gekregen maar bij de politie verklaarde verdachte dat hij goed wist wat het verbod inhield. Hierdoor mocht hij zich ook niet in de nabijheid van de woning ophouden.
Op grond van de aangifte, de getuigenverklaring en de bekennende verklaring van verdachte kan worden bewezen dat verdachte [persoon 1] heeft mishandeld door haar te slaan. Verbalisanten nemen waar dat [persoon 1] een rode verkleuring heeft op haar wang. De verklaring van verdachte, dat [persoon 1] hem eerst zou hebben geslagen, vindt geen steun in het dossier en is niet aannemelijk.
Op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de aanwezigheid van verdachte kan worden bewezen dat verdachte het raam van de woning van [persoon 1] heeft vernield. Verbalisanten nemen waar dat verdachte vers bloed heeft aan zijn handen en een wond die past bij het inslaan van het raam. Ook lag er glas op de grond.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Zaak A
Verdachte bekent dat hij de ten laste gelegde goederen heeft vernield. Dit feit kan bewezen worden.
Zaak B
Ten aanzien van feit 1 moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte was niet in de woning van [persoon 1] , maar op het kruispunt waar hij is aangehouden. Verdachte wist niet dat hij niet in de straat van de woning van [persoon 1] mocht komen. Dat staat ook niet in het besluit. Verdachte kwam van zijn werk en liep door die straat naar zijn huis, dat was de enige reden dat hij daar was. Met betrekking tot feit 2 moet ook vrijspraak volgen, want verdachte ontkent het raam te hebben vernield. De onder feit 3 ten laste gelegde mishandeling bekent verdachte. Hij heeft haar 1 keer geslagen met de vlakke hand maar hij heeft zelf ook klappen gekregen van [persoon 1] .
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Zaak A – feit 1
De rechtbank acht de vernieling van de intercom, de garage- en de voordeur en het raam van de woning van [persoon 1] bewezen. Gezien de bekennende verklaring van verdachte en de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Zaak B – feit 1
De rechtbank acht, met de officier van justitie, de overtreding van het tijdelijk huisverbod op 27 november bewezen.
Verdachte krijgt op 10 november 2018 een tijdelijk huisverbod voor de woning van [persoon 1] , [adres 2] , uitgereikt voor de duur van 10 dagen, welke op 16 november 2018 verlengd is tot 8 december 2018. Dit verbod hield onder meer in dat hij zich niet in noch bij de woning mocht ophouden en geen contact mocht zoeken met de bewoonster. Op 27 november 2018 wordt verdachte door verbalisanten aangehouden. Zij zien dat verdachte een hek versleept in de richting van de [adres 2] , dit hek voor perceel [nummer] neerzet en op het hek klimt. Hij staat met zijn handen tegen de muur en maakt op verbalisanten de indruk dat hij door het bovengelegen raam de woning in wil klimmen. Verdachte verklaart ten overstaan van de verbalisanten dat hij ‘een contactverbod met haar’ heeft, dat hij ‘haar’ gaat vermoorden als ze hem niet aanhouden en dat ‘ze’ ‘daar op dat adres’ woont.
De verklaring van verdachte, dat hij niet in de [adres 2] is geweest wordt weersproken door genoemde bevindingen van de politie. Verdachte was niet alleen in de straat van [persoon 1] , hij was, in het volle besef van zijn ‘contactverbod’, bezig met een poging midden in de nacht haar raam in te klimmen met als kennelijke bedoeling om met haar contact te maken. Hij heeft daarmee het huisverbod opzettelijk overtreden.
Zaak B – feit 2
De rechtbank acht, met de officier van justitie, de vernieling van het raam van de woning van [persoon 1] op 27 november bewezen.
Verbalisanten komen naar de [adres 2] na een melding over geluidoverlast, waarbij glasrinkel gehoord is. Enkele minuten na de melding treffen verbalisanten verdachte aan op een hek voor perceel [nummer] , in de omstandigheden zoals hiervoor bij feit 1 is beschreven. Ze zien dat het raam van perceel [nummer] verbroken is. Er liggen glasscherven op de grond en verdachte heeft bloed aan zijn handen. Gelet op het letsel op zijn hand en de bevindingen van de verbalisanten, acht de rechtbank buiten gerede twijfel, dat het verdachte is geweest die het raam van de woning van [persoon 1] opzettelijk heeft vernield.
Zaak B – feit 3
De rechtbank acht de mishandeling van [persoon 1] door haar in het gezicht te slaan bewezen. Gezien de bekennende verklaring van verdachte en de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A – feit 1
op 19 augustus 2018 te [plaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk de intercom en de garagedeur en voordeur en het rechterraam van de woning gelegen aan de [adres 2] heeft vernield;
Ten aanzien van zaak B – feit 1
als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op 27 november 2018 te [plaats 2] in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [adres 2] , in nabijheid van die woning heeft opgehouden;
Ten aanzien van zaak B – feit 2
op 27 november 2018 te [plaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk een raam van de woning gelegen aan de [adres 2] heeft vernield.
Ten aanzien van zaak B – feit 3
op 10 november 2018 te [plaats 2] [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] in het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, wordt opgelegd met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast vordert de officier van justitie eveneens voor de duur van 3 jaren, een maatregel ex. artikel 38 v Sr op te leggen, inhoudende een contact- en locatieverbod, en vordert de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het in zaak B onder feit 1 ten laste gelegde verzocht een geldboete op te leggen in plaats van een gevangenisstraf. Ten aanzien van het in zaak B onder feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsman verzocht aansluiting te zoeken bij de LOVS oriëntatiepunten die horen bij een ‘doffe klap’ en tevens een geldboete op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernielingen van de woning van zijn ex-vriendin [persoon 1] . Dit zijn hinderlijke en ergerlijke feiten, die beangstigend voor haar zijn geweest en ook materiële schade hebben veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de overtreding van een tijdelijk huisverbod en de mishandeling van [persoon 1] . Door zijn ex-vriendin te mishandelen, heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar lichamelijk integriteit. Zij heeft daarbij pijn opgelopen. Ondanks het feit dat het verdachte verboden was om in de nabijheid van de woning van [persoon 1] te komen, bleef hij haar lastig vallen. Uit haar slachtofferverklaring blijkt dat zij die periode in angst heeft geleefd. [persoon 1] heeft na de vernielingen haar raam laten barricaderen om te voorkomen dat verdachte naar binnen zou komen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 11 juli 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder dit jaar nog is veroordeeld voor een strafbaar feit. Artikel 63 Sr is daarom van toepassing.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 14 maart 2019, opgemaakt door K. Pruys. De algehele kans op recidive en geweld wordt hoog ingeschat vanwege het ontbreken van enige hulpverlening en ondersteuning. Een behandeling gericht op zijn verslavingsproblematiek en agressieregulatie lijkt van belang. Gezien de status als EU-onderdaan is het lastig om verdachte naar de hulpverlening te leiden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om verdachte te begeleiden of mogelijkheden om met interventies de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Gezien zijn verblijfsstatus en het gebrek aan een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is een taakstraf als strafmodaliteit niet mogelijk.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie te hoog, kennelijk omdat zij de ernst van de bewezen verklaarde feiten anders weegt, en ziet aanleiding deze te matigen. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel ex. artikel 38v Sr niet aan de orde, aangezien niet is gebleken dat de voorkoming van strafbare feiten of de beveiliging van de maatschappij een dergelijke maatregel op dit moment vereist, mede gezien het tijdverloop sinds de bewezenverklaarde feiten. De niet nader onderbouwde mededeling van de raadsvrouw van [persoon 1] (als benadeelde partij) dat verdachte [persoon 1] verder met rust heeft gelaten, maar wel een week geleden een getuige heeft benaderd, is daarvoor onvoldoende.
Ter voorkoming van recidive zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf een proeftijd van 2 jaren verbinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proeftijd van 3 jaren op te leggen, zoals gevorderd door de officier van justitie.

9.Ten aanzien van de vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij vordert € 2.088,98, bestaande uit een bedrag van € 1.588,98 aan materiële schadevergoeding en € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft voorgesteld dat de vordering van de benadeelde partij zou moeten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de schade van de vernieling van 19 augustus 2018, te weten € 735,87, wil vergoeden. De gevorderde schade met betrekking tot in zaak B onder 2 ten laste gelegde vernieling, € 853,11, moet worden afgewezen, gelet op de bepleitte vrijspraak.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat benadeelde partij [persoon 1] als gevolg van het hiervoor in zaak A en zaak B onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De kosten die met de reparatie van de vernielingen gemoeid zijn, zijn erkend en kunnen worden toegewezen. De kosten voor de barricadering naar aanleiding van de vernieling op 27 november 2019 worden ook toegewezen omdat deze maatregelen rechtstreeks verband houden met de in zaak A en zaak B bewezen verklaarde feiten. De benadeelde heeft deze kosten gemaakt nadat verdachte een vernieling heeft gepleegd, haar heeft mishandeld, een huisverbod heeft gekregen en dit niet alleen heeft genegeerd maar ook wederom een vernieling heeft gepleegd. Onder deze omstandigheden zijn kosten voor de barricadering aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit het bewezen verklaarde.
Immateriële schade
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat zij op grond van de toelichting van de benadeelde partij met betrekking tot de impact die de mishandeling op haar heeft gehad en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend een immateriële schadevergoeding van € 150,00 billijk acht. Voor het overige deel zal [persoon 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 19 augustus 2018.
In het belang van [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op 34 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A – feit 1
vernieling;
Ten aanzien van zaak B - feit 1
overtreding van artikel 11 lid 1 Wet tijdelijk huisverbod;
Ten aanzien van zaak B – feit 2
vernieling;
Ten aanzien van zaak B – feit 3
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
2 (twee) wekenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 1738,98 (zeventienhonderdachtendertig euro en achtennegentig eurocent), bestaande uit € 1588,98 materiële schade en € 150,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 19 augustus 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij
[persoon 1] , 1738,98 (zeventienhonderdachtendertig euro en achtennegentig eurocent)aan de Staat te betalen, bestaande uit € 1588,98 materiële schade en € 150,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 19 augustus 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
34 (vierendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. G. Onnink en I. Meulman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 augustus 2019.
[...]