ECLI:NL:RBAMS:2019:10213

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
13/684167-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreiging, belaging, smaadschrift en mishandeling van toenmalige partner en diverse diefstallen

Op 2 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, belaging, smaadschrift, mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en belaging van zijn ex-partner, [persoon 1], door haar herhaaldelijk te bedreigen via sms-berichten en haar stelselmatig te belagen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan smaad door lasterlijke teksten over [persoon 1] te plaatsen op een Facebookaccount dat hij had aangemaakt. De rechtbank heeft ook bewezen verklaard dat de verdachte [persoon 1] heeft mishandeld door haar tegen een deurpost te duwen, wat resulteerde in een kneuzing van haar onderarm. De verdachte werd ook beschuldigd van verschillende diefstallen van fietsen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling van een fiets en aan diefstal van meerdere fietsen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten wegens onvoldoende bewijs, maar heeft de bewezenverklaring van de andere feiten als ernstig beschouwd. De rechtbank heeft geen straf of maatregel opgelegd, omdat de verdachte al een ISD-maatregel had gekregen in een eerdere zaak. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [persoon 1] en [persoon 2], gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding werd toegekend voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684167-18 (A), 13/684380-18 (B) en 13/227720-18 (C)
Datum uitspraak: 2 juli 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [locatie] ” in [plaats] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 18 juni 2019.
De zaken A en B heeft de rechtbank gevoegd ter zitting van 26 april 2019. De rechtbank heeft deze zaken ter zitting van 18 juni 2019 gevoegd met zaak C. Deze zaken zijn bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers aangebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.C. Velleman en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. M.M.J. Nuijten, naar voren heeft gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat mr. M.M.P.M. Lousberg, advocaat in Amsterdam, namens de benadeelde partij [persoon 1] ( [persoon 1] ) naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij:
(zaak A)
1. zich op 19 april 2018 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een fiets, toebehorende aan een onbekend gebleven eigenaar, door middel van verbreking van het slot;
2. in de periode van 7 september 2017 tot en met 21 september 2017 [persoon 1] heeft bedreigd door berichten en een foto aan haar telefoon te sturen;
3. in de periode van 1 juli 2017 tot en met 21 september 2017 [persoon 1] heeft belaagd door haar talrijke berichten te sturen en veelvuldig te bellen;
4. zich in de periode van 15 augustus 2017 tot en met 7 november 2017 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van smaad(schrift) ten aanzien van [persoon 1] , dan wel subsidiair belediging van haar, door een tekst over haar op een Facebookpagina te plaatsen;
5. in de periode van 10 mei 2017 tot en met 28 juli 2017 [persoon 1] heeft mishandeld;
6. zich op 25 januari 2017 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal, dan wel subsidiair opzet- of schuldheling in de periode van 25 tot en met 27 januari 2017, van een fiets toebehorende aan [persoon 2] ( [persoon 2] );
(zaak B)
1. zich op 12 september 2018 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een fiets toebehorende aan een onbekend gebleven eigenaar;
2. zich op 2 april 2018 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een fiets, toebehorende aan [persoon 3] ( [persoon 3] ), door middel van verbreking van het slot;
(zaak C)
1. zich op 14 september 2018 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met een valse sleutel (pinpas) van € 20,00 toebehorende aan [persoon 4] ( [persoon 4] ) dan wel de ING Bank, subsidiair opzetheling van de bankpas, en meer subsidiair, verduistering van de bankpas als vinder daarvan; en,
2. zich op 14 september 2018 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een tas (met onder meer een bankpas) toebehorende aan [persoon 4] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde diefstal van de fiets op 19 april 2018 (zaak A, feit 1) niet bewezen omdat er te veel onduidelijkheid bestaat in het dossier met betrekking tot de sleutels en het openen van het slot. Er valt niet uit te sluiten dat de verklaring van verdachte juist is.
De ten laste gelegde feiten die betrekking hebben op [persoon 1] (zaak A, feiten 2 tot en met 5) acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de onderdelen van zaak A, feit 5 die zien op het slaan en stompen in het gezicht en het dichtknijpen van de keel van [persoon 1] . De officier van justitie acht de feiten bewezen omdat uit het dossier volgt dat verdachte bedreigende teksten aan [persoon 1] heeft gestuurd (zaak A, feit 2), dat hij haar veelvuldig heeft gebeld en haar duizenden berichten heeft gestuurd (zaak A, feit 3) en dat hij het Facebookaccount heeft aangemaakt waar lasterlijke teksten op zijn geplaatst (zaak A, feit 4). Verder bevat het dossier een uitgebreide verklaring van [persoon 1] en is het letsel aan haar onderarm onderbouwd (zaak A, feit 5).
De ten laste gelegde diefstal van de fiets op 25 januari 2017 (zaak A, feit 6) acht de officier van justitie niet bewezen. De subsidiair ten laste gelegde opzetheling acht hij wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte moet hebben geweten dat de Van Moof-fiets gestolen was. Zo was het kettingslot dat op de fiets hoort kapot, kon het hoefijzerslot worden geopend met een geprepareerde sleutel en bood verdachte de fiets te koop aan voor een erg laag bedrag.
Ook de ten laste gelegde diefstallen op 12 september 2018, 2 april 2018 en 14 september 2018 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Zo volgt uit het proces-verbaal van 12 september 2018 dat verdachte het slot heeft verbroken en vervolgens de fiets heeft meegenomen (zaak B, feit 1). Daarnaast is verdachte herkend op de camerabeelden van 2 april 2018 en 14 september 2018 waarop te zien is dat respectievelijk de fiets wordt meegenomen (zaak B, feit 2) en € 20,00 wordt gepind (zaak C, feit 1). Bovendien is het zeer onwaarschijnlijk dat verdachte aan de pinpas is gekomen zonder dat hij vlak daarvoor de tas heeft gestolen (zaak C, feit 2).
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman volgt het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal van de fiets op 19 april 2018 (zaak A, feit 1). Het dossier bevat te weinig bewijs dat sprake is van een diefstal en verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Ook de ten laste gelegde feiten die betrekking hebben op [persoon 1] kunnen niet worden bewezen. Zo is er onvoldoende bewijs dat verdachte de bedreigende teksten en de duizenden berichten aan [persoon 1] heeft gestuurd (zaak A, feit 2 en 3). Ook is er onvoldoende bewijs dat verdachte het Facebookaccount heeft aangemaakt (zaak A, feit 4). Het zou kunnen dat een ander het voorgaande heeft gedaan. Ten aanzien van de mishandeling (zaak A, feit 5) geldt dat ook hiervoor onvoldoende bewijs in het dossier zit om tot een bewezenverklaring te komen. De ouders van [persoon 1] hebben nooit letsel gezien en haar collega’s hebben weliswaar verhalen gehoord over mishandelingen, maar zijn daar geen getuige van geweest. Verder kan de arts niet beoordelen hoe [persoon 1] aan het letsel aan haar onderarm is gekomen. Enkel haar eigen verklaring blijft over en dat is onvoldoende. Verdachte moet dus worden vrijgesproken van deze feiten.
Ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal van de fiets op 27 januari 2017 (zaak A, feit 6) geldt dat het dossier onvoldoende duidelijk is. Zo lopen twee proces-verbaalnummers door elkaar. Daardoor is niet vast te stellen welke fiets verdachte die avond in zijn bezit had. Er kan dan ook niet worden vastgesteld of de fiets die verdachte bij zich had, daadwerkelijk gestolen was. Dit moet leiden tot vrijspraak voor de primair ten laste gelegde diefstal en de subsidiair ten laste gelegde heling.
Verdachte moet ook voor de ten laste gelegde diefstal van de fiets op 12 september 2018 (zaak B, feit 1) worden vrijgesproken. Verdachte heeft deze fiets bij het grofvuil gevonden en de fiets is dus een
res nullius, een goed dat aan niemand toebehoort. Dat verdachte de fiets onder die omstandigheden heeft meegenomen maakt dat geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening.
Wat betreft de camerabeelden van de ten laste gelegde diefstal op 2 april 2018 (zaak B, feit 2) geldt dat het maar de vraag is of verdachte daarop te zien is. Als de rechtbank de beelden onduidelijk vindt, moet dat leiden tot vrijspraak.
De camerabeelden van de ten laste gelegde diefstal met een valse sleutel van € 20,00 op 14 september 2018 (zaak C, feit 1) vormen eveneens onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring. Hierbij geldt ook nog dat het onduidelijk is of de
stillsvan de camerabeelden die in het dossier zitten, horen bij de pintransactie van de € 20,00 die gestolen is.
Ten slotte geldt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de tas heeft meegenomen (zaak C, feit 2) waardoor ook de ten laste gelegde diefstal op 14 september 2018 moet leiden tot een vrijspraak.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van de ten laste gelegde fietsendiefstal (zaak A, feit 1)
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en de raadsman dat het dossier te veel onduidelijkheden bevat om tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde fietsendiefstal op 19 april 2018 (zaak A, feit 1). Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit feit.
3.3.2
Oordeel over de ten laste gelegde feiten die zien op [persoon 1]
zaak A, feiten 2 en 3
heeft aangifte gedaan van bedreiging (zaak A, feit 2) en belaging (zaak A, feit 3) door verdachte. Zij verklaart dat verdachte haar in de periode van medio juli 2017 tot 7 oktober 2017 heel vaak heeft geprobeerd telefonisch te bereiken en haar grote aantallen sms-en en WhatsApp berichten heeft gestuurd. Hij zou hierbij gebruik hebben gemaakt van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . [persoon 1] heeft een aantal van de aan haar verzonden WhatsApp berichten aan de politie verstrekt. Deze berichten vermelden als afzender “ [naam] ” maar geven niet het nummer van de afzender weer. Daarbij zijn berichten met de volgende inhoud:
[persoon 1] heeft ook een foto van haarzelf ontvangen waarop een kogelhuls op haar hoofd is te zien.
Naar aanleiding hiervan heeft de politie onderzoek gedaan naar het contact tussen bovengenoemde telefoonnummers en het telefoonnummer van [persoon 1] . Hieruit volgt dat [persoon 1] in de periode van 1 juli 2017 tot en met 21 september 2017 duizenden sms-berichten heeft ontvangen van [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Ook is zij veelvuldig gebeld door beide telefoonnummers.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte degene is geweest die [persoon 1] heeft gebeld en berichten heeft gestuurd met genoemde telefoonnummers. Uit het dossier volgt namelijk dat verdachte het telefoonnummer [telefoonnummer 1] tijdens een verhoor bij de politie op 17 september 2017 heeft opgegeven als het telefoonnummer dat hij gebruikt. Verder is het telefoonnummer [telefoonnummer 3] geregistreerd op naam van [persoon 5] . [naam persoon 5] is de achternaam van de moeder van verdachte en bij de registratie van het telefoonnummer is een adres opgegeven waar de vader van verdachte vroeger woonde. Nu bovendien in dezelfde periode zowel met dit telefoonnummer als met [telefoonnummer 1] veelvuldig contact is gezocht met [persoon 1] komt de rechtbank tot de conclusie dat [persoon 5] een alias is van verdachte en dat hij de gebruiker was van [telefoonnummer 2] . De rechtbank ziet ook geen reden om aan te nemen dat mogelijk iemand anders gebruik heeft gemaakt van deze telefoonnummers in de ten laste gelegde periode.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte de WhatsApp berichten heeft gestuurd waarop geen nummer is vermeld en die afkomstig zijn van afzender “ [naam] ”. De rechtbank baseert dit behalve op de naam ook op de inhoud van de berichten. Hieruit volgt dat de afzender kwaad is op [persoon 1] omdat zij hem zou hebben bedrogen en omdat zij zijn geld zou hebben afgepakt. Ook heeft de afzender het over de verjaardag van “die kleine”, waarmee kennelijk wordt gedoeld op een van de drie kinderen van [persoon 1] en verdachte. Op 7 september 2017 zendt [naam] bovendien een foto van een man met drie jonge kinderen waarop verdachte zichzelf en zijn kinderen heeft herkend.
bedreiging
De vraag is of bovengenoemde uitlatingen en de foto een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht opleveren. Hiervoor is in onderhavig geval vereist dat de bedreiging van een zodanig aard is en onder zodanige omstandigheden is geuit dat bij [persoon 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop gericht was. De rechtbank is van oordeel dat daar in dit geval sprake van was. Ook blijkt uit de verklaring van [persoon 1] dat zij zich hierdoor bedreigd voelt. Zo verklaart zij dat ze heel bang is dat verdachte haar iets zal aandoen, vooral omdat hij kwaad is dat hij zijn kinderen niet kan zien. Dat [persoon 1] heel bang was, volgt ook uit de omstandigheid dat zij in die periode woonachtig was in de crisisopvang van de [naam crisisopvang]. Gelet hierop komt de rechtbank tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging (zaak A, feit 2).
belaging
Bij de vraag of sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer moeten de duur, de aard, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, en ook de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van [persoon 1] worden gewogen. Uit het dossier volgt dat verdachte duizenden berichten heeft gestuurd en dat hij [persoon 1] veelvuldig heeft gebeld in de periode van 1 juli 2017 tot en met 21 september 2017. Ook volgt uit de verklaring van [persoon 1] dat zij op enig moment per brief aan verdachte vraagt om te stoppen met het zoeken van contact. Verdachte stuurt daarna juist nog meer berichten aan [persoon 1] , waarna zij een nieuw telefoonnummer in gebruik moet nemen om te voorkomen dat verdachte contact blijft zoeken. Op basis van de stukken in het dossier stelt de rechtbank dan ook vast dat verdachte wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 1] . Uit de hierboven besproken dreigende berichten en de foto met de kogel, volgt dat verdachte het oogmerk had [persoon 1] vrees aan te jagen. De rechtbank acht de ten laste gelegde belaging (zaak A, feit 3) dan ook bewezen.
zaak A, feit 4
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde smaadschrift (zaak A, feit 4). [persoon 1] heeft aangifte gedaan van smaad omdat op een voor haar onbekend Facebookaccount – aangemaakt met haar voor- en achternaam – staat dat zij werkzaam zou zijn in de
red light districten dat zij seksuele handelingen tegen betaling zou verrichten, terwijl dit niet waar is. Een collega van [persoon 1] heeft haar op het bestaan van deze Facebookaccount geattendeerd. Uit informatie opgevraagd bij Facebook volgt dat de Facebookaccount op 15 augustus 2017 is aangemaakt met het e-mailadres
[e-mailadres]. Dit e-mailadres is volgens informatie opgevraagd bij Google op 27 juli 2017 aangemaakt. Hierbij is het telefoonnummer [telefoonnummer 1] gebruikt. Uit hetgeen hiervoor onder
zaak A, feiten 2 en 3is overwogen volgt dat verdachte in die periode gebruikmaakte van dit telefoonnummer. Dit betekent dat verdachte degene moet zijn geweest die bovengenoemde Facebookaccount heeft aangemaakt. Nergens uit blijkt dat de genoemde informatie over [persoon 1] op de Facebookaccount juist zou zijn en dat zij inderdaad in het
red light districtwerkzaam is en seksuele handelingen tegen betaling verricht. Voorts betreft het uitlatingen die de eer en goede naam van [persoon 1] aanranden. Omdat de Facebookaccount waar deze uitlatingen door verdachte op zijn geplaatst voor iedereen vrij toegankelijk was, heeft hij zich schuldig gemaakt aan smaadschrift.
zaak A, feit 5
Volgens de aangifte van [persoon 1] heeft verdachte haar in de periode van 10 mei 2017 tot en met 28 juli 2017 meerdere malen mishandeld. Zij verklaart dat verdachte haar in haar gezicht en tegen het lichaam heeft geslagen. Ook verklaart zij dat hij haar keel heeft dichtgeknepen en dat hij haar tegen de deurpost heeft geduwd waardoor haar onderarm gekneusd is geraakt. Alleen ten aanzien van het duwen tegen de deurpost en de daardoor ontstane kneuzing bevat het dossier steunbewijs. In het dossier zit namelijk een verklaring van een arts waaruit volgt dat de onderarm van [persoon 1] gekneusd was. Verder verklaart collega [verbalisant 4] dat hij zich zorgen maakte om [persoon 1] en dat [persoon 1] na enig aandringen heeft verteld dat zij door verdachte tegen de deurpost was geduwd. Gelet hierop acht de rechtbank voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling voor zover deze ziet op het door verdachte tegen een deurpost aanduwen van [persoon 1] . Voor het slaan in het gezicht en tegen het lichaam en het wurgen is geen steunbewijs te vinden in het dossier en verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
3.3.3
Oordeel over de overige ten laste gelegde diefstallen
zaak A, feit 6
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde fietsendiefstal op 25 januari 2017 (zaak A, feit 6). Wel acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen gelet op het volgende.
Uit het dossier volgt dat verdachte op 27 januari 2017 een zwarte fiets met een kapot kettingslot in zijn handen heeft gehad en deze heeft geprobeerd te verkopen voor € 50,00. Nadat verdachte een verbalisant herkende heeft hij geprobeerd weg te fietsen. Voorts is gezien dat verdachte het hoefijzerslot van de fiets met een sleutel op slot heeft gedaan. Bij hem zijn twee fietssleutels aangetroffen die bleken te zijn bijgeschaafd waardoor deze niet meer in originele staat waren. Met een van deze twee sleutels kon het hoefijzerslot geopend worden. Aan de raadsman van verdachte kan worden toegegeven dat het dossier aanvankelijk onduidelijk was: er zijn twee verschillende proces-verbaalnummers over deze fiets en er wordt gesproken over een hoefijzerslot terwijl er geen hoefijzerslot is bevestigd aan de in beslaggenomen fiets. De onduidelijkheid is echter naar het oordeel van de rechtbank weggenomen door de getuigenverklaringen die verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben afgelegd bij de rechter-commissaris. Uit deze verklaringen volgt immers dat sprake is van twee proces-verbaalnummers omdat [persoon 2] enige tijd na de aanhouding – en dus na het in beslagnemen van de fiets onder verdachte – online aangifte heeft gedaan en er op dat moment automatisch een nieuw proces-verbaalnummer is aangemaakt. Verder heeft [verbalisant 1] verklaard dat hij het hoefijzerslot voor nader forensisch onderzoek van de fiets heeft gehaald. Dit wordt bevestigd door de kennisgevingen van inbeslagname die in het dossier zitten. De fiets die bij verdachte is aangetroffen moet dan ook de fiets zijn waarvan [persoon 2] op 7 maart 2017 aangifte van diefstal van heeft gedaan.
Uit het dossier kan echter niet worden opgemaakt dat verdachte die fiets op 25 januari 2017 heeft weggenomen. Hierdoor kan de primair ten laste gelegde fietsendiefstal niet worden bewezen en moet verdachte hiervan worden vrijgesproken. Omdat het voor verdachte bij het voorhanden krijgen van de fiets duidelijk moet zijn geweest dat de fiets was gestolen, gelet op onder andere de bijgeschaafde fietssleutel en het kapotte kettingslot, kan de subsidiair ten laste gelegde opzetheling wel worden bewezen.
zaak B, feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde fietsendiefstal op 12 september 2018 (zaak B, feit 1). Volgens het proces-verbaal van bevindingen heeft verbalisant [verbalisant 3] gezien dat verdachte voorovergebogen stond bij een zwarte fiets. Op dat moment hoorde hij het geluid van metaal op metaal. Het klonk alsof een metaal voorwerp in een slot werd gestopt. Ook hoorde de verbalisant een geluid alsof een kettingslot werd losgemaakt. Verdachte stopte een voorwerp in zijn linkerjaszak en fietste weg. Kort daarna is verdachte aangehouden waarna in zijn linkerjaszak een schaar werd aangetroffen waarvan één punt was verbogen. Op de plek waar de fiets was weggenomen is een opengebroken hoefijzerslot aangetroffen. De bij verdachte aangetroffen schaar bleek precies met het verbogen stuk in het slot te passen. De verklaring van verdachte dat hij de fiets bij het grofvuil heeft aangetroffen en dat hij ervan mocht uitgaan dat de fiets aan niemand toebehoorde, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Uit de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] blijkt bovendien dat de fiets niet bij het grofvuil stond op het moment dat hij verdachte deze zag wegnemen, maar op een parkeerplek voor fietsen tegenover de woning van aangeefster.
zaak B, feit 2
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde fietsendiefstal op 2 april 2018 (zaak B, feit 2). [persoon 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van een fiets die volgens haar was afgesloten met twee sloten. Volgens de door haar overgelegde camerabeelden is een man op 2 april 2018 rond 18.00 aan het rommelen bij de fiets. Kennelijk heeft de man de sloten verbroken want op de beelden is te zien dat hij even later wegfietst op de fiets. Twee verbalisanten hebben verdachte op de camerabeelden herkend.
De rechtbank stelt voorop dat met herkenning op camerabeelden behoedzaam moet worden omgegaan. Op grond van de
stillsvan de camerabeelden die zich in het dossier bevinden stelt de rechtbank vast dat de beelden van goede kwaliteit zijn en voldoende kenmerken van de persoon zichtbaar zijn, zodanig dat op grond daarvan een betrouwbare herkenning mogelijk is. In het dossier bevinden zich daarbij ook twee ambtsedige processen-verbaal waarin verbalisanten verklaren over de contacten die zij in het verleden met verdachte hebben gehad. Verder schrijven zij dat ze verdachte herkennen op bewegende beelden die van betere kwaliteit zijn. Daarop is volgens de verbalisanten onder meer te zien dat de dader mank loopt hetgeen een specifiek kenmerk is van verdachte. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de herkenningen betrouwbaar.
zaak C, feiten 1 en 2
Volgens de aangifte van [persoon 4] is op 14 september 2018 rond 19.00 uur haar tas weggenomen. In deze tas zat ook haar pinpas. Toen zij meteen daarna haar bankpas wilde blokkeren, hoorde zij van de bank dat er al contactloos was betaald met de pas. Uit een kopie van de bankafschrijving volgt dat er om 19.27 uur bij een Albert Heijn € 20,00 is betaald. Hierbij staat [kenmerk] als kenmerk vermeld. De politie heeft contact opgenomen met de Albert Heijn aan de [filiaal] . Een filiaalmanager heeft op voornoemd kenmerk gezocht en de camerabeelden van de daarbij behorende pintransactie aan de politie verstrekt. Aan de hand van
stillsvan de camerabeelden is verdachte door drie verbalisanten herkend als de persoon die daarop te zien is.
Ook ten aanzien van deze herkenning is de rechtbank van oordeel dat de zich in het dossier bevindende
stillsvan zodanig goede kwaliteit zijn dat zij een herkenning goed mogelijk maken. In het dossier bevinden zich ook drie ambtsedige processen-verbaal waarin verbalisanten gemotiveerd verklaren dat verdachte hen ambtshalve bekend is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 14 september 2018 schuldig heeft gemaakt aan diefstal met een valse sleutel van € 20,00 (zaak C, feit 1).
Ten aanzien van de diefstal van de tas op dezelfde dag overweegt de rechtbank als volgt. De tas is slechts 27 minuten vóór de hierboven bewezenverklaarde diefstal met een valse sleutel van € 20,00 weggenomen. Gelet op de korte tijd tussen beide diefstallen, komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de persoon is geweest die de tas heeft weggenomen. De rechtbank betrekt daarbij ook de omstandigheid dat verdachte geen andersluidende verklaring heeft gegeven over hoe hij aan de pinpas is gekomen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 14 september 2018 ook schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de tas met inhoud (zaak C, feit 2).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
zaak A
2. hij in de periode van 7 september 2017 tot en met 21 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn ex-vriendin [persoon 1] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door onderstaande berichten te versturen naar het mobiele telefoonnummer van [persoon 1] :
- "
zodra me geld binnen is ga ik naar Den Haag om dat ding te kopen dan is er geen weg terug ik heb er genoeg moeite in gestoken", en een afbeelding van het hoofd van [persoon 1] heeft gestuurd waarop een kogel huls is geplaatst en
- "
als je zo door gaat met me stuk maken neem ik je mee de grond in" en
- "
op deze manier gaan jij en ik die kleine ze verjaardag in okt niet meer mee maken" en
- "
besef je wel wat je aan richt op deze manier want ik ben niet bang voor de dood maar ga niet alleen”;
3. hij in de periode van 1 juli 2017 tot en met 21 september 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van zijn ex-vriendin [persoon 1] , met het oogmerk [persoon 1] vrees aan te jagen, immers heeft verdachte,
- aan [persoon 1] talrijke sms- en whatsapp berichten gezonden en
- [persoon 1] veelvuldig telefonisch benaderd;
4. hij in de periode van 15 augustus 2017 tot en met 7 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk, de eer en de goede naam van zijn ex-vriendin [persoon 1] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften openlijk verspreid en/of tentoongesteld, door op een facebookaccount op naam van [persoon 1] te vermelden dat [persoon 1] zou werken bij Red light en betaalde sexhandelingen zou verrichten, waardoor de suggestie werd gewekt dat [persoon 1] in de prostitutie zou werken, terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;
5. hij in de periode van 10 mei 2017 tot en met 28 juli 2017 te Amsterdam, opzettelijk zijn ex-vriendin, [persoon 1] , heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het met kracht
- duwen tegen het lichaam van [persoon 1] waardoor [persoon 1] tegen een deurpost ten val is gekomen;
6. hij in de periode van 25 januari 2017 tot en met 27 januari 2017 te Amsterdam, een goed te weten een fiets (merk van Moof) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
zaak B
1. hij op 12 september 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk: nostalgie kleur: zwart framenummer: [framenummer] ), toebehorende aan een onbekend gebleven eigenaar;
2. hij op 2 april 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan [persoon 3] , waarbij verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van sloten van voornoemde fiets;
zaak C
1. hij op 14 september 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 20 euro, dat aan [persoon 4] of de ING-bank toebehoorde, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas; en,
2. hij op 14 september 2018 te Amsterdam, een tas (met onder meer een pinpas), die toebehoorde aan [persoon 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie houdt rekening met de omstandigheid dat aan verdachte op 7 januari 2019 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren is opgelegd. Daarom vordert de officier van justitie dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd voor de duur van twee jaren. Verder vordert de officier van justitie een contactverbod met [persoon 1] voor de duur van vier jaren en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat het veelal om oude feiten gaat en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is vanwege de oplegging van de ISD-maatregel op 7 januari 2019. Gelet hierop verzoekt de raadsman om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan diefstallen en eenmaal aan opzetheling. Dit zijn zeer ergerlijke feiten en een indicatie dat verdachte in zijn levensonderhoud voorziet door het plegen van strafbare feiten. Daarnaast heeft verdachte zijn ex-vriendin [persoon 1] bedreigd, belaagd en heeft hij lasterlijke teksten over haar geplaatst op een door hem op haar naam aangemaakt Facebookaccount. Ook is zij in hun gezamenlijke woning mishandeld door verdachte. Dit is bij uitstek een plek waar [persoon 1] zich veilig moet kunnen voelen. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich op deze manier heeft gedragen jegens zijn toenmalige partner en de moeder van zijn drie kinderen. Getuige de op de zitting voorgedragen slachtofferverklaring hebben de gedragingen van verdachte veel impact op [persoon 1] gehad. [persoon 1] heeft zelfs enige tijd in een crisisopvang van de [naam crisisopvang] gewoond. Ook acht de rechtbank het kwalijk dat verdachte ontkent in plaats van de verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden. Hij heeft daarmee niet laten zien inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelingen.
De feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld rechtvaardigen normaliter een behoorlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Op 7 januari 2019 is echter aan verdachte in de zaak met parketnummer 13/684411-18 de ISD‑maatregel voor de duur van twee jaren opgelegd. De rechtbank stelt vast dat alle bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd vóór de oplegging van de ISD-maatregel. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing bij veroordeling voor strafbare feiten die zijn gepleegd voorafgaand aan een in een andere zaak opgelegde ISD-maatregel. Echter, dit laat dit onverlet dat als de onderhavige feiten tegelijk met de feiten waarvoor aan verdachte de ISD-maatregel is opgelegd waren voorgelegd aan de rechtbank, de rechtbank op 7 januari 2019 geen andere beslissing zou hebben genomen dan het opleggen van de ISD-maatregel. Daarom acht de rechtbank strafoplegging in de onderhavige zaken niet opportuun. De rechtbank zal daarom geen straf of maatregel opleggen voor de bewezen verklaarde feiten.
geen contactverbod en dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht de noodzaak van een contactverbod met [persoon 1] niet voldoende gebleken. De bewezenverklaarde feiten hebben zich immers bijna twee jaren geleden voorgedaan, terwijl er geen indicaties zijn dat nu nog sprake is van een dreiging dat verdachte ongewenst contact op zal nemen met [persoon 1] . Daarnaast loopt de ISD-maatregel van verdachte momenteel nog ruim anderhalf jaar door. Tot slot acht de rechtbank onvoldoende duidelijk of en in hoeverre een contactverbod wenselijk is met het oog op de omgang van verdachte met [persoon 1] en/of de kinderen. Nu de rechtbank afziet van de oplegging van een contactverbod is de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan niet aan de orde.

8.Beslag

zaak A, feit 1
Onder verdachte zijn een fiets (5561083), een schaar (5561087), een inbussleutel (5561088) een ringsleutel (5561089) en drie sleutels (5561091) in beslag genomen. Nu verdachte wordt vrijgesproken van dit feit, moeten deze spullen aan verdachte worden geretourneerd.
zaak A, feit 6
Onder verdachte is een hoefijzerslot (5329637) in beslag genomen. Nu dit slot toebehoort aan [persoon 2] , moet het hoefijzerslot worden geretourneerd aan hem.

9.Vorderingen benadeelde partijen

de benadeelde partij [persoon 1]
vordert voor de onder 2 tot en met 5 in zaak A ten laste gelegde feiten € 7.000,00 aan immateriële en € 12.867,28 aan materiële schadevergoeding bestaande uit:
  • € 100,00 aan reis- en communicatiekosten voor de strafzaak bij de rechtbank;
  • € 200,00 aan toekomstige reis- en communicatiekosten;
  • € 1.903,82 aan gederfde inkomsten dan wel misgelopen vakantiegenot;
  • € 6.000,10 aan verblijfskosten voor de crisisopvang bij de [naam crisisopvang];
  • € 363,36 aan medische kosten;
  • € 3.300,00 aan goederen uit de woning; en,
  • € 1.000,00 aan toekomstige medische kosten.
Verder vordert [persoon 1] € 1.361,25 aan advocaatkosten, de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt toewijzing van de vordering van [persoon 1] voor zover die ziet op de reis- en communicatiekosten (€ 100,00), € 1.000,00 aan immateriële schade en de advocaatkosten (€ 1.361,25). Ook verzoekt hij toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige verzoekt hij niet‑ontvankelijk verklaring van de vordering van [persoon 1] omdat er ten aanzien van dat deel van de vordering onvoldoende causaal verband bestaat tussen de ten laste gelegde feiten en de door haar gestelde schade.
standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt voert de raadsman aan dat de vordering afgewezen moet worden omdat er onvoldoende causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de gevorderde advocaatkosten neemt de raadsman het standpunt in dat [persoon 1] recht heeft op gefinancierde rechtsbijstand en dat deze eveneens afgewezen moeten worden.
oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat aan [persoon 1] door de onder 2 tot en met 5 van zaak A bewezenverklaarde feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vraag is echter hoe groot deze schade is.
materiele schade
De rechtbank wijst de gevorderde reis- en communicatiekosten toe tot een bedrag van € 75,00. Uit de toelichting volgt namelijk dat er ook kosten worden gevorderd omdat [persoon 1] meer contact heeft met haar naasten dan gebruikelijk was. De rechtbank ziet niet in waarom deze kosten voor rekening van verdachte moeten komen. De gevorderde medische kosten bestaande uit het eigen risico van € 363,36 worden volledig toegewezen nu voldoende is onderbouwd dat [persoon 1] deze kosten heeft gemaakt vanwege een behandeling bij een GGZ instelling enkele maanden na de bewezenverklaarde periode. Ten aanzien van de toekomstige reis- en communicatiekosten en medische kosten word [persoon 1] niet-ontvankelijk verklaard omdat de gestelde schade zich nog niet heeft verwezenlijkt.
De overige gevorderde materiële schadeposten worden niet toegewezen omdat onvoldoende is onderbouwd dat de bewezenverklaarde feiten in voldoende causaal verband staan tot de gevorderde gederfde inkomsten, verblijfskosten en de waarde van de goederen uit de woning. Uit het dossier volgt namelijk dat [persoon 1] en verdachte al enige tijd een ingewikkelde relatie hadden. Zo verklaart [persoon 1] dat zij een gedurende een langere periode door verdachte is mishandeld, reden waarom zij bij hem is vertrokken, welk vertrek veel van de gestelde schade met zich heeft gebracht. De bewezenverklaring heeft echter voor wat betreft mishandeling enkel betrekking op één mishandeling, op de dag voor haar vertrek. Onduidelijk is op grond van de gegeven onderbouwing van de vordering in hoeverre de gestelde materiele schade het gevolg is van die enkele mishandeling of het gevolg van de andere bewezen geachte feiten. [persoon 1] zal daarom niet‑ontvankelijk worden verklaard voor dit deel van de vordering. Zij kan deze schade bij de burgerlijke rechter vorderen.
immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft [persoon 1] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien zij ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten in haar goede naam is aangetast, lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat [persoon 1] geestelijk letsel heeft opgelopen is voldoende onderbouwd, nu uit de overgelegde stukken blijkt dat bij [persoon 1] PTSS is gediagnosticeerd. Het is de rechtbank echter onduidelijk in hoeverre de PTSS terug te voeren is tot de bewezenverklaarde feiten. Gelet hierop en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,00 en wordt [persoon 1] voor het overige niet‑ontvankelijk verklaard. Voor zover zij niet-ontvankelijk is verklaard kan [persoon 1] de schade bij de burgerlijke rechter vorderen.
De rechtbank concludeert dat de vordering schadevergoeding tot een bedrag van in totaal
€ 1.438,36 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het oudste bewezenverklaarde strafbare feit is gepleegd, te weten 1 juli 2017, tot de dag van de volledige voldoening.
advocaatkosten
Ten aanzien van de gevorderde advocaatkosten overweegt de rechtbank als volgt. De door [persoon 1] gevorderde kosten van rechtsbijstand kunnen enkel aan de orde komen bij de begroting van de proceskosten. In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van door een in het ongelijk gestelde partij te vergoeden proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde 'Liquidatietarief kanton 2019’. De rechtbank ziet in deze zaak geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Dat betekent dat de rechtbank, uitgaande van het liquidatietarief kanton en het toegewezen bedrag van € 1.438,36, een bedrag van € 360,00 (2 punten x € 180,00) [1] aan kosten van rechtsbijstand zal toewijzen.
In het belang van [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Vanwege de financiële situatie van verdachte zal de rechtbank de op te leggen vervangende hechtenis bij niet-betaling matigen met 50%.
de benadeelde partij [persoon 2]
vordert voor de onder 6 subsidiair in zaak A ten laste gelegde opzetheling € 124,00 aan materiële schadevergoeding bestaande uit de kosten van de vervanging van het kettingslot (€ 99,00) en het hoefijzerslot (€ 25,00).
standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vordering van [persoon 2] geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak.
oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan [persoon 2] door de onder 6 subsidiair in zaak A bewezenverklaarde opzetheling rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering ziet echter voor het grootste deel op de kosten van het kettingslot. Dit slot is hoogstwaarschijnlijk vernield bij de diefstal van de fiets. Nu verdachte wordt vrijgesproken van de diefstal van de fiets, en er geen aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen schade aan het kettingslot en de bewezenverklaarde opzetheling, moet de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde € 25,00 voor de schade aan het hoefijzerslot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2017, wordt toegewezen nu uit het dossier volgt dat verdachte het slot met een niet originele sleutel openmaakte.
In het belang van [persoon 2] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij [persoon 3]
Graaf vordert voor de onder 2 in zaak B ten laste gelegde diefstal € 179,00 aan materiële schadevergoeding voor de vervanging van haar fiets en € 20,00 aan immateriële schade wegens het doen van aangifte, te vermeerderen met de wettelijke rente.
standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vordering van [persoon 3] geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak.
oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan [persoon 3] door de onder 2 in zaak B bewezenverklaarde diefstal rechtstreeks materiële schade is toegebracht. [persoon 3] vordert de nieuwwaarde van de fiets, zonder rekening te houden met de afschrijvingskosten. In de aangifte zijn echter aanwijzingen te vinden waaruit volgt dat het een oude fiets betreft. Gelet hierop zal de rechtbank een schatting maken van de afschrijvingskosten en de vordering toewijzen tot een bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2018. [persoon 3] zal voor het overige, waaronder de gevorderde immateriële schadevergoeding, niet ontvankelijk worden verklaard nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Zij kan deze schade bij de burgerlijke rechter vorderen.
In het belang van [persoon 3] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Vanwege de financiële situatie van verdachte zal de rechtbank de op te leggen vervangende hechtenis bij niet-betaling matigen met 50%.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op 36f van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en onder 6 primair in zaak A ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tot en met 5 en 6 subsidiair in zaak A, het onder 1 en 2 in zaak B en het onder 1 en 2 in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 in zaak A bewezen verklaarde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van het onder 3 in zaak A bewezen verklaarde
belaging
ten aanzien van het onder 4 in zaak A bewezen verklaarde
smaadschrift
ten aanzien van het onder 5 in zaak A bewezen verklaarde
mishandeling
ten aanzien van het onder 6, subsidiair in zaak A bewezen verklaarde
opzetheling
ten aanzien van het onder 1 in zaak B en onder 2 in zaak C bewezen verklaarde
diefstal, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 2 in zaak B bewezen verklaarde
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht, door middel van verbreking
ten aanzien van het onder 1 in zaak C bewezen verklaarde
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1.00 STK Fiets Dames LIMIT CLASSIC 5561083;
  • 3.00 STK Sleutel – loper 5561091;
  • 1.00 STK Sleutel – steek/ringsleutel 5561089;
  • 1.00 STK Sleutel – inbussleutel 5561088; en,
  • 1.00 STK Schaar IKEA 5561087.
Gelast de teruggave aan [persoon 2] van:
1.00 STK Slot (Fiets) Abus 5329637.
Vordering van de benadeelde partij (zaak A, feit 2 tot en met 5)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] , toe tot een bedrag van € 438,36 (vierhonderdachtendertig euro en zesendertig eurocent) aan materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van € 360,00 (driehonderdzestig euro) aan kosten van rechtsbijstand van [persoon 1] . Veroordeelt verdachte verder in de overige kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [persoon 1] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [persoon 1] , te betalen de som van € 1.438,36 (veertienhonderdachtendertig euro en zesendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij (zaak A, feit 6)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] , toe tot een bedrag van € 25,00 (vijfentwintig euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 januari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [persoon 2] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [persoon 2] , te betalen de som van € 25,00 (vijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 januari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij (zaak B, feit 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] , toe tot een bedrag van € 100,00 (honderd euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 april 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 3] het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [persoon 3] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [persoon 3] , te betalen de som van € 100,00 (honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 april 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 2 juli 2019.
[...]