Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/730020-15 (13Overloon)
Datum uitspraak: 31 oktober 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het [adres] ).
1.Het onderzoek ter terechtzitting
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 mei 2015, 13 augustus 2015, 5 november 2015, 19 september 2016, 21 september 2016 en 27 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J. Cnossen, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, naar voren hebben gebracht.
2.Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich in of omstreeks de periode van 5 augustus 2011 tot en met 10 februari 2015 in Nederland, België, Zwitserland, Duitsland en/of Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan:
1.
Mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en
2.
Gewoontewitwassen ten aanzien van de verdiensten van [slachtoffer] uit door haar verrichtte prostitutiewerkzaamheden.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.Voorvragen
3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 21 september 2016 ten aanzien van beide feiten op de dagvaarding de zinsnede ‘
één of meer andere vrouw(en)’ nietig verklaard. Nu in de tenlastelegging geen (nadere) feitelijke handelingen zijn vermeld die verdachte met betrekking tot ‘één of meer andere vrouw(en)’ zou hebben verricht, kan de rechtbank niet vaststellen op welke specifieke vrouwen de tenlastelegging hier doelt.
één of meer andere vrouw(en)’ nietig verklaard. Nu in de tenlastelegging geen (nadere) feitelijke handelingen zijn vermeld die verdachte met betrekking tot ‘één of meer andere vrouw(en)’ zou hebben verricht, kan de rechtbank niet vaststellen op welke specifieke vrouwen de tenlastelegging hier doelt.
Dit onderdeel van het ten laste gelegde voldoet daarom niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en de rechtbank heeft op grond hiervan de dagvaarding partieel nietig verklaard, namelijk telkens voor zover deze ziet op de ten laste gelegde zinsnede ‘
en/of één of meer andere vrouw(en)’.
en/of één of meer andere vrouw(en)’.
De dagvaarding is voor het overige geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4.Waardering van het bewijs
4.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich tezamen en in vereniging met haar levenspartner [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) schuldig heeft gemaakt aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] . Verdachte maakt deel uit van een familie die veroordeeld is voor het jarenlang uitbuiten van verschillende meisjes, waaronder [slachtoffer] . Het dossier moet volgens de officier van justitie in die context worden bekeken.
Uit mutaties en de eigen verklaringen van [slachtoffer] blijkt, dat zij sinds augustus 2011 als prostituee werkzaam is geweest in Amsterdam. Zij verklaart dat ze gemiddeld vijf klanten per dag had en € 1.250,- per week verdiende. De officier van justitie is van mening dat dit bedrag, gelet op verschillende getuigenverklaringen, veel te laag is ingeschat. Het verdiende geld wilde [slachtoffer] naar eigen zeggen gebruiken om van te leven en de familie waar haar zoontje verblijft mee te helpen. Zij had voor ogen dat ze met het werk in de prostitutie een goed leven zou krijgen. Het door [slachtoffer] verdiende geld is echter praktisch geheel in handen gekomen van de verdachten in het onderzoek 13Overloon, waaronder verdachte.
De officier van justitie verwijst voor bewezenverklaring van de jarenlange uitbuiting van [slachtoffer] naar de verklaringen van [slachtoffer] zelf, de observaties, de mutaties en de kamerverhuurgegevens en merkt ten aanzien van het aandeel van verdachte hierbij op, dat zij [slachtoffer] heeft verteld over de werkgelegenheid in Nederland. Er werd afgesproken dat [slachtoffer] 50% van haar opbrengsten aan [medeverdachte] zou afstaan. [slachtoffer] is na haar achttiende verjaardag samen met verdachte, [medeverdachte] en haar toenmalige vriend [naam] (hierna: [naam] ) in de auto naar Amsterdam gereden en verbleef aanvankelijk met [naam] in Amsterdam in de woning bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft haar vervolgens wegwijs gemaakt op de Wallen. Na enige tijd is [naam] teruggegaan naar Hongarije.
Uit opgevraagde money-transfers en bankgegevens is een geldstroom in beeld gebracht vanuit Nederland naar Hongarije op de bankrekeningnummers van de verdachten of aan hen gelieerde personen. Deze geldstroom is niet te verklaren door eigen inkomsten van de verdachten. Verschillende getuigen verklaren dat zij op verzoek van verdachte geld afkomstig van [slachtoffer] hebben opgenomen.
De officier van justitie acht de verklaring van verdachte, dat zij het door haar opgenomen geld op verzoek van [slachtoffer] steeds aan haar ex-schoonfamilie, waar het zoontje van [slachtoffer] verbleef, heeft gegeven, ongeloofwaardig en verwijst hiervoor naar tapgesprekken waaruit blijkt dat de verdiensten van [slachtoffer] in opdracht van verdachten werden weggesluisd en niet bij haar familieleden terecht kwamen. Ook de leden van de ex-schoonfamilie van [slachtoffer] hebben verklaard dat zij geen (bijna) geen geld hebben ontvangen van [slachtoffer] uit handen van verdachte. [slachtoffer] maakte zelf weleens geld over of nam dat mee naar Hongarije, maar dit waren altijd kleine bedragen en staat in schril contrast met de geconstateerde aan verdachte overgemaakte bedragen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De bewijsmiddelen betreffende de uitbuiting van [slachtoffer] leiden volgens de officier van justitie tot de conclusie dat het ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen eveneens bewezen kan worden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de mensenhandel van [slachtoffer] .
Voor een uitbuitingssituatie is nodig dat verdachte de gedragingen die ten laste zijn gelegd onder artikel 273f lid 1 sub 1, 3 en 4 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), te weten het aanwerven, huisvesten/opnemen en vervoeren heeft gepleegd onder uitoefening van een van de dwangmiddelen en met het oogmerk tot uitbuiting van [slachtoffer] .
Ten aanzien van het aanwerven merkt de raadsvrouw op dat het [slachtoffer] haar eigen idee was om in Nederland in de prostitutie te gaan werken. Verdachte heeft haar niet geworven, zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 1 Sr.
Ten aanzien van het huisvesten/opnemen is gebleken dat [slachtoffer] hooguit twee maanden in dezelfde woning in Amsterdam heeft verbleven als verdachte. Verdachte was op dat moment zelf ook werkzaam als prostituee. [slachtoffer] betaalde zelf haar huur aan [naam verhuurder] (hierna: [naam verhuurder] ). Er was in de gegeven omstandigheden geen sprake van huisvesten als bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 1 Sr.
Ten aanzien van het vervoeren blijkt uit het dossier dat verdachte [slachtoffer] één keer heeft opgehaald vanaf vliegveld Eindhoven en dat zij samen een keer met de trein naar Brussel zijn gereisd. Deze gedragingen zijn volgens de raadsvrouw niet begaan onder omstandigheden waarvoor uitbuiting kan worden verondersteld.
Daarnaast is er geen sprake geweest van het uitoefenen van een van de dwangmiddelen door verdachte. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en meerdere getuigen blijkt dat zij absoluut geen dwang heeft ervaren. Het klopt dat medeverdachte [medeverdachte] zowel een relatie onderhield met verdachte als met [slachtoffer] en dat verdachte daarvan op de hoogte was, maar dit is niet aan te merken als misleiding of een ander dwangmiddel als bedoeld in artikel 273f Sr.
Er zijn geen dwangmiddelen toegepast op [slachtoffer] en als dat wel zo was, dan had verdachte daar geen weet van. De keuzevrijheid van [slachtoffer] is door verdachte nimmer ingeperkt.
Tenslotte heeft verdachte geen oogmerk gehad op de uitbuiting van [slachtoffer] .
Verdachte was op geen enkele wijze betrokken bij het prostitutiewerk van [slachtoffer] . Het enkele feit dat verdachte haar eenmaal naar de kamerverhuurder heeft gebracht en zij enkele maanden in dezelfde woning hebben verbleven, is onvoldoende om aan te nemen dat verdachte wist dat het noodzakelijke gevolg hiervan zou zijn dat [slachtoffer] zou worden uitgebuit. Zij was niet betrokken bij de vermeende financiële afspraken met [slachtoffer] .
Indien wel uitgegaan wordt van een uitbuitingssituatie, dan stelt de raadsvrouw zich subsidiair op het standpunt dat er bij verdachte geen sprake is geweest van medeplegen van mensenhandel. Haar bijdrage is niet van voldoende materieel en intellectueel gewicht geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
Ten aanzien van het onder artikel 273f lid 1 sub 6 en 9 Sr ten laste gelegde is de raadsvrouw van mening dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] .
Uit het dossier blijkt niet dat de verdiensten van [slachtoffer] zijn afgepakt. De raadsvrouw wijst daarvoor naar de verklaringen van [slachtoffer] zelf. Ook is niet gebleken dat [slachtoffer] weinig van haar verdiensten overmaakte aan haar familie. Zij maakte zelf geld over via money-transfers en heeft dit ook via [naam verhuurder] gedaan. Het geld, € 6.000 in drie jaar tijd, dat verdachte via Western Union van [slachtoffer] heeft ontvangen heeft zij altijd volgens afspraak aan de familie van [slachtoffer] gegeven.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte, gelet op de verzochte vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde eveneens vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen. Subsidiair is de raadsvrouw van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat zij weliswaar geld van [slachtoffer] voorhanden heeft gehad, maar dit geld altijd op verzoek van [slachtoffer] zelf aan familieleden van [slachtoffer] heeft overhandigd. Dit is geen strafbare gedraging.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Uitgangspunten bewijswaardering ten aanzien van feit 1 en 2
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 Sr wordt gekeken naar drie bestanddelen, te weten een aantal dwangmiddelen, een aantal handelingen en het oogmerk van uitbuiting. Niet ten aanzien van ieder subonderdeel is de vaststelling van al deze bestanddelen nodig om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van het bewijzen van de feitelijke gedragingen geldt het volgende. Het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv geldt voor de gehele tenlastelegging, niet voor elk onderdeel ervan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (zie onder meer ECLI:NL:HR:2012:BQ6144). Toepassing van voormeld criterium betekent in de onderhavige zaak dat in sommige gevallen op grond van de verklaring van één getuige een in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedraging wordt bewezen, indien die verklaring niet op zichzelf staat.
Voorts is bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een dwangmiddel als bedoeld in artikel 273f Sr, daar waar dat voor het betreffende dwangmiddel relevant is, gekeken naar de bewezenverklaarde feitelijke gedragingen in onderlinge samenhang.
De rechtbank merkt op dat zowel verdachte als zijn medeverdachten er voor hebben gekozen om ter zake van de jegens hen bestaande verdenking geen verklaring af te leggen en op vragen van de rechtbank zich integraal te zullen beroepen op hun zwijgrecht.
4.3.2.
Ten aanzien van feit 1
Algemene beschouwing ten aanzien van de ten laste gelegde mensenhandel
De rechtbank maakt uit het dossier het volgende op met betrekking tot het verloop van de uitbuiting van [slachtoffer] .
De uitbuiting is begonnen in de zomer van 2011 in Hongarije, waar [slachtoffer] destijds 17 jaar oud, in contact kwam met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . [slachtoffer] had net een kind gekregen en verkeerde in een financieel slechte positie. Aan [slachtoffer] werd voorgespiegeld dat zij in Amsterdam veel geld in de prostitutie kon verdienen, en dat zij de helft van haar verdiensten mocht houden. Vanaf augustus 2011 heeft de uitbuiting zich in Nederland voortgezet, in die zin dat [slachtoffer] toen in Amsterdam in de prostitutie is gaan werken.
Vanaf haar aankomst in Nederland heeft [slachtoffer] haar verdiensten afgestaan. [slachtoffer] hield niets tot weinig van haar verdiende geld over om haar eigen familie en ex-schoonfamilie in Hongarije van te onderhouden.
[slachtoffer] heeft bijna onafgebroken tot aan 2015 in de prostitutie gewerkt, onder meer in Amsterdam en Brussel. Uit het dossier blijkt dat in de ten laste gelegde periode veelvuldig geldbedragen via bankrekeningen en Western Union zijn overgemaakt naar verdachte en aan haar gelieerde personen in Hongarije. Niet aannemelijk is geworden dat deze geldbedragen aan de ex-schoonfamilie en de zoon van [slachtoffer] , die in behoeftige en soms nijpende financiële omstandigheden verkeerden, ten goede zijn gekomen.
Dwangmiddelen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft bediend van de dwangmiddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en [slachtoffer] daarmee heeft bewogen zich beschikbaar te stellen als prostituee om daar zelf met haar mededader financieel van te profiteren.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] , [naam] en verdachte zelf komt naar voren dat het feit dat [slachtoffer] op jonge leeftijd een zoon had gekregen terwijl zij in een slechte financiële situatie verkeerde, haar motiveerde om in het buitenland in de prostitutie geld te gaan verdienen. [slachtoffer] bevond zich aldus in een kwetsbare positie waar verdachte misbruik van heeft gemaakt door haar in Nederland in de prostitutie te brengen en te houden.
Omtrent het door verdachte op [slachtoffer] uitgeoefende overwicht is het volgende gebleken. Verdachte en de medeverdachte waren, in tegenstelling tot [slachtoffer] , reeds bekend in de prostitutiewereld en Amsterdam. Zij hebben haar in Amsterdam gehuisvest en haar wegwijs gemaakt op de Wallen. Uit de telefoontaps komt naar voren dat [medeverdachte] aangaf naar welke personen [slachtoffer] geld moest overmaken. Meerdere getuigen, waaronder [getuige] hebben verklaard dat [slachtoffer] haar geld afgaf aan [medeverdachte] . Ook volgt uit de telefoontaps dat [slachtoffer] toestemming moest vragen voor het overmaken van geld naar haar eigen familie.
Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer] [medeverdachte] veelvuldig belde tussen haar werkzaamheden door, om aan hem door te geven wat haar verdiensten waren.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande ondanks de ontkenning door [slachtoffer] en de mededeling van een aantal getuigen dat hen niets was opgevallen voldoende redengevend bewijs voorhanden. Hoewel de telefoontaps slechts op een beperkte periode zien, acht de rechtbank deze gelet op de veelheid en inhoud daarvan voldoende maatgevend voor verhouding tussen [slachtoffer] en verdachte en de medeverdachte en daarmee voor de gehele tenlastegelegde periode.
Handelingen
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de handelingen heeft verricht zoals opgenomen in de bewezenverklaring.
Oogmerk van uitbuiting
In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren (zie HR 5 februari 2002, LJN: AD5235, waarin wordt verwezen naar de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel waarmee art. 250ter (oud) Sr werd geïntroduceerd. Art. 250ter (oud) en art. 250a (oud) Sr zijn voorlopers van het huidige art. 273f Sr.) De aard van het te verrichten werk is in deze uitleg van groot gewicht. Bij gedwongen tewerkstelling in de seksindustrie is per definitie sprake van uitbuiting, de lichamelijke integriteit is dan altijd in het geding.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat [slachtoffer] onder dwang door verdachte (met toepassing van een aantal van de in artikel 273f Sr vermelde dwangmiddelen) prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Reeds hierom kan uitbuiting worden bewezen.
Dat verdachte het oogmerk op uitbuiting had volgt uit de omstandigheid dat zij degene was die [slachtoffer] heeft geworven in Hongarije, samen met haar naar Nederland is gereisd en haar vervolgens onderdak heeft verschaft en wegwijs heeft gemaakt op de Wallen, terwijl zij wist van de omstandigheden waaronder [slachtoffer] de prostitutiewerkzaamheden zou gaan uitvoeren. Verdachte was immers op de hoogte van de financiële afspraken die er met [slachtoffer] gemaakt waren en praatte hier (blijkens verschillende tapgesprekken) in versluierde taal over met haar medeverdachte. Dat [slachtoffer] mogelijk vrijwillig voor de prostitutie had gekozen, maakt een en ander niet anders. Evenmin het feit dat verdachte gedurende een groot deel van de bewezenverklaarde periode niet in Nederland was, maar in Hongarije, alwaar zij via tussenpersoon [naam verhuurder] , het geld inde dat van [slachtoffer] afkomstig was.
Ten aanzien van artikel 273f lid 1 sub 3 Sr heeft de Hoge Raad overwogen dat moet worden aangenomen dat de omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. 'Uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel (zoals blijkt uit HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857). Hetzelfde geldt ten aanzien van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr.
Medeplegen
Bij de beantwoording van de vraag wanneer de samenwerking tussen verdachten zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank ziet in de bewezenverklaarde handelingen dat verdachte en [medeverdachte] hebben samengewerkt met betrekking tot de feitelijke gedragingen zoals opgenomen in de bewezenverklaring. Voor de conclusie dat daarbij sprake was van een zodanige samenwerking tussen verdachte enerzijds [medeverdachte] anderzijds dat deze kan worden aangemerkt als de voor een bewezen verklaring van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, biedt het dossier voldoende aanknopingspunten.
Verdachte en [medeverdachte] hebben er gezamenlijk voor hebben gezorgd dat [slachtoffer] vanuit Hongarije naar Nederland werd vervoerd om in de prostitutie te gaan werken. Zij hebben haar in Nederland gehuisvest en wegwijs gemaakt. Verder leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat de woningen aan de [naam straat 1] en de [naam straat 2] aan verdachte [medeverdachte] ter beschikking stonden en dat zij daar ook zelf hebben verbleven. Verdachte en [medeverdachte] hebben daarnaast samengewerkt om voordeel te trekken uit de uitbuiting van [slachtoffer] .
Daarnaast leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte met de trein met [slachtoffer] naar Brussel is gereisd, alwaar [slachtoffer] door eveneens enige tijd in de ten laste gelegde periode in de prostitutie heeft gewerkt. Verschillende getuigen verklaren dat zij in deze periode haar geld afstond aan [medeverdachte] .
Verdachte verbleef het grootste deel van de tenlastegelegde periode in Hongarije, terwijl [medeverdachte] bij [slachtoffer] in Nederland en Brussel verbleef en de daadwerkelijke controle over [slachtoffer] uitvoerde. Desalniettemin gaat de rechtbank er van uit dat verdachte op de hoogte was van de condities waaronder [slachtoffer] de gehele periode werkte en heeft daaraan bijgedragen door te handelen zoals zij heeft gedaan, namelijk door bij te dragen aan de totstandkoming en de verdere verwezenlijking van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer] , met als doel haar eigen (financiële) positie te verbeteren. De samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] was dusdanig nauw en bewust, dat sprake is van gezamenlijke uitvoering van de feiten zodat de rechtbank verdachte schuldig acht aan het medeplegen van de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] over de gehele tenlastegelegde periode.
De rechtbank merkt hierbij op dat voor een bewezenverklaring van medeplegen niet is vereist dat de rollen van de betrokken verdachten bij de samenwerking volstrekt inwisselbaar zijn (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1964).
4.3.3.
Ten aanzien van feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met haar medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van een deel van de door [slachtoffer] uit prostitutiewerkzaamheden verrichtte verdiensten.
Gelet op het feit dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – de uitbuiting in de prostitutie van [slachtoffer] , gaat het om gelden uit eigen misdrijf en moet er sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van de verdiensten van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van gedragingen die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen geld gericht karakter hebben.
De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte en de medeverdachte het geld onder andere hebben gebruikt om in Nederland en in Hongarije in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Ook gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte en medeverdachte met de prostitutie inkomsten andere (luxe)goederen zoals een auto en een woning hebben aangeschaft. Op basis van de stukken is aannemelijk geworden dat zij over dergelijke goederen beschikken en ook overigens in relatieve luxe leven. Nergens kan uit worden afgeleid dat zij in de ten laste gelegde periode zelf een andere bestendige bron van inkomsten hadden en daarvan in hun eigen levensonderhoud konden voorzien of andere goederen konden kopen. Met deze uitgaven hebben verdachte en medeverdachte de geldbedragen die uit misdrijf afkomstig waren het legale betalingscircuit ingebracht en daarmee veilig gesteld. Door het geld aldus over een langere periode en bij een reeks van gelegenheden om te zetten en te gebruiken hebben verdachte en de medeverdachten de criminele herkomst ervan verhuld en zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
4.4.
Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
5.Bewezenverklaring
De bewezenverklaring is als bijlage II aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6.De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7.De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8.Motivering van de straffen en maatregelen
8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring geen straf op te leggen hoger dan de reeds door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. De raadsvrouw heeft daartoe - kort weergegeven - aangevoerd dat de redelijke termijn met 2,5 jaar is overschreden, terwijl de rol van verdachte gering is geweest. Tevens voert de raadsvrouw aan dat verdachte lang in voorlopige hechtenis heeft gezeten en deze hechtenis zeer zwaar voor haar was, nu zij aan het begin van haar detentie hoogzwanger was, in detentie is bevallen en de eerste periode met haar baby in de gevangenis door heeft moeten brengen. Tenslotte wijst de raadsvrouw erop dat verdachte de zorg heeft over haar drie kinderen en zich alle jaren dat haar voorlopige hechtenis geschorst is geweest aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met haar levenspartner [medeverdachte] gedurende een periode van bijna vier jaar schuldig gemaakt aan de seksuele uitbuiting van een jonge kwetsbare vrouw. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Vooropgesteld wordt dat mensenhandel en het voordeel trekken uit uitbuiting ernstige strafbare feiten zijn, waarmee inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van een ander wordt gemaakt en de persoonlijke vrijheid van die ander ernstig wordt geschaad.
Kern van het handelen van verdachte is geweest het misbruik maken van de kwetsbare positie van een jonge vrouw en van het emotionele overwicht dat verdachte en haar medeverdachte op haar hadden.
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde en is nu nog steeds de levenspartner van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft over [medeverdachte] geen enkele verklaring af willen leggen, zodat de rechtbank geen enkel zicht heeft gekregen op de onderlinge dynamiek en rolverdeling tussen hen beide ten tijde van het bewezenverklaarde. Vast staat dat uit het dossier actieve gedragingen blijken door verdachte aan het begin van de uitbuitingsperiode, wanneer zij [slachtoffer] meeneemt naar Nederland, haar huisvest en wegwijs maakt op de Wallen en aan het einde van de periode als zij geldbedragen opneemt en door anderen laat opnemen die afkomstig zijn van verdiensten van [slachtoffer] .
Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte en haar medeverdachte zelf op enige legale wijze inkomen genoten in de tenlastegelegde periode. Het beeld dat uit het dossier naar voren komt is van een familie die (nagenoeg) volledig afhankelijk was van de werkzaamheden en de prostitutie-inkomsten van [slachtoffer] . De samenwerking van de verdachten binnen hun familieverband was van een vanzelfsprekendheid die alleen op die manier gestalte kan krijgen wanneer alle daarbij betrokkenen bekend zijn met de werkelijke gang van zaken en hun belangen en doelen - de uitbuiting van vrouwen in de prostitutie - identiek zijn. Dat was bij verdachte en haar medeverdachte evident het geval. Die samenwerking was structureel en systematisch. Daarbij is ook van belang dat gebruik werd gemaakt van - kennelijk - door verdachte en medeverdachte ontwikkelde codetaal, die zag op klantenaantallen en verdiensten. Zo werd er in tapgesprekken gesproken over ‘keien’ en ‘broden’.
Het optreden van verdachte getuigt van het ontbreken van elk respect jegens het slachtoffer.
Er werd het slachtoffer een betere toekomst voorgespiegeld waar aan zou worden gewerkt met het verdiende geld, terwijl daarvan in het geheel geen sprake was. [slachtoffer] wilde met haar verdiende geld een betere toekomst voor haarzelf en haar zieke zoontje garanderen. De verdiensten van het slachtoffer kwamen daarentegen voor een groot deel ten goede aan verdachte en haar (schoon)familie.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Door haar handelen heeft de verdachte opbrengsten uit misdrijf aan het zicht van justitie onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst verschaft. De rechtbank rekent de verdachte aan dat zij daardoor de integriteit van het economische verkeer heeft geschaad.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met een Uittreksel justitieel documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Verdachte is op 10 februari 2015 aangehouden in Hongarije. Deze datum kan worden beschouwd als het moment waarop de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een aanvang heeft genomen. De voorlopige hechtenis van verdachte is per 16 oktober 2015 geschorst. Omdat verdachte zich niet meer in detentie bevindt, dient de strafzaak binnen twee jaar na aanvang van de termijn te zijn afgedaan. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond plaats op 17 oktober 2019, terwijl de rechtbank thans op 31 oktober 2019 uitspraak doet. De rechtbank concludeert aldus dat de redelijke termijn met twee jaren is overschreden, en ziet aanleiding deze overschrijding te verdisconteren in een aanzienlijke strafkorting.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voornoemde overschrijding van de redelijke termijn aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank overweegt daartoe voorts dat zij, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de omstandigheid dat verdachte zich sinds haar schorsing uit voorlopige hechtenis bijna vier jaar geleden aan strenge schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, geen toegevoegde waarde ziet in het opleggen van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de door verdachte reeds in voorlopige hechtenis en overleveringsdetentie doorgebrachte tijd.
Om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw met dit soort feiten bezig te houden, zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 273f en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
10.Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde partieel nietig, te weten telkens voor zover deze ziet op de ten laste gelegde zinsnede ‘
en/of één of meer andere vrouw(en)’.
en/of één of meer andere vrouw(en)’.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
20 (twintig) maanden.
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.F. van Hoorn en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Heijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2019.
Bijlage I
Tenlastelegging.
Aan verdachte [verdachte] is ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 05 augustus 2011 tot en met 10 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of Brussel, althans België en/of in Hongarije en/of in Zürich, in elk geval in Zwitserland, en/of in Duitsland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, een ander of anderen te weten [slachtoffer] en/of een of meer andere vrouw(en)
(sub 1)
door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer] en/of één of meer andere vrouw(en)
en/of
(sub 3)
voornoemde [slachtoffer] en/of één of meer andere vrouwen heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer] en/of één of meer andere vrouw(en) in een ander land, te weten Nederland en/of België en/of Zwitserland en/of Duitsland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
en/of
(sub 4)
die [slachtoffer] en/of één of meer andere vrouwen (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
dan wel
onder de voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] en/of één of meer andere vrouwen zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en/of
(sub 6)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] en/of één of meer andere vrouw(en)
en/of
(sub 9)
die [slachtoffer] en/of één of meer andere vrouwen met één of meer van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen haar, verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer] en/of één of meer andere vrouw(en) met of voor een derde
immers heeft zij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
ten aanzien van die [slachtoffer]
(terwijl zij wist dat die [slachtoffer] in een slechte financiële situatie verkeerde en/of een (ziek) zoontje heeft en/of (bijna) geen geld had om haar zoontje te onderhouden en/of dat die [slachtoffer] de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig was en/of niemand kende in Nederland en/of in Nederland niemand had om op terug te vallen en/of bij haar eigen familie niet meer terecht kan en/of terwijl zij wist dat die [slachtoffer] verliefd was/is op haar medeverdachte en/of levenspartner, [medeverdachte] )
- die [slachtoffer] laten geloven dat die [slachtoffer] en [medeverdachte] een liefdesrelatie hebben en/of die [slachtoffer] laten geloven dat die [slachtoffer] en [medeverdachte] een toekomst hebben en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) vanuit Hongarije meegenomen en/of vervoerd naar Nederland en/of België en/of Zwitserland en/of Duitsland, teneinde die [slachtoffer] in Nederland en/of België en/of Zwitserland en/of Duitsland in de prostitutie te laten werken en/of
- voor die [slachtoffer] (meermalen) onderdak geregeld en/of die [slachtoffer] onderdak verschaft en/of
- die [slachtoffer] wegwijs gemaakt op de Wallen en/of die [slachtoffer] uitgelegd naar welke kamerverhuurder zij zou moeten gaan en/of
- die [slachtoffer] onder druk gezet om voor haar en/of haar mededader(s) in de prostitutie te werken en/of te blijven werken (door misbruik te maken van het feit dat zij een zoontje heeft in Hongarije voor wie die [slachtoffer] in het levensonderhoud moet voorzien) en/of
- die [slachtoffer] (telkens) van telefoonnummer laten wisselen en/of
- die [slachtoffer] haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden (telkens) afgepakt en/of aan haar, verdachte, en/of haar mededader(s) af laten staan en/of
- die [slachtoffer] zeer weinig van haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden laten houden en/of
- die [slachtoffer] zeer weinig van haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden aan haar familieleden en/of ex-schoonfamilie laten geven/overmaken (terwijl zij een zoontje heeft en haar familieleden en/of ex-schoonfamilieleden weinig inkomsten hebben om voor haar zoontje en/of zichzelf te zorgen) en/of
- die [slachtoffer] toestemming laten vragen voor het overmaken van geld aan haar familie en/of ex-schoonfamilie en/of
- die [slachtoffer] haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden door zichzelf en/of door haar, verdachtes, mededader(s) aan haar, verdachte en/of aan haar mededader(s) en/of aan door medeverdachte [medeverdachte] opgegeven familieleden en/of vrienden van hem, medeverdachte [medeverdachte] , laten overmaken via money transfers en/of overboekingen per bank en/of
- die [slachtoffer] (in strijd met de waarheid) gezegd en/of beloofd dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) het geld uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] dat die [slachtoffer] naar haar, verdachte, en/of een of meer van haar mededader(s) had gestuurd en/of had laten sturen, aan haar familie en/of haar (ex-)schoonfamilie zou geven;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 05 augustus 2011 tot en met 3 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of Hongarije en/of België en/of Zwitserland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in genoemde periode bij wijze van gewoonte, een of meer (contante) geldbedrag(en) en/of voorwerpen, te weten:
- ( telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer] en/of één of meer andere vrouwen verrichte prostitutiewerkzaamheden, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of van die geldbedragen en/of voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl zij (telkens) wist dat die/dat voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit misdrijf/misdrijven.
Bijlage II
Bewezenverklaring.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
omstreeks de periode van 5 augustus 2011 tot en met 10 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of Brussel en/of in Hongarije tezamen en in vereniging met een ander of anderen, [slachtoffer]
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer]
en
voornoemde [slachtoffer] heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer] in een ander land, te weten Nederland en België, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
en
die [slachtoffer] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer]
en
die [slachtoffer] met voornoemde middelen heeft bewogen haar, verdachte en haar mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde
immers heeft zij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander,
ten aanzien van die [slachtoffer]
(terwijl zij wist dat die [slachtoffer] in een slechte financiële situatie verkeerde en een (ziek) zoontje heeft en (bijna) geen geld had om haar zoontje te onderhouden en dat die [slachtoffer] de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig was en niemand kende in Nederland en bij haar eigen familie niet meer terecht kan)
- die [slachtoffer] vanuit Hongarije meegenomen en/of vervoerd naar Nederland en België, teneinde die [slachtoffer] in Nederland en/of België in de prostitutie te laten werken en
- voor die [slachtoffer] onderdak geregeld en
- die [slachtoffer] wegwijs gemaakt op de Wallen en die [slachtoffer] uitgelegd naar welke kamerverhuurder zij zou moeten gaan en
- die [slachtoffer] haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden aan haar, verdachte, en haar mededader af laten staan en
- die [slachtoffer] weinig van haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden laten houden en
- die [slachtoffer] weinig van haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden aan haar familieleden en ex-schoonfamilie laten geven (terwijl zij een zoontje heeft en haar familieleden en ex-schoonfamilieleden weinig inkomsten hebben om voor haar zoontje en zichzelf te zorgen) en
- die [slachtoffer] haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden door zichzelf en door haar, verdachtes, mededader aan haar, verdachte en aan haar mededader en/of aan door medeverdachte [medeverdachte] opgegeven familieleden en/of vrienden van hem, medeverdachte [medeverdachte] , laten overmaken via money transfers en overboekingen per bank;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
zij op tijdstippen omstreeks de periode van 5 augustus 2011 tot en met 3 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, in genoemde periode bij wijze van gewoonte, (contante) geldbedragen, te weten:
- een groot deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer] verrichte prostitutie- werkzaamheden, verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, en van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijf.