Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek op de zitting
2.De tenlastelegging
3.Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk
4.Beslissing
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte ter zake van het ten laste gelegde.
Rechtbank Amsterdam
Op 27 november 2019 heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 19 oktober 2017 in Amsterdam een ambtenaar heeft belemmerd in de uitoefening van zijn taak. De officier van justitie, mr. F.C. van Dijk, vorderde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. K. Zeegers, stelde dat de verdachte de strafbeschikking op 23 november 2018 had betaald, waardoor de zaak onherroepelijk was geworden. De politierechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de betaling niet als tenuitvoerlegging van de strafbeschikking kon worden beschouwd, ondanks dat deze te laat was gedaan. De politierechter concludeerde dat de verdachte erop mocht vertrouwen dat zijn betaling de strafvervolging beëindigde, en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van het CJIB over de status van betalingen en de gevolgen daarvan voor de strafvervolging.