ECLI:NL:RBAMS:2019:10217

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
13/845225-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door feitelijk leidinggevende met onjuiste aangiften omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk leidinggevende van een bedrijf belastingfraude heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting in 2014, wat resulteerde in een tekort van bijna € 135.000 aan te heffen belasting. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 23 mei 2019, waar de officier van justitie, mr. B.B.A. Frakking, de vordering indiende en de verdediging werd gevoerd door mr. K.Y. Ramdhan.

De tenlastelegging omvatte het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften door de verdachte, die als feitelijk leidinggevende verantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering van [naam bedrijf BV 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt aan zijn boekhouder, wat leidde tot het onterecht toepassen van de margeregeling bij de aangiften. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de onjuiste aangiften en dat hij als katvanger was gebruikt, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzet had en dat hij verantwoordelijk was voor de onjuiste aangiften.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft laten indienen, en sprak hem vrij van medeplegen, omdat hij als feitelijk leidinggevende niet samen met de rechtspersoon kon worden beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan de uitvoering voorwaardelijk was, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank overwoog dat de verdachte de belastingfraude bewust had gepleegd en dat zijn handelen de maatschappij had benadeeld. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c (oud), 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845225-17 (Promis)
Datum uitspraak: 6 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.B.A. Frakking en van wat verdachte en zijn raadsman mr. K.Y. Ramdhan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan belastingfraude in 2014 door als feitelijk leidinggevende opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te laten indienen. Hierdoor is bijna € 135.000 te weinig belasting geheven.
De tekst van de tenlastelegging staat in de bijlage bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich als feitelijk leidinggevende van [naam bedrijf BV 1] of als opdrachtgever schuldig heeft gemaakt aan het onjuist doen van drie aangiften omzetbelasting in 2014.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Verdachte heeft ten onrechte gebruikt gemaakt van de margeregeling en opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting laten indienen. Uit het dossier blijkt dat verdachte uitsluitend nieuwe telefoontoestellen verkocht. Dit betekent dat de margeregeling niet van toepassing kon zijn. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat het tweedehands telefoontoestellen betrof is ongeloofwaardig.
Uit de verklaring van boekhouder [persoon 1] blijkt dat verdachte hem opzettelijk onjuiste aangiften heeft laten doen. Verdachte heeft [persoon 1] immers verteld dat hij in tweedehands telefoons handelde en hem de inkoopverklaringen overhandigd. Hierdoor heeft [persoon 1] de margeregeling onterecht toegepast en onjuiste aangiften ingediend.
Omdat verdachte zich als bestuurder en enig aandeelhouder samen met de rechtspersoon [naam bedrijf BV 1] aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt, is sprake van medeplegen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte mocht ervan uitgaan dat de margeregeling van toepassing was, waardoor geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet bij het indienen van onjuiste aangiften en het betalen van te weinig omzetbelasting. Het bedrijf van verdachte is door een ander opgezet. De telefoons werden bij het bedrijf van die ander ingekocht en verdachte heeft nooit geweten dat hij nieuwe toestellen inkocht en verkocht. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor de stelling dat de telefoons nieuw waren. De verklaringen van kopers zijn hiervoor onvoldoende, omdat deze verklaringen geen steun vinden in de rest van het dossier.
Verdachte mocht de boekhouding en de belastingaangiften volledig overlaten aan zijn boekhouder, aangezien hij hier zelf geen kennis van had. Gezien de hoogte van de contante inkoopkosten die verdachte maakte, mocht hij ervan uitgaan dat de door zijn boekhouder berekende totale omzetbelasting van € 7.716,- juist was.
Er is geen sprake van medeplegen. Uit het dossier blijkt dat de boekhouder de aangiften zelfstandig en zonder communicatie met verdachte heeft ingediend. Verdachte heeft alleen de schriftelijke bescheiden bij zijn boekhouder aangeleverd. Hiermee is nog geen sprake van medeplegen. Verdachte moet als leidinggevende worden vereenzelvigd met de B.V., dus kan het niet zo zijn dat verdachte als leidinggevende het ten laste gelegde samen met rechtspersoon [naam bedrijf BV 1] heeft gepleegd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Het bewijs
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden
uit. [1]
Op 7 januari 2014 is [naam bedrijf BV 1] opgericht. De activiteiten van het bedrijf staan bij de registratie in de Kamer van Koophandel omschreven als ‘detailhandel via postorder en internet in consumentenelektronica’. Het bedrijf is gevestigd op de [adres]. Het bedrijf heeft als handelsnaam ‘[naam]’ en maakt gebruik van het internetadres
[internetadres]. Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van het bedrijf. [2]
Uit een onderzoek van de Belastingdienst is het volgende gebleken. [naam bedrijf BV 1] heeft in 2014 telefoontoestellen geleverd gekregen van [naam bedrijf BV 2] en van [naam bedrijf BV 3] [naam bedrijf BV 2] heeft alleen
nieuwetelefoontoestellen geleverd aan [naam bedrijf BV 1] Via de website van [naam] hebben consumenten nieuwe telefoontoestellen gekocht. De aangiften omzetbelasting over het 1e, 2e en 3e kwartaal van 2014 zijn waarschijnlijk met toepassing van de margeregeling gedaan. Deze regeling kan alleen worden toegepast op de levering van
gebruiktegoederen. De margeregeling houdt in dat een handelaar bij levering van die goederen slechts omzetbelasting verschuldigd is over zijn winstmarge. De aangiften omzetbelasting over het 1e, 2e en 3e kwartaal zijn digitaal ingediend door administratiekantoor [naam administratiekantoor]. Deze aangiften zijn ingediend op 13 april 2014, 24 juli 2014 en 15 oktober 2014. [3]
[persoon 1] is eigenaar van [naam administratiekantoor] en heeft genoemde aangiften persoonlijk gedaan op basis van de inkoop-, kosten-, en verkoopfacturen die hij van verdachte heeft gekregen. Volgens [persoon 1] was de margeregeling van toepassing. [4]
Uit het ingestelde strafrechtelijk onderzoek komt naar voren dat [naam bedrijf BV 1] in de periode van 27 maart 2014 tot en met 15 september 2014 een vermoedelijke omzet uit de verkoop van telefoons heeft behaald van € 795.112 inclusief omzetbelasting. De verschuldigde omzetbelasting met betrekking tot deze omzet bedraagt € 134.994. In de aangiften omzetbelasting over het 1e tot en met het 3e kwartaal 2014 heeft [naam bedrijf BV 1] in totaal een bedrag van € 36.741 aan omzet opgegeven en een daarover verschuldigd bedrag aan omzetbelasting van € 7.716. Per saldo heeft [naam bedrijf BV 1] € 130.278 te weinig omzetbelasting op aangiften opgegeven en voldaan. Het totale nadeel bedraagt € 130.278. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn bedrijf [naam bedrijf BV 1] en via de website
[internetadres]telefoontoestellen verkocht. Hij gaf elk kwartaal de inkoopfacturen en verkoopbonnen aan zijn boekhouder. Hij wist dat zijn boekhouder de margeregeling toepaste bij het indienen van de aangiften omzetbelasting voor [naam bedrijf BV 1] Hij wist ook dat de margeregeling alleen van toepassing is bij de koop en verkoop van tweedehands telefoontoestellen. [6]
De mededirecteur van [naam bedrijf BV 4] [7] heeft verklaard dat zijn bedrijf in 2014 bij [naam] nieuwe telefoontoestellen heeft gekocht. De verpakkingen waren verzegeld en de toestellen waren niet geactiveerd. Ook de eigenaar van het bedrijf [naam bedrijf] heeft verklaard dat hij in 2014 via de website van [naam] nieuwe telefoontoestellen heeft gekocht. [8]
3.4.2
De bewijsoverwegingen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte voor het 1e, 2e en 3e kwartaal 2014 opzettelijk onjuiste aangiften voor de omzetbelasting heeft laten doen als feitelijk leidinggevende van [naam bedrijf BV 1] waardoor er te weinig belasting is geheven.
Omdat verdachte in de ten laste gelegde periode zowel directeur als enig aandeelhouder van [naam bedrijf BV 1] was, was hij dus feitelijk leidinggevende van de B.V. Met [naam bedrijf BV 1] verkocht hij in 2014 via de website
[internetadres]telefoontoestellen. De rechtbank stelt op basis van het onderzoek van de belastingdienst en de verklaringen van kopers vast dat de telefoontoestellen nieuw waren. Voor het pas op de zitting aangedragen scenario dat gebruikte toestellen ‘als nieuw’ verkocht werden bevat het dossier geen aanknopingspunten.
Verdachte heeft bij de in- en verkoop van de telefoontoestellen ten onrechte de margeregeling toegepast. Hij heeft opzet gehad op het laten doen van onjuiste aangiften. Verdachte heeft zijn boekhouder bewust onjuiste gegevens verstrekt en opdracht gegeven om (ten onrechte) de margeregeling toe te passen op de aangiften omzetbelasting. De stelling van verdachte dat zijn boekhouder zonder zijn medeweten onjuiste aangiften heeft ingediend, wordt weersproken door de bewijsmiddelen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van medeplegen, omdat verdachte zich als feitelijk leidinggevende schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde en hij ten tijde van het ten laste gelegde enig bestuurder en enig aandeelhouder was van de vennootschap. Een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zichzelf is onmogelijk.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 3.4.1 bewezen dat
[naam bedrijf BV 1] (h.o.d.n. [naam]) in de periode van 13 april 2014 t/m 15 oktober 2014 in Nederland opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een kwartaalaangifte voor de omzetbelasting over het 1e kwartaal 2014, 2e kwartaal 2014 en 3e kwartaal 2014 ten name van [naam bedrijf BV 1] onjuist heeft laten doen, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op de naar de Belastingdienst ingezonden elektronische aangifte omzetbelasting ten name van [naam bedrijf BV 1] over genoemde kwartalen een onjuist bedrag aan belastbare omzet en te betalen omzetbelasting laten opgeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met de hoogte van het benadelingsbedrag en de proceshouding van verdachte. In het voordeel van verdachte heeft hij meegewogen dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en met het tijdsverloop in deze zaak. Van een overschrijding van de redelijke termijn is geen sprake geweest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn van zes maanden (het strafrechtelijk onderzoek is op 22 november 2016 gestart) en met de omstandigheden dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, dat hij als katvanger is gebruikt, dat hij geen financieel voordeel maar een belastingschuld heeft overgehouden aan de zaak en dat hij met zijn inkomen zijn gezin en ouders moet onderhouden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf is niet op zijn plaats. Eventueel zou gedacht kunnen worden aan een voorwaardelijke taakstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de belastingfraude, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door als feitelijk leidinggevende opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te laten indienen. Hierdoor is bijna € 135.000 te weinig belasting geheven. Verdachte heeft met zijn handelen de schatkist en daarmee de maatschappij benadeeld. Verdachte heeft misbruikt gemaakt van het vertrouwen waarop het systeem van belastingheffing is gebaseerd. Daarbij heeft hij de concurrentie met zijn branchegenoten vervalst. Verdachte was doordat hij veel te weinig omzetbelasting betaalde in staat mobiele telefoons onder de marktwaarde te verkopen. Verdachte heeft heel bewust gehandeld. Zijn businessmodel was gebaseerd op het plegen van deze fraude. Zonder de fraudehandelingen was zijn bedrijf waarschijnlijk niet levensvatbaar geweest. Verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek van de Belastingdienst. Hij heeft ook geen openheid van zaken willen geven bij het strafrechtelijk onderzoek.
De rechtbank is net als de officier van justitie van oordeel dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen berechting plaats moet vinden. De redelijke termijn (in beginsel twee jaar tussen aanvang en einduitspraak door de rechtbank) vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling wordt verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hij strafrechtelijk vervolgd zal worden. De start van het strafrechtelijk onderzoek is niet zo’n handeling omdat nog onderzocht wordt of er überhaupt strafbare feiten hebben plaatsgevonden en wie daar mogelijk bij betrokken zijn. Verdachte is niet in verzekering gesteld. Dat maakt dat de redelijke termijn is gaan lopen op het moment van uitgaan van de dagvaarding, 25 april 2019. De einduitspraak van deze rechtbank valt dus ruim binnen de termijn van twee jaar.
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor een benadelingsbedrag van €125.000 - €250.000 geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden. Het benadelingsbedrag van €135.000 valt aan de onderkant van deze categorie. In matigende zin heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld en de feiten gepleegd zijn in 2014. Sindsdien heeft verdachte zich niet opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten die gelden bij een lager benadelingsbedrag (€ 70.000 - €125.000). Die oriëntatiepunten bieden ook ruimte voor een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf. De rechtbank zal verdachte een (maximale) taakstraf van 240 uur opleggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c (oud), 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijk leidinggeven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon,
meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 28 maart 2017, DOC-017.
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 30 juni 2017, G-01-01 en een geschrift, zijnde een e-mail van [persoon 2] van de Belastingdienst van 27 juni 2017, DOC-006.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 13 december 2017, G-07-01, p. 1-3 van 4.
5.Een geschrift, zijnde een brief van de Belastingdienst van 22 januari 2018, DOC-111.
6.De verklaring die verdachte op de terechtzitting van 23 mei 2019 heeft afgelegd.
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 1 november 2017, G-02-01.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 2 november 2017, G-03-01.