Op 7 juli 2017 hebben [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] , vertegenwoordigd door respectievelijk [naam 1] , [erfgenaam] en [naam 1] , een overeenkomst ondertekend met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“(…)
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
[gedaagde 3] en [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] gelden als leningen ter beschikking hebben gesteld voor de bedrijfsvoering van [gedaagde 1] , welke leningen zijn geadministreerd in een rekening courant verhouding;
[gedaagde 3] aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van de door haar aan [gedaagde 1] geleende bedragen, dit gezien het ontbreken van zekerheden voor terugbetaling;
[gedaagde 1] voor haar bedrijfsvoering een zwaarwegend belang heeft bij de continuatie van de financiering door Van Vliet en [gedaagde 2] ;
Partijen overleg met elkaar hebben gevoerd over de continuatie van de leningen, de voorwaarden voor de mogelijke opeisbaarheid en het verstrekken van zekerheden;
Partijen de gemaakte afspraken schriftelijk wensen vast te leggen.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
1. [gedaagde 1] verbindt zich voor de als leningen ter beschikking gestelde bedragen, op eerste verzoek en ten genoegen van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] (aanvullende) zekerheden te stellen. Deze zekerheden dienen steeds zodanig te zijn, en daartoe zo nodig door [gedaagde 1] ten genoegen van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] te worden vervangen en/of aangevuld, dat [gedaagde 3] en [gedaagde 2] gelet op het bestaande risico voldoende zekerheden hebben en zullen hebben. (…)”