ECLI:NL:RBAMS:2019:10263

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
13/262244-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs van identiteit verdachte in diefstalzaak

Op 5 november 2019 heeft de politierechter te Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van goederen uit een hotel. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting, maar zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, was wel aanwezig en verklaarde gemachtigd te zijn om de verdediging te voeren. De tenlastelegging betrof diefstal van onder andere pinautomaten en een beamer, gepleegd op 20 december 2018. De officier van justitie stelde dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, onderbouwd door getuigenverklaringen en proces-verbaal van bevindingen. De verdediging betwistte echter de identiteit van de verdachte, stellende dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat de aangehouden persoon daadwerkelijk de verdachte was. De politierechter heeft geconcludeerd dat er twijfels bestonden over de identificatie van de verdachte. De verbalisant die de herkenning had gedaan, kon geen overtuigende onderbouwing geven voor zijn conclusie. Hierdoor ontbrak het aan voldoende bewijs om de verdachte te veroordelen. De politierechter heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/262244-18
Datum uitspraak: 5 november 2019
Verkort vonnis van de politierechter te Amsterdam, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 november 2019. Verdachte was daarbij niet aanwezig. Als raadsvrouw is aanwezig mr. W.P.A. Vos, die verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. De politierechter stemt daarmee in en deelt mee dat de behandeling van de zaak als een procedure op tegenspraak zal gelden.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.

1.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 december 2018 te Amsterdam tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 2, althans een of
meer pinautomaten/betaalautomaten en/of een beamer, merk Hitachi
en/of een printer, merk Dymo Letratag, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam hotel] (gevestigd
aan de [adres 2] ), heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 december 2018 te Amsterdam, een goed te weten
2, althans een of meer pinautomaten/betaalautomaten en/of een
printer, merk Dymo Letratag en/of een beamer, merk Hitachi heeft
verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde
van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist of
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )

2.De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De politierechter is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijsoverweging

3.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen als vaststaand worden beschouwd.
Op donderdag 20 december 2018 is namens [naam hotel] aangifte gedaan van een inbraak in het hotel gelegen aan de [adres 2]. Daarbij zijn diverse goederen gestolen, waaronder twee pin-automaten, een beamer en een labelprinter. Er is een verdachte aangehouden. In een proces-verbaal van bevindingen is opgenomen dat verbalisanten hebben waargenomen dat deze persoon een vuilniszak weggooide, waarin goederen zijn aangetroffen die overeenkomen met de goederen die aangever als gestolen heeft opgegeven . De aangehouden persoon is later die dag verhoord door de politie. Bij dat verhoor heeft de verhorende verbalisant die persoon geïdentificeerd als verdachte op basis van een herkenning aan de hand van een foto op een uitdraai die is verkregen uit het SKDB-systeem.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat
het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen is. De officier van justitie baseert zich daarbij onder meer op de aangifte van het [naam hotel] en een verklaring van getuige [getuige] . Verder wijst zij op het proces-verbaal van bevindingen, waarin wordt gerelateerd dat zeer kort na het tijdstip waarop volgens de aangifte de diefstal is gepleegd, gezien wordt dat de verdachte een vuilniszak weggooit. In die vuilniszak worden de weggegooide spullen aangetroffen. Daar komt bij een door verbalisant [verbalisant] opgemaakt aanvullend proces-verbaal, waarin wordt uitgelegd dat verdachte is herkend op basis van een foto. Op 20 december 2018 kwam een auto op hoge snelheid aangereden in de richting van het hotel. De auto is gezien in de straat direct naast het hotel. Verdachte bevond zich als passagier in die auto. De verbalisanten hebben verdachte gevolgd toen hij uit de auto stapte en wegrende. Verdachte is aangehouden vlak bij het hotel, zeer kort nadat de diefstal heeft plaatsgevonden. Vermoedelijk heeft verdachte geprobeerd de gestolen spullen kwijt te zien raken. Dit alles zorgt ervoor dat naar het oordeel van de officier van justitie sprake is van een wettig en overtuigend te bewijzen diefstal. Het gaat om een ernstig strafbaar feit. De gestolen goederen zijn kostbaar. De hoge waarde van de goederen vormt een strafverzwarende omstandigheid. De diefstal is begaan samen met een ander persoon, wat ook leidt tot een hogere strafeis. Daar staat tegenover dat verdachte, hoewel er tegen hem een nog een niet afgedane zaak dient bij de rechtbank in Haarlem, nog niet eerder is veroordeeld en dus moet worden aangemerkt als first offender. Ook houdt de officier van justitie er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij nog jong is, bezig is met het laatste jaar van zijn opleiding en dat zijn moeder in slechte gezondheid verkeert. Verder heb ik er bij de bepaling van mijn strafeis erop gelet dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De strafeis luidt om verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis, met daarop in aftrek gebracht de dag die verdachte in verzekering is gesteld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat
verdachte van zowel het primair, als het subsidiair ten laste gelegde feit vrijgesproken moet worden. Redengevend is dat op basis van het procesdossier, inclusief het later toegevoegde aanvullend proces-verbaal, nog altijd niet kan worden vastgesteld dat de aangehouden persoon verdachte betreft. In het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] wordt enkel gesteld dat verdachte de persoon is die is gehoord ter zake van de diefstal. De verbalisant heeft echter verzuimd een onderbouwing te geven voor de herkenning van de aangehouden persoon als zijnde verdachte. Bij de aanhouding van de verdachte persoon zijn de strafvorderlijke regels niet in acht genomen. De wet schrijft voor dat een persoon duidelijk geïdentificeerd moet worden. De vraag is hoe dat in dit geval zou moeten zijn gebeurd. Niet gecontroleerd is of het identiteitsbewijs dat de persoon toonde juist was en dus overeenkwam met de persoon die de verbalisanten voor zich hadden. Ook de vingerafdrukken van de aangehouden persoon zijn niet geverifieerd. Als gevolg van de genoemde omstandigheden concludeert de verdediging dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om aan te nemen dat verdachte de persoon is die door verbalisanten is aangehouden en verhoord op grond van verdenking van de diefstal op 20 december 2018 in [naam hotel] .
3.3
Het oordeel van de politierechter
3.4
De bewezenverklaring
De politierechter zal verdachte vrijspreken en overweegt daartoe als volgt.
Voordat de politierechter toekomt aan de vraag of de door de politie aangehouden persoon verantwoordelijk is te houden voor de tenlastegelegde diefstal of heling, dient te worden bekeken of de door de politie aangehouden persoon verdachte is. Omdat er te dien aanzien twijfels zijn gerezen, is het onderzoek ter terechtzitting op 10 april 2019 geschorst, ten einde verbalisant [verbalisant] in staat te stellen uitleg te geven over hoe hij tot deze conclusie is gekomen. Die nadere uitleg is niet gegeven. Verbalisant [verbalisant] heeft het gelaten bij de enkele mededeling dat hij verdachte herkende.
De politierechter constateert dat van hem nu wordt gevraagd mee te gaan in een herkenning door middel van een vergelijking met een foto. Hoewel dat kan volstaan als wettig bewijs, ontbreekt het de politierechter aan voldoende overtuiging dat het daarmee vaststaat dat het verdachte is geweest die kort na de diefstal is aangehouden. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.
DE UITSPRAAK
De politierechter verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.H.G. Odink, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. N.B.J. van Hoorn, griffier,
en is uitgesproken op 5 november 2019. [...]