ECLI:NL:RBAMS:2019:10110

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
C/13/669759 / FA RK 19-4442
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen in het kader van ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2019 een beschikking gegeven inzake de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd indien zij bij de ouders zouden wonen. De ouders hebben een gewelddadige relatie en de moeder kampt met psychische problematiek, waardoor zij niet in staat is om een veilige opvoedsituatie te bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen al geruime tijd in pleeggezinnen verblijven en dat terugplaatsing bij de ouders niet in hun belang is. De rechtbank heeft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering benoemd tot voogdijinstelling over de kinderen. De ouders behouden hun ouderlijke rechten, maar de kinderen zullen niet door hen worden opgevoed. De rechtbank heeft ook een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de ouders minimaal eenmaal per twee weken contact hebben met de kinderen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen, die recht hebben op stabiliteit en continuïteit in hun opvoeding.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Familie- en Jeugdrecht
Zaakgegevens : C/13/669759 / FA RK 19-4442
Datum uitspraak: 6 december 2019
beschikking inzake beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1]
,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] .
[de moeder], wonende te [woonplaats] , is de moeder.
[de vader], wonende te [woonplaats] , is de vader.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
- de moeder,
- de familie
[pleegouder familie], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 1] ,
- de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 12 juli 2019, ingekomen op 17 juli 2019;
- de brief van 1 augustus 2019 van de Raad;
- het verweerschrift van 2 december 2019 van de moeder.
Op 13 december 2019 heeft de meervoudige kamer de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. M.J.N. Koek.
- de vader,
- mevrouw F. Huizinga, namens de Raad,
- de heer [medewerker Jeugdzorg] , namens de GI.
Opgeroepen en niet verschenen zijn: de pleegouders van [minderjarige 1] .
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.2. De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 augustus 2016 is de ondertoezichtstelling van de nog ongeboren [minderjarige 1] uitgesproken. Bij beschikking van 23 juli 2018 is [minderjarige 1] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst bij een tante en oom van moeder.
[minderjarige 2] is eveneens voor haar geboorte onder toezicht gesteld en op [datum] 2018, drie dagen na haar geboorte, met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst bij een crisispleeggezin. De maatregelen ten aanzien van beide kinderen zijn bij beschikking van 23 juli 2019 verlengd tot 23 juli 2020.
2.3.
De GI heeft zich bij brief van 14 juni 2019 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek van de Raad

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benoemen.
3.2.
De Raad heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, indien zij bij de ouders zouden wonen. De ouders hebben al jaren een gewelddadige relatie. De moeder heeft vanaf zijn geboorte tot 23 juli 2018 met hem in een moeder-kind-huis gewoond. De gedragsdeskundige van het moeder-kind-huis heeft geconstateerd dat moeder emotioneel niet beschikbaar voor [minderjarige 1] was. [minderjarige 1] is in die periode getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. Bij de moeder is sprake van psychische problematiek (een reactieve hechtingsstoornis en sociale angststoornis), een belast verleden en mogelijk een verstandelijke beperking. Zij ontvangt Psycho Motorische en Cognitieve Therapie, maar het lukt haar niet om vast te houden aan de aangeboden behandelingen. De moeder is wisselend bereikbaar voor de hulpverlening en houdt zich geregeld niet aan de afspraken of komt te laat, ook voor omgangsmomenten. De moeder zal door haar eigen problematiek de kinderen geen veilige en stabiele opvoedsituatie kunnen bieden.
De vader heeft problemen met agressieregulatie. Hij heeft zich in december 2018 aangemeld bij de Waag en is gestart met een behandeling. Er is nauwelijks verandering opgetreden in de situatie sinds de ondertoezichtstelling. De ouders houden zich vaak niet aan de (veiligheids- en andere) afspraken en voorwaarden. Er zijn ook in 2019 nog steeds gewelddadige incidenten. De ouders hebben een beperkt probleembesef en kunnen zaken niet (voldoende) regelen. De Raad concludeert dat de ouders ondanks de ingezette hulpverlening onvoldoende positieve verandering hebben laten zien en dat beide ouders onvoldoende mogelijkheden hebben om binnen de voor de kinderen aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. Het perspectief van de kinderen ligt daarom niet bij de ouders. De kinderen wonen in pleeggezinnen waar zij zich goed ontwikkelen. Het perspectief van de kinderen dient bij pleegouders te liggen. De ouders hebben een omgangsregeling met beide kinderen onder begeleiding van de pleegouders van [minderjarige 1] en dat gaat goed.
3.3.
Ter zitting heeft de Raad zijn standpunt gehandhaafd en verder het volgende naar voren gebracht. De aanvaardbare termijn voor jonge kinderen is korter dan voor oudere kinderen en is voor zowel [minderjarige 2] als voor [minderjarige 1] verstreken. De pleegouders van [minderjarige 1] hebben aangegeven [minderjarige 2] niet te kunnen opvangen. Voor [minderjarige 2] zal daarom een perspectief biedend pleeggezin moeten worden gezocht. Beide kinderen moeten duidelijkheid hebben over waar zij zullen opgroeien. Terugplaatsing bij de moeder is niet meer aan de orde zodat een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer past bij de situatie. De Raad acht gezagsbeëindiging noodzakelijk, omdat er dan duidelijkheid kan komen over het perspectief van de kinderen. De ouders blijven wel ouders, maar zij zullen de kinderen niet opvoeden. De Raad vindt het in dit geval betreurenswaardig dat de GI de bezoekregeling heeft teruggebracht naar eenmaal per maand een uur, omdat de GI meende dat het perspectief niet meer bij de ouders lag. De kinderen reageren goed op de ouders en de omgang verloopt altijd goed. In zo’n geval is er geen aanleiding de omgang terug te brengen. Ook omdat als de kinderen 18 zijn de ouders er nog steeds zijn, maar de Raad en mogelijk ook de pleegouders niet meer. De Raad adviseert de GI op te dragen met de ouders te bekijken op welke wijze er meer contact plaats kan vinden.

4.Standpunt en verzoeken belanghebbenden

4.1.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij het gezag over de kinderen wil behouden. Zij wil haar best doen voor haar kinderen en wil hun moeder zijn. Zij beseft dat het destijds niet goed ging. Zij is blij dat zij nu hulp krijgt en heeft grote stappen gezet om zich te verbeteren. Zij begrijpt dat de kinderen duidelijkheid nodig hebben, maar zij vindt dat zij niet de ruimte heeft gekregen om zichzelf te bewijzen. Zij heeft het recht om een kans te krijgen om voor haar kinderen te kunnen zorgen desnoods met een ondertoezichtstelling. Zij denkt op afzienbare termijn weer voor de kinderen te kunnen zorgen.
4.2.
De raadsvrouw van de moeder heeft aangevoerd dat het verzoek om gezagsbeëindiging te ingrijpend en prematuur is en moet worden afgewezen. De aanvaardbare termijn is voor beide kinderen nog niet verstreken. De moeder dient de mogelijkheid en tijd te worden geboden om zich met de juiste hulpverlening te ontwikkelen. Dat is tot nu toe niet gebeurd. Verder zijn nog niet alle middelen, zoals verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen ingezet, zodat de ingrijpende maatregel van gezagsbeëindiging niet gerechtvaardigd is. Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) wordt aangevoerd dat de verzochte gezagsbeëindiging strijdig is met artikel 8 Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met de artikelen 3,7 en 18 van het Verdrag inzake de rechten van het Kind (VRK). De inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven kan in dit geval niet worden gerechtvaardigd. Het voorliggende besluitvormingsproces tot nu toe is niet ‘fair’ geweest. De GI kan nog niet aangegeven waar [minderjarige 2] voortaan zal verblijven. Nu het perspectief voor [minderjarige 2] onbekend is wordt daarmee de reden voor gezagsbeëindiging ondergraven.
Voor zover de aanvaardbare termijn al zou zijn verstreken wordt de rechtbank verzocht om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om niet over te gaan tot beëindiging van het gezag. Onvoldoende is de overweging dat de kinderen in een pleeggezin beter af zijn. De moeder heeft de kinderbeschermingsmaatregelen nooit aangevochten en zij misbruikt haar gezag niet, waarmee zij ouderlijke verantwoordelijkheid toont. De staat en de GI hebben een positieve verplichting om terugplaatsing te bewerkstelligen, waarbij een passend hulpaanbod wordt gedaan aan de ouders.
Voorts zijn ten onrechte de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen aanzienlijk beperkt, wat in strijd is met de doelstellingen van de ondertoezichtstelling.
4.3.
De moeder verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek:
- een deskundigenonderzoek te gelasten door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP);
- voorwaardelijk, indien het ouderlijk gezag van de moeder wordt beëindigd, een informatieregeling vast te stellen inhoudende dat de moeder eenmaal per maand wordt geïnformeerd over gewichtige aangelegenheden betreffende de persoon en het vermogen van de minderjarigen. Tevens verzoekt de moeder eenmaal per kwartaal een kopie te ontvangen van de schoolrapporten; alsmede
- een omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat de moeder en de kinderen eenmaal per twee weken contact hebben van zaterdag 10:00 uur tot 18:00 uur, althans een regeling die de rechtbank juist acht.
4.4.
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij in therapie is bij de Waag, omdat de GI vindt dat hij agressief is. De ouders zijn niet aan relatietherapie toegekomen. De moeder is in september j.l. de toegang tot de gesprekken ontzegd, vanwege een escalatie tijdens een gesprek. De vader meent dat de moeder ook behandeling moet hebben, zodat de ouders beter met elkaar kunnen omgaan. De vader is er zeker van dat de ouders de kinderen op termijn zelf kunnen opvoeden. Ook tijdens de bezoeken met de kinderen wordt de ouders verteld dat zij het goed doen.
4.5.
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat er bij de Waag in september één- of tweemaal een escalatie heeft plaatsgevonden tussen de ouders. Niet is bekend of de behandeling van de moeder bij de Waag wordt voortgezet. Met de kinderen gaat het goed bij de pleegouders. Er is een omgangsregeling met de ouders van eenmaal per maand een uur. Deze omgangsregeling verloopt goed. De pleegouders van [minderjarige 1] hebben recentelijk aangegeven [minderjarige 2] niet te kunnen opvangen. De GI is daarom nog op zoek naar een perspectief biedend pleeggezin voor [minderjarige 2] .

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
De rechtbank leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat beide kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd indien zij bij de moeder zouden wonen. De zorgen omtrent de kinderen bestonden al voor hun geboorte. De kinderen zijn uit huis geplaatst vanwege zorgen over de geestelijke gesteldheid van de moeder en de invloed daarvan op de kinderen, alsmede vanwege de gewelddadige relatie tussen de ouders. [minderjarige 1] is herhaaldelijk getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders en hij verkeerde zelfs in het moeder-kind-huis daardoor in een onveilige opvoedomgeving. Deze omstandigheid ligt ook ten grondslag aan de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] direct na de geboorte.
5.3.
De moeder is vanwege haar psychische gesteldheid en vanwege de dynamiek tussen haar en de vader al drie jaar niet in staat om zelfstandig de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] op zich te nemen, hoewel er sinds zijn geboorte al hulpverlening is ingezet. De vader is inmiddels in therapie bij de Waag. Ondanks alle inzet van hulpverlening en de inspanningen van de ouders om aan die hulpverlening goed mee te werken is er onvoldoende zicht op verbetering van de opvoedvaardigheden en mogelijkheden van de moeder en de vader. Nog in september 2019 zijn er weer incidenten geweest tussen de ouders, tijdens gemeenschappelijke gesprekken in het kader van de therapie van de vader bij de Waag. De ouders zijn blijkens de verslagen van de contactmomenten met de kinderen liefdevol naar de kinderen toe. Het is duidelijk dat het geen onwil van de ouders is om hun gedrag en opvoedvaardigheden te verbeteren, maar dat er sprake is van onmacht. De rechtbank is van oordeel dat de situatie van de ouders, individueel en tezamen, zo gecompliceerd en problematisch is dat niet te verwachten valt dat daarin binnen de voor de kinderen aanvaardbare termijn voldoende positieve veranderingen zullen optreden.
[minderjarige 1] , die drie jaar is, verblijft nu bijna anderhalf jaar in een pleeggezin en [minderjarige 2] verblijft al haar hele leven in een pleeggezin. De rechtbank is van oordeel dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd, omdat niet valt te verwachten dat de moeder binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich zal kunnen nemen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aanvaardbare termijn voor deze zeer jonge kinderen korter is dan voor oudere kinderen.
5.4.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het VRK staan bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop. Kinderen die niet verblijven in het eigen gezin hebben recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over hun opvoedingsperspectief. Het feit dat de moeder zich nooit heeft verzet tegen de plaatsing in de pleeggezinnen betrekt de rechtbank wel in de beoordeling, maar dat staat in dit geval niet in de weg aan beëindiging van het gezag, gelet op de belangen van de kinderen bij stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie. De rechtbank acht het in dit geval het beste voor de kinderen als zij kunnen opgroeien bij stabiele opvoeders die emotioneel beschikbaar zijn en de kinderen permanent een veilige opvoedomgeving kunnen bieden.
5.5.
Het onderzoek is door de Raad op zorgvuldige wijze verricht. De Raad heeft gesproken met diverse betrokkenen, waaronder Parkhof Cordaan, de pleegouders en de GI. Hoewel de Raad de ouders herhaaldelijk heeft benaderd voor een gesprek, hebben zij daar niet aan mee willen werken. Tijdens de mondelinge behandeling hebben ouders hun mening naar voren kunnen brengen, zodat thans alle feiten en standpunten op tafel liggen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding een nieuw onderzoek door een andere deskundige te laten verrichten. Dit verzoek van de moeder zal worden afgewezen.
5.6.
Ingevolge artikel 266 eerste lid, BW heeft de rechter beoordelingsruimte om, ook als aan de gronden voor gezagsbeëindiging is voldaan, de maatregel van gezagsbeëindiging achterwege te laten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank echter geen aanleiding om het verzoek van de Raad af te wijzen. Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel tijdelijke maatregelen. De maatregelen zijn echter niet langer passend in een situatie als deze waarin duidelijk is dat terugplaatsing bij de moeder binnen een aanvaardbare termijn niet in het belang is van de kinderen.
5.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM of van de artikelen 3,7 en 18 van het VRK.
5.8.
De rechtbank concludeert dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor hen aanvaarbare termijn te dragen. Nu is voldaan aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder worden toegewezen.
5.9.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
5.10.
Gelet op de problematiek van de vader zijn er bij hem geen mogelijkheden om structureel en langdurig voor de kinderen te zorgen. Het is dan ook niet aan de orde om hem te belasten met het gezag.
5.11.
De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
5.12.
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de GI met het gezag over de kinderen dient te worden belast, met name omdat de ouders niet achter de uithuisplaatsing staan. Blijvende betrokkenheid van de GI is dan ook noodzakelijk om afspraken te maken met partijen.
De rechtbank zal daarom de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering belasten met de voogdij.
5.13.
Nu het gezag van de moeder wordt beëindigd zal een informatieregeling worden vastgesteld, waarbij de GI zal worden opgedragen de moeder en de vader eenmaal per maand schriftelijk te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van voornoemd minderjarigen;
5.14.
Met betrekking tot de verzochte omgangsregeling deelt de rechtbank de visie van de Raad dat het betreurenswaardig is dat de omgang, kennelijk vooruitlopend op een gezagsbeëindiging is teruggebracht tot één keer per maand. Duidelijk is dat de omgang goed verloopt en dat de kinderen blij zijn de ouders te zien. Er zijn dan ook geen redenen om de omgang te beperken tot éénmaal per maand. Ook na beëindiging van het gezag blijven de ouders voor de kinderen als hun ouders belangrijke personen waar zij, als dat mogelijk is, toegang tot en contact mee moeten kunnen hebben. De rechtbank zal daarom bepalen dat de GI een omgangsregeling tussen de ouders en de kinderen dient te bewerkstelligen van minimaal eenmaal per twee weken gedurende een uur en dat vervolgens voortdurend moet worden gezocht naar uitbreiding van de omgangsregeling, zowel qua frequentie als qua duur.
5.15.
De rechtbank betreurt dat er geen perspectief biedend pleeggezin voor [minderjarige 2] is gevonden en verzoekt de GI om nogmaals pogingen in het werk te stellen om [minderjarige 2] in het pleeggezin bij [minderjarige 1] te plaatsen. Als dat niet kan is het wenselijk een pleeggezin in deze regio te zoeken, zodat de omgang tussen [minderjarige 2] enerzijds en de ouders en [minderjarige 1] anderzijds niet alleen al door de afstand belemmerd wordt.

6.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- benoemt tot voogdijinstelling over genoemde minderjarigen de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
- verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat de GI is gehouden de vader en de moeder eenmaal per maand schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van voornoemde minderjarigen;
- bepaalt dat de moeder en de vader eenmaal per twee weken gedurende minimaal een uur omgang zullen hebben met voornoemde minderjarigen en draagt de GI op voortdurend te zoeken naar uitbreiding van de omgangsregeling, zowel qua frequentie als qua duur;
-wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is op 6 december 2019 mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. J.H.J. Evers, kinderrechter, mr. H.M. Patijn en mr. C.W. Wiertz-Wezenbeek, in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink als griffier.
De schriftelijke uitwerking van de beslissing is vastgesteld op 20 december 2019 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam