ECLI:NL:RBAMS:2019:10369

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/13/636443 / HA ZA 17/1018
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in verzetprocedure met betrekking tot erkenning van een Amerikaans verstekvonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juli 2019 een eindvonnis gewezen in een verzetprocedure. De zaak betreft de curator in het faillissement van een Amerikaanse vennootschap, die verzet heeft ingesteld tegen een eerder verstekvonnis van de rechtbank. De rechtbank heeft in deze procedure de erkenning van een Amerikaans verstekvonnis beoordeeld, waarbij de curator vorderingen heeft ingesteld op basis van dat vonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de criteria voor erkenning van buitenlandse vonnissen, zoals geformuleerd in het Gazprombankarrest, is voldaan. Dit houdt in dat de Amerikaanse rechtbank bevoegd was, dat de procedure voldeed aan de eisen van behoorlijke rechtspleging, en dat erkenning niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator voldoende bewijs heeft geleverd dat de inleidende processtukken rechtsgeldig aan de Amerikaanse vennootschap zijn betekend. De rechtbank heeft het verzet van de vennootschap ongegrond verklaard en het eerdere verstekvonnis bekrachtigd, waarbij de vennootschap is veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de curator. Tevens is de vennootschap veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis in verzet van 24 juli 2019
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/636443 / HA ZA 17/1018 van
[curator]
in hoedanigheid van curator in het geconsolideerde faillissement van
[gefailleerde] Inc.,
et al.,
wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika),
eiseres,
gedaagde in verzet,
advocaat mr. M. Teekens te Leiden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUALITY INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
eiseres in verzet,
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [curator] q.q. en QI worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in verzet van 19 december 2018,
- de akte na tussenvonnis met producties van QI,
- de antwoordakte tevens akte overlegging producties van [curator] q.q.,
- de akte uitlating producties van QI.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij verstekvonnis van 17 augustus 2015 heeft de Amerikaanse rechtbank QI veroordeeld tot betaling aan [curator] q.q. van USD 7.646.435,54, te vermeerderen met rente naar Amerikaans recht. [curator] q.q. heeft QI voor deze rechtbank gedagvaard en (onder meer) gevorderd dat QI op grond van artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt veroordeeld tot betaling van hetgeen waartoe zij in het Amerikaanse verstekvonnis is veroordeeld. Deze vordering is door deze rechtbank bij verstekvonnis van 26 april 2017 toegewezen. Vervolgens heeft QI verzet tegen dit verstekvonnis ingesteld.
2.2.
In het tussenvonnis van 23 mei 2018 is reeds overwogen dat het Amerikaanse verstekvonnis in beginsel wordt erkend indien aan de volgende criteria is voldaan (zie het zogenaamde Gazprombankarrest HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838, en inmiddels ook HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54, Yukos):
(i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een
bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;
(ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;
(iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde; en
(iv) de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
2.3.
In het tussenvonnis van 23 mei 2018 is geoordeeld dat aan criterium (i) is voldaan. Met betrekking tot criteria (ii) en (iii) is overwogen dat deze met elkaar samenhangen en zien op de behoorlijke rechtspleging, in ruime zin. De rechtbank heeft overwogen dat in dat kader moet worden beoordeeld of de inleidende processtukken van de Amerikaanse procedure rechtsgeldig en tijdig aan QI zijn betekend, zodat zij voldoende in de gelegenheid is geweest om verweer te voeren (waarborg A) en of QI daadwerkelijk in de gelegenheid is geweest om gebruik te maken van een effectief rechtsmiddel dat tegen het Amerikaanse verstekvonnis openstaat of heeft opengestaan (waarborg B).
2.4.
In het tussenvonnis van 23 mei 2018 is overwogen dat de beoordeling of de inleidende processtukken van de Amerikaanse procedure rechtsgeldig en tijdig aan QI zijn betekend dient plaats te vinden aan de hand van het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken van 15 november 1965 (hierna: Haags Betekeningsverdrag), waarbij zowel Nederland als de VS partij zijn. Vervolgens is vastgesteld dat in het door [curator] q.q. in de Amerikaanse verstekprocedure overgelegde betekeningscertificaat is vermeld dat de inleidende processtukken met vertalingen op 4 maart 2015 op de [adres] aan [naam 1] , werknemer, zijn overhandigd. De rechtbank heeft de stelling van [curator] q.q. dat de stukken conform artikel 5 Haags Betekeningsverdrag aan QI zijn betekend, mede gelet op de inhoud van het betekeningscertificaat, voorshands bewezen geoordeeld en QI toegelaten tot tegenbewijs op dit punt.
2.5.
Omdat QI had aangekondigd dat zij alsnog een rechtsmiddel tegen het Amerikaanse verstekvonnis in de VS zou instellen, zijn partijen na het tussenvonnis van 23 mei 2018 eerst in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over het aangekondigde rechtsmiddel. Vervolgens is in het tussenvonnis van 19 december 2018 vastgesteld dat QI, ondanks herhaalde mededeling dat te zullen doen, géén rechtsmiddel heeft ingesteld tegen het Amerikaanse verstekvonnis. Verder is geoordeeld dat QI op 8 juni 2017, toen zij verzet instelde tegen het Nederlandse verstekvonnis en met het Amerikaanse verstekvonnis bekend was, wel de mogelijkheid had om een rechtsmiddel tegen het Amerikaanse verstekvonnis in te stellen, zodat aan waarborg B is voldaan.
2.6.
Met betrekking tot waarborg A is QI bij laatstgenoemd tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling dat de inleidende processtukken in de Amerikaanse procedure conform artikel 5 van het Haags Betekeningsverdrag aan haar zijn betekend.
2.7.
Dit tegenbewijs heeft QI niet geleverd. Daarvoor is het volgende redengevend. Tussen partijen is niet langer in discussie dat QI op het moment van betekening (4 maart 2015) was gevestigd op het adres [adres] . QI heeft zich op het standpunt gesteld dat de stukken aldaar aan een daartoe niet bevoegd persoon zijn afgegeven, zodat het exploot niet rechtsgeldig is betekend. Zij heeft aangevoerd dat
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) nooit bij QI in dienst is geweest, zodat de mededeling in het betekeningscertificaat dat [naam 1] werknemer is van QI, onjuist is. Volgens QI was [naam 1] mogelijk in dienst van OfficePlus.
2.8.
[curator] q.q. heeft in haar antwoordakte aangevoerd dat de hoedanigheid van [naam 1] er niet toe doet, omdat de Amerikaanse inleidende processtukken op het kantooradres van QI zijn betekend. Zij heeft toegelicht dat Office Plus Total Management Support B.V. (hierna: Office Plus) kantoorruimtes verhuurt en een adressenservice aanbiedt waarmee een bedrijf zich kan inschrijven bij de Kamer van Koophandel. [curator] q.q. heeft aangevoerd dat, als QI ervoor heeft gekozen om gebruik te maken van een vestigings- en adressenservice, dat voor haar rekening en risico komt. Daarnaast heeft zij erop gewezen dat uit het betekeningscertificaat volgt dat bij de betekening navraag is gedaan naar de positie van [naam 1] , omdat daarin de omschrijving ‘employee’ is opgenomen. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat [naam 1] werknemer van QI was. Als [naam 1] handelde op grond van een overeenkomst tussen Office Plus en QI, dan geldt dat bij de betekening mocht worden aangenomen dat [naam 1] zou bevorderen dat de documentatie QI tijdig zou bereiken. Dat behoort juist tot de taken die voor QI zouden worden uitgevoerd, aldus steeds [curator] q.q.
2.9.
QI heeft miskend dat voor een rechtsgeldige betekening in de zin van artikel 5 Haags Betekeningsverdrag niet is vereist dat de inleidende processtukken in persoon worden betekend. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de centrale autoriteit van de aangezochte staat zich met de betekening of kennisgeving van het stuk belast met inachtneming van de vormen, in de wetgeving van de aangezochte staat voorgeschreven voor de betekening of kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en bestemd zijn voor zich aldaar bevindende personen. Kort gezegd: betekening vindt plaats conform de interne regels van de aangezochte staat. In deze zaak betekent dit dat de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam (de centrale autoriteit op grond van artikel 2 lid 2 van de Uitvoeringswet Haags Betekeningsverdrag) de Amerikaanse inleidende processtukken met een Nederlandse vertaling op grond van artikel 50 Rv moest laten betekenen aan het kantoor van QI of aan de persoon of de woonplaats van een van de bestuurders. Vast staat dat de stukken aan het kantooradres van QI zijn betekend. Indien een exploot wordt gedaan aan het kantoor van de vennootschap, kan de deurwaarder het afschrift laten aan eenieder van wie hij aannemelijk acht dat die zal bevorderen dat het afschrift het voor civiele gedingen verantwoordelijke orgaan bereikt. Op grond van artikel 45 lid 3 aanhef en onder e Rv moet het exploot vermelden aan wie afschrift van het exploot is gelaten, onder vermelding van diens hoedanigheid. De wet bevat geen regeling dat de deurwaarder de identiteit en de aan hem opgegeven hoedanigheid van degene aan wie hij afschrift laat, dient te verifiëren. Dat neemt niet weg dat de deurwaarder bij twijfel nadere maatregelen zal moeten nemen dat het exploot inderdaad wordt gedaan aan degene die als ontvanger wordt vermeld. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de deurwaarder dat in deze zaak niet heeft gedaan. Bovendien geldt dat als [naam 1] de Amerikaanse inleidende processtukken niet (tijdig) aan QI heeft doorgeleid, waardoor QI in haar recht op hoor en wederhoor zou zijn geschaad, QI daarop bij de Amerikaanse rechter een beroep had moeten doen. In het tussenvonnis van 19 december 2018 is reeds geoordeeld dat daarvoor in het Amerikaanse juridische systeem rechtsmiddelen beschikbaar zijn en dat QI in staat moet zijn geweest om die rechtsmiddelen aan te wenden, maar dat kennelijk niet heeft gedaan.
2.10.
De uitkomst van de bewijswaardering is dat moet worden geoordeeld dat ook aan waarborg A is voldaan. Dit heeft tot gevolg dat moet worden geoordeeld dat aan de criteria (ii) en (iii) van het Gazprombankarrest is voldaan.
Ad (iii): openbare orde (overig) en ad (iv): onverenigbaarheid
2.11.
In het tussenvonnis van 23 mei 2018 is reeds overwogen dat erkenning van het Amerikaanse verstekvonnis ook overigens niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Met betrekking tot het criterium onder (iv) uit het Gazprombankarrest is overwogen dat dit criterium in deze zaak niet aan de orde is.
Kracht van gewijsde / uitvoerbaar bij voorraad / beletsel
2.12.
Vast staat dat QI géén rechtsmiddel tegen het Amerikaanse verstekvonnis heeft ingesteld. Dit betekent dat zoals in het tussenvonnis van 23 mei 2018 is aangekondigd, ervan moet worden uitgegaan dat het Amerikaanse verstekvonnis uitvoerbaar is.
2.13.
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van het Amerikaanse verstekvonnis jegens QI aan alle criteria van het Gazprombankarrest is voldaan en dat aan dit vonnis gezag in de zin van artikel 431 lid 2 Rv toekomt. Dit heeft tot gevolg dat QI zonder inhoudelijke herbeoordeling van het geschil kan worden veroordeeld tot al hetgeen waartoe zij in het Amerikaanse verstekvonnis is veroordeeld. Dat brengt met zich dat het verzet van QI tegen het verstekvonnis van 26 april 2017 van deze rechtbank waarbij QI overeenkomstig het Amerikaanse verstekvonnis van 17 augustus 2015 is veroordeeld tot betaling aan [curator] q.q. van USD 7.646.435,54 te vermeerderen met de wettelijke rente (
federal statutory rate) vanaf 21 augustus 2014 tot de dag van volledige betaling, ongegrond moet worden verklaard.
2.14.
QI zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de verzetprocedure worden veroordeeld. Voor de begroting van de proceskosten van [curator] q.q. is het volgende van belang. QI heeft deze verzetprocedure tezamen met [naam 2] (hierna: [naam 2] ) ingesteld. In de door [naam 2] en QI ingestelde verzetprocedure heeft een comparitie plaatsgevonden en heeft [curator] q.q. een (antwoord)akte genomen. Deze comparitie en (antwoord)akte hadden betrekking op zowel [naam 2] als QI. Na eerder genoemd vonnis van 19 december 2018, dat voor [naam 2] een eindvonnis betrof, heeft [curator] q.q. een tweede (antwoord)akte genomen. Deze akte had alleen betrekking op QI.
2.15.
De kosten aan de zijde van [curator] q.q. worden begroot op € 5.784 (1,5 punt x € 3.856 tarief VIII) aan salaris advocaat voor de comparitie en de eerste (antwoord)akte en op € 1.928 aan salaris advocaat (0,5 punt x € 3.856 tarief VIII) voor de tweede (antwoord)akte. Voor de comparitie en de eerste (antwoord)akte geldt dat [naam 2] reeds in die kosten is veroordeeld bij eerder genoemd vonnis van 19 december 2018. De nu uit te spreken veroordeling van QI in de kosten van de comparitie en de eerste (antwoord)akte
(€ 5.784) betreft dan ook een hoofdelijke schuld van [naam 2] en QI, met dien verstande dat als de een betaalt de ander zal zijn gekweten; dit geldt niet voor de kosten met betrekking tot de tweede (antwoord)akte (€ 1.928), deze komen uitsluitend ten laste van QI.
2.16.
De nakosten zullen ambtshalve worden toegewezen op de in de beslissing vermelde wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart het verzet van QI ongegrond en bekrachtigt het op 26 april 2017 gewezen verstekvonnis van deze rechtbank in zaak/rolnummer C/13/626250 / HA ZA 17-324, voor zover daarin de vordering van [curator] q.q. jegens QI is toegewezen en QI in de proceskosten is veroordeeld,
3.2.
veroordeelt QI in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [curator] q.q. begroot op € 5.784, met dien verstande dat dit een hoofdelijke schuld is van QI en (de in deze verzetprocedure bij vonnis van 19 december 2018 eerder veroordeelde) [naam 2] , zodat als de een betaalt, de ander zal zijn gekweten,
3.3.
veroordeelt QI daarnaast in de proceskosten die exclusief zijn gemaakt in de zaak jegens QI, tot op heden aan de zijde van [curator] q.q. begroot op € 1.928,
3.4.
veroordeelt QI in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat QI niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
3.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen onder 3.2. tot en met 3.4. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door R.H.C. Jongeneel, mr. A.J. Bongers-Scheijde en mr. M.C.H. Broesterhuizen, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2019.
Dit vonnis is vanwege verhindering van mr. Jongeneel ondertekend door mr. Broesterhuizen.