ECLI:NL:RBAMS:2019:10236

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
KK 19-893
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming en huurachterstand in kort geding wegens identiteitsfraude

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Bouwinvest Dutch Institutional Residential Fund N.V. (hierna: Bouwinvest) een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, die betwist dat er een huurovereenkomst is gesloten. De procedure begon met een dagvaarding op 24 september 2019, waarin Bouwinvest vorderde dat de gedaagde de gehuurde woning zou ontruimen en huurachterstand zou betalen. De gedaagde, die in persoon verscheen, voerde aan dat hij nooit een huurovereenkomst had getekend en dat er sprake was van identiteitsfraude. Tijdens de zitting op 16 oktober 2019 werden de standpunten van beide partijen toegelicht.

Bouwinvest stelde dat de huurovereenkomst op 3 april 2019 was ingegaan en dat de huurprijs per 1 juli 2019 € 1.565,- per maand bedroeg. De gedaagde betwistte echter de geldigheid van de huurovereenkomst en voerde aan dat hij nooit huurbetalingen had gedaan. De kantonrechter oordeelde dat Bouwinvest niet voldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde de huurovereenkomst had ondertekend. De rechter concludeerde dat er nader onderzoek naar de feiten nodig was, wat niet mogelijk was in een kort geding procedure. Daarom werd de vordering van Bouwinvest afgewezen.

De kantonrechter veroordeelde Bouwinvest in de proceskosten, aangezien zij in het ongelijk was gesteld. De kosten werden begroot op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde van de gedaagde, inclusief btw. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019 door mr. M.E.B. Terwee, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8050172 KK EXPL 19-893
vonnis van: 29 oktober 2019
func.: 364

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

de naamloze vennootschap BOUWINVEST DUTCH INSTITUTIONAL RESIDENTIAL FUND N.V.

gevestigd te Amsterdam
eiseres, nader te noemen: Bouwinvest
gemachtigde: mr. M. van den Oord
t e g e n

[gedaagde] , geboren [geboortedatum] 1993

wonende te [woonplaats]
gedaagde, nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A.S. Avagyan

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 24 september 2019, heeft Bouwinvest een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 16 oktober 2019 is de zaak mondeling behandeld. Voor Bouwinvest is verschenen [betrokkene] , vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen in persoon, vergezeld door zijn gemachtigde. [gedaagde] heeft op voorhand een conclusie van antwoord met producties in het geding gebracht. Ook Bouwinvest heeft nog nadere stukken ingediend.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende:
1.1.
Bouwinvest verhuurt de woning aan het adres [adres 1] te [woonplaats] . Zij heeft een huurovereenkomst overgelegd waarin zij als verhuurder en [gedaagde] als huurder is genoemd en waarbij met ingang van 3 april 2019 de woning aan hem wordt verhuurd. De huurprijs per 1 juli 2019 bedroeg € 1.565,- per maand.
1.2.
De huurovereenkomst is voorzien van elektronische handtekeningen, die bij ‘huurder’ is gezet op 28 maart 2019.
1.3.
Bij brief van 12 augustus 2019 is Bouwinvest op de hoogte gesteld van het besluit van de burgemeester van de gemeente Amstelveen van 10 juli 2019 om de woning voor de duur van drie maanden te sluiten vanwege het aantreffen van een professionele hennepkwekerij op 9 juli 2019.
1.4.
MVGM heeft namens Bouwinvest bij brief van 13 augustus 2019, gericht aan [gedaagde] en geadresseerd aan het adres van het gehuurde, geschreven dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk was ontbonden met ingang van 10 juli 2019 en dat [gedaagde] werd verzocht een zogenaamde afstandsverklaring te tekenen. Voorts werd [gedaagde] aansprakelijk gehouden voor de door Bouwinvest geleden schade vanwege de hennepkwekerij. Deze brief is ook per e-mail verstuurd aan het e-mailadres [e-mailadres 1] .
1.5.
Bij brief van 9 september 2019, opnieuw geadresseerd aan het adres van het gehuurde, heeft de gemachtigde van Bouwinvest [gedaagde] gesommeerd de woning te ontruimen en de huurachterstand te voldoen.
1.6.
In het BRP heeft [gedaagde] vanaf 11 juni 2018 op het adres [adres 2] te [woonplaats] ingeschreven gestaan.
1.7.
[gedaagde] is volgens een door hem overgelegd ‘attest van gevangenschap’ in België van zijn vrijheid beroofd geweest sinds 17 december 2018 in België, gevolgd door een strafonderbreking van 18 december 2018 tot 24 januari 2019. Daarna is hem tot 25 mei 2019 (elektronische) detentie opgelegd.
1.8.
[gedaagde] heeft op 17 juni 2019 een Verklaring vermissing rijbewijs ingevuld bij het Stadsloket Nieuw-West van de gemeente Amsterdam en een nieuw rijbewijs aangevraagd en gekregen.
1.9.
Na ontvangst van de dagvaarding heeft [gedaagde] op 30 september 2019 bij de politie aangifte gedaan van identiteitsfraude.

Het geschil

2. Bouwinvest vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden om binnen drie dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen en voorts [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 3.122,67 aan huurachterstand en een bedrag van € 1.565,- per maand, voor elke maand na 1 oktober 2019 tot de daadwerkelijke ontruiming.
3. Bouwinvest stelt hiertoe dat zij de huurovereenkomst bij brief van 13 augustus 2019 op de voet van artikel 7: 231 lid 2 BW buitengerechtelijk heeft ontbonden en [gedaagde] heeft gesommeerd de woning te ontruimen. Hij houdt de woning immers zonder recht of titel onder zich. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd, zodat Bouwinvest belang heeft bij haar vordering. Subsidiair stelt Bouwinvest dat, vooruitlopend op de bodemprocedure, ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd is, nu in de woning een hennepkwekerij is aangetroffen. Tot slot bestaat er een huurachterstand van twee maanden.
4. [gedaagde] betwist dat hij met Bouwinvest een huurovereenkomst is aangegaan. Hij heeft deze nooit getekend, zoals ook volgt uit een vergelijking van zijn handtekening met de handtekening onder de huurovereenkomst. Er is sprake van identiteitsfraude. Alles bij elkaar moet de vordering worden afgewezen, ook al omdat deze niet geschikt is voor een kort geding-procedure. [gedaagde] vraagt Bouwinvest te veroordelen in de proceskosten, waaronder de eigen bijdrage.
5. Voor zover van belang komen de stellingen en verweren van partijen hierna verder aan de orde.

Beoordeling

6. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Bouwinvest in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
7. Het geschil spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] met Bouwinvest een huurovereenkomst is aangegaan. Nu [gedaagde] dat gemotiveerd betwist, is het aan Bouwinvest om voorshands voldoende aannemelijk te maken dat tussen partijen een huurovereenkomst is gesloten.
8. Bouwinvest heeft daartoe de stukken overgelegd die zij volgens haar voorafgaand aan en ten behoeve van het sluiten van de huurovereenkomst van [gedaagde] heeft gekregen. De stukken heeft Bouwinvest per e-mail ontvangen. Het betreft een werkgeversverklaring van werkgever BizQit Managed Services (verder: BizQit), salarisstroken van BizQit met daarop de gegevens van [gedaagde] , kopieën van een bankpas, een Belgische ID-kaart en het (oude) rijbewijs van [gedaagde] , een BRP-uittreksel van [gedaagde] van 14 januari 2019 en bankbijschrijvingen van het salaris van BizQit over de maanden december 2018 en januari en februari 2019.
9. [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze stukken vervalst zijn of zonder zijn medeweten zijn opgevraagd. Hij heeft nooit bij BizQit gewerkt, wat ook niet in de rede ligt nu hij kapper is en geen ICT Engineer. De salarisstroken, de werkgeversverklaring en de betaalbewijzen zijn dan ook vervalst. Het BRP-uittreksel zegt niets, nu dat kan worden aangevraagd met een identiteitsbewijs, zodat dat kan zijn gebeurd met het gestolen rijbewijs. Ten aanzien van de kopieën van de bankpas en de Belgische ID-kaart voert [gedaagde] aan dat Bouwinvest deze passen nooit fysiek heeft gezien, alleen de kopieën ervan. Het is een vage zwart/wit kopie van de drie passen, wat eenvoudig te fabriceren is. Wat betreft het opgegeven e-mailadres [e-mailadres 1] heeft [gedaagde] aangevoerd dat dat adres hem onbekend is. Hij heeft ter zitting getoond dat hij de adressen [e-mailadres 2] en [e-mailadres 3] gebruikt. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij van 24 januari 2019 tot 25 mei 2019 in België onder elektronisch toezicht (met een enkelband) stond. Een voorwaarde was dat hij in het huis van zijn moeder in België verbleef. Het mocht dagelijks alleen van 8.00 uur tot 12.00 uur de woning te verlaten. [gedaagde] kan de gehuurde woning dus niet hebben bezichtigd en de huurovereenkomst op 28 maart 2019 niet hebben getekend. Tot slot, aldus [gedaagde] , heeft hij nooit huurbetalingen gedaan.
10. Deze gemotiveerde betwisting brengt mee dat voorshands niet kan worden vastgesteld dat de huurovereenkomst door [gedaagde] zelf, dan wel met zijn medeweten, is aangegaan. Daarbij speelt mee dat Bouwinvest heeft beaamd dat het opsturen van de voor het aangaan van een huurovereenkomst noodzakelijke stukken en het contact voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst uitsluitend per e-mail is gegaan. Bouwinvest heeft de huurder(s) dus niet gezien op het moment dat de huurovereenkomst is gesloten, dat gebeurt pas bij de oplevering. Op dat moment is er volgens Bouwinvest normaal gesproken een identiteitscheck van de huurders, maar of dat in het geval van [gedaagde] is gebeurd, kon Bouwinvest ter zitting niet bevestigen. Bouwinvest heeft nog een verklaring overgelegd van een medewerker die de bezichtiging van het gehuurde heeft gedaan. Het betrof een jong stel. Een identiteitscheck is toen niet gedaan en deze persoon was niet ter zitting aanwezig.
11. Verder staat voorshands vast dat Bouwinvest nimmer huurtermijnen van [gedaagde] heeft ontvangen, maar dat zij deze heeft ontvangen vanaf een bankrekening op naam van [naam] . Tot slot volgt uit de door [gedaagde] overlegde bankafschriften over de periode 1 december 2018 tot en met 28 februari 2019 dat in die periode geen salaris is gestort op de bankrekening van [gedaagde] , zoals de aan Bouwinvest bij het aangaan van de huurovereenkomst aangeleverde stukken suggereren. Tot slot heeft Bouwinvest niet aangetoond dat een uittreksel uit het BRP uitsluitend met Digid kan worden verkregen.
12. Deze omstandigheden maken dat nader onderzoek naar de feiten nodig is – ook al zou het betekenen dat een groot aantal stukken is vervalst en de bankpas en de Belgische ID-kaart van [gedaagde] zonder zijn medeweten zouden zijn gebruikt, wat verbazing wekt. Een kort geding procedure leent zich daar niet voor, zodat de vordering voorshands wordt afgewezen.
13. Bouwinvest dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast. Er is onvoldoende reden om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling, zodat de gevraagde eigen bijdrage voor de toevoeging niet voor toewijzing in aanmerking komt.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Bouwinvest in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Bouwinvest in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Bouwinvest niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving is betekend;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. Terwee, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.