ECLI:NL:RBAMS:2019:10229

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
13/741119-18 en 13/669100-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geslaagd beroep op noodweer leidt tot ontslag van rechtsvervolging in geweldszaak

Op 5 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging. De zaak betrof twee incidenten waarbij de verdachte op verschillende data betrokken zou zijn geweest bij geweld tegen twee personen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 5 december 2019 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. R. Bosman, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. S.C. Sassen, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De tenlastelegging omvatte onder andere het slaan en schoppen van een slachtoffer met een riem en het openlijk in vereniging geweld plegen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de aangifte van de slachtoffers in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat het tweede feit, waarbij de verdachte betrokken zou zijn geweest bij geweld tegen een ander slachtoffer, niet bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit.

Ten aanzien van het eerste feit heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Echter, de rechtbank heeft ook het beroep op noodweer van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het handelen van de verdachte proportioneel was en dat hij daarom niet strafbaar was. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging en de rechtbank verklaarde de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741119-18 en 13/669100-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 5 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Bosman, de vorderingen van de benadeelde partijen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.C. Sassen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 juni 2018 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten (het fietspad van) het Handelsplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] en/of een scooter (gekentekend [kenteken 1]), welk geweld bestond uit
- het (met kracht) éénmaal of meermalen (met een riem, althans een voorwerp) slaan tegen en/of stompen van voornoemde [persoon 1] en/of
- het (met kracht) schoppen en/of trappen op/tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] en/of
- het (met kracht) om gooien van die scooter van voornoemde [persoon 1] en/of
- het (met kracht) schoppen en/of trappen tegen die scooter van voornoemde [persoon 1];
subsidiair:
hij op of omstreeks 07 juni 2018 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] (met kracht) éénmaal of meermalen (met een riem, althans een voorwerp) op/tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen;
en/of
dat hij op of omstreeks 07 juni 2018 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [persoon 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 12 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres 2], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 2] en/of één of meer (tot nu toe) onbekende personen en/of tegen een personenauto (Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 2]), welk geweld bestond uit
- het éénmaal of meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, steken en/of snijden en/of prikken in de zij, althans in het lichaam van voornoemde [persoon 2] en/of
- het slaan met een tegel, althans een hard en/of zwaar voorwerp en/of met een knuppel, althans een (houten stok), tegen het lichaam van voornoemde [persoon 2] en/of tegen die onbekende personen en/of tegen voornoemde personenauto;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de openlijke geweldpleging tegen [persoon 2] (feit 2) moet worden vrijgesproken, omdat dat feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Wel vindt zij dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de openlijke geweldpleging waarbij het slachtoffer [persoon 1] is getrapt en geslagen en met een riem is geslagen (feit 1). Ook is tegen zijn scooter geschopt en getrapt. Dat verdachte aan die openlijke geweldpleging heeft deelgenomen en daaraan een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd, volgt uit de aangifte, de letselverklaring en de getuigenverklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank vindt – net zoals de officier van justitie en de raadsvrouw – feit 2 niet bewezen, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte in de nacht van 11 op 12 december 2015 bij een gewelddadige confrontatie op de parkeerplaats van tuincomplex [naam tuincomplex] aan de [adres 2] in Amsterdam betrokken is geweest. De rechtbank zal verdachte van dat feit vrijspreken.
4.3.2.
Ten aanzien van feit 1
Op basis van de na te noemen bewijsmiddelen en naar aanleiding van dat wat ter terechtzitting is besproken, gaat de rechtbank van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 7 juni 2018 liepen verdachte (NN1), [medeverdachte] (NN2) en een onbekend gebleven persoon (NN3) op het Handelsplein in Amstelveen. Aangever, [persoon 1], reed met zijn snorfiets over hetzelfde plein. Er is contact geweest tussen aangever en het drietal. Daarop is aangever gestopt en is hij van zijn snorfiets afgestapt.
Aangever heeft verklaard dat hij daarop naar verdachte en [medeverdachte] is toegerend, waarna verdachte en [medeverdachte] wegrenden. Aangever zag toen hij achterom keek dat NN3 zijn snorfiets op de grond duwde. Verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens achter aangever aangekomen. Op enig moment is verdachte een trap opgerend. Verdachte haalde een riem uit zijn broek en aangever is naar hem toegekomen. Verdachte heeft uitgehaald met de riem en heeft aangever met de gesp van zijn riem geraakt. [medeverdachte] en NN3 hebben vervolgens op aangever ingeslagen en geschopt.
Van het incident is door getuige [getuige 3] het een en ander op beeld vastgelegd. De rechtbank leidt uit de beschrijving van die beelden af dat verdachte op enig moment zijn riem in zijn hand had, zich naar aangever toedraaide en zijn arm vervolgens richting aangever omhoog zwaaide. Aangever rende op dat moment naar verdachte toe. [medeverdachte] kwam er ook bij en heeft aangever een duw gegeven. Op dat moment heeft verdachte de zwaai met zijn riem afgemaakt en aangever daarbij geraakt. Aangever is weer naar verdachte en [medeverdachte] toegerend waarbij aangever slaande bewegingen maakte met zijn arm. [medeverdachte] rende weer weg en sprong aan de kant, terwijl verdachte opnieuw door aangever achterna werd gezeten. De hiervoor genoemde beschrijving komt overeen met hetgeen de rechtbank ter zitting op de daar afgespeelde beelden heeft waargenomen.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat alle drie de jongens aangever hebben geschopt en geslagen. Ook getuige [getuige 2] zag dat drie mannen meerdere klappen hebben uitgedeeld.
Uit de hiervoor beschreven gebeurtenissen leidt de rechtbank af dat verdachte heeft deelgenomen aan het openlijk geweld door met zijn riem uit te halen en aangever daarmee te raken en door aangever te slaan en te schoppen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door te handelen zoals hiervoor genoemd, opzet heeft gehad op de tenlastegelegde geweldshandelingen gericht tegen aangever en daaraan een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank komt in zoverre tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht niet bewezen dat de openlijke geweldpleging ook gericht is geweest tegen de scooter van aangever. Uit de aangifte volgt dat NN3 op het moment dat aangever voor het eerst naar verdachte en [medeverdachte] toerende, de scooter van aangever op de grond heeft geduwd. Dat moment gaat vooraf aan de fase van de openlijke geweldpleging. De rechtbank kan op basis van het dossier niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat op een later moment nog tegen de scooter van aangever is geschopt en/of getrapt. De rechtbank acht dit deel van het tenlastegelegde dan ook niet bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage (
bijlage I) opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 7 juni 2018 te Amstelveen met anderen op de openbare weg, te weten het Handelsplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] welk geweld bestond uit het met een riem slaan en het meermalen slaan en het schoppen tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Nadat aangever van zijn snorfiets was gestapt, heeft hij verdachte als eerste een klap gegeven. Daarvan heeft verdachte een verwonding aan zijn lip overgehouden. Dit verse letsel is bij de aanhouding van verdachte – enkele ogenblikken na het voorval – ook door de politie waargenomen. Uit de verklaring van verdachte volgt dat aangever steeds de confrontatie bleef opzoeken. Deze verklaring vindt steun in de beschrijving van het door getuige [getuige 3] gemaakte filmpje. Verdachte heeft aangever van zich af willen schudden en heeft op enig moment zijn riem gepakt en daarmee gezwaaid om aangever van zich af te houden. Dat handelen van verdachte heeft binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging plaatsgevonden.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Op grond van de aangifte en de eerdergenoemde getuigenverklaringen, kan worden vastgesteld dat verdachte, [medeverdachte] en NN3 als eersten de confrontatie met aangever zijn aangegaan en de daarop volgende geweldshandelingen niet hebben verricht in een situatie waarin voor hen de noodzaak bestond tot verdediging het eigen lijf of het lijf van iemand anders tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en van een handeling, geboden door de noodzakelijke verdediging daartegen. Uitgaande van de gang van zaken zoals weergegeven in rubriek 4, en uit hetgeen door de raadsvrouw van verdachte en verdachte zelf naar voren is gebracht, acht de rechtbank aannemelijk geworden dat door het handelen van aangever voor verdachte een dreigende situatie is ontstaan. Aangever is degene geweest die naar verdachte, [medeverdachte] en NN3 is toegegaan. De rechtbank acht het – gezien het geconstateerde letsel aan de lip van verdachte en gezien zijn verklaring – aannemelijk dat aangever verdachte op zijn mond heeft geslagen. Vervolgens is aangever, zoals volgt uit zijn eigen verklaring, de camerabeelden en de verklaring van verdachte, achter verdachte, [medeverdachte] en/of NN3 aan blijven rennen, terwijl zij de situatie klaarblijkelijk probeerden te ontvluchten. Verdachte is bij de trap door aangever in het nauw gedreven. Op dat moment was sprake van een dreigende ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Verdachte kon immers geen kant op en aangever kwam op hem af. Hij heeft zijn riem gepakt om aangever af te schrikken, maar desondanks is aangever opnieuw op verdachte afgekomen. Verdachte heeft de zwaai met zijn riem afgemaakt en heeft aangever daarbij geraakt. Daarna zijn zowel verdachte als [medeverdachte] en NN3 wederom door aangever achternagezeten. Aangever is toen geslagen en geschopt.
De rechtbank is van oordeel, alles overziende, dat sprake was van een noodweersituatie, waartegen verdachte en de medeverdachten zich mochten verdedigen.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of het handelen van verdachte, [medeverdachte] en NN3, voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank zal allereerst het slaan met de riem door verdachte beoordelen. Hoewel het slaan met een riem een forse reactie is, wordt dit in dit bijzondere geval gerechtvaardigd doordat aangever verdachte de trap op had gejaagd waarop verdachte geen uitweg had. De rechtbank acht het door verdachte gebruikte geweld dan ook proportioneel. Bovendien hebben verdachte, [medeverdachte] en NN3 eerder al geprobeerd om aan aangever te ontkomen door weg te rennen en ook van het enkele zwaaien met de riem door verdachte ging niet genoeg afschrikwekkend effect uit om aangever weg te houden. Het trappen en schoppen door verdachte, [medeverdachte] en NN3 was een proportionele reactie, gelet op de dreiging die op dat moment nog van aangever uitging. Deze handelingen vallen naar het oordeel van de rechtbank onder een geboden noodzakelijke en proportionele verdediging.
Het beroep op noodweer slaagt. Het onder 1 primair bewezen geachte feit is niet strafbaar. Verdachte dient dan ook voor het bewezen geachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 Sigaret, goednummer 5106746;
  • 1 Gucci riem, goednummer 5584066.
Verbeurdverklaring
Voornoemde riem behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Bewaren voor de rechthebbende
De sigaret dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

8.1.
Vordering van benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 10.730,51 aan materiële schadevergoeding en
€ 15.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank wijst de vordering af omdat verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
8.2.
Vordering van benadeelde partij [persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 1.287,77 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij heeft daarbij gevorderd dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor de schade en de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de door haar bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de gevorderde kosten voor behandelingen bij de fysiotherapeut onvoldoende zijn onderbouwd, terwijl uit het dossier niet volgt dat de mobiele telefoon en de scooter door toedoen van verdachte zijn beschadigd zodat die kosten niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en ook geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk is. Hij kan zijn vordering desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/669100-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam d.d. 4 oktober 2016, afwijzen, omdat verdachte ten aanzien van het hem onder feit 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en hij ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank acht de gevorderde tenuitvoerlegging onder die omstandigheden niet geïndiceerd.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen feit niet strafbaar en
ontslaat verdachte, [verdachte], van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Verklaart verbeurd:
- Het goed op de beslaglijst vermeld onder punt 1 met goednummer 5584066.
Gelast de bewaringten behoeve van de rechthebbende van:
- Het goed op de beslaglijst vermeld onder punt 2 met goednummer 5106746.
Wijst de vordering van [persoon 2], af.
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/669100-16 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2019.
[...]