ECLI:NL:RBAMS:2019:1062

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
7097123 / CV EXPL 18-16497
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de assurantietussenpersoon en aansprakelijkheid bij betalingsachterstand

In deze zaak staat de zorgplicht van de assurantietussenpersoon centraal. De eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Rastegar, stelt dat de tussenpersoon zijn zorgplicht heeft geschonden, wat heeft geleid tot schade. Hij beroept zich op twee aspecten van deze zorgplicht: ten eerste dat hij niet is gewaarschuwd voor de gevolgen van een betalingsachterstand, en ten tweede dat er fouten zijn gemaakt met betrekking tot de schorsing van de verzekering.

De kantonrechter, mr. R.H.C. Jongeneel, oordeelt dat de tussenpersoon geen zorgplicht had om de eiser te waarschuwen, omdat de premie-incasso volledig door de verzekeraar werd geregeld. De verzekeraar had de eiser al eerder gewezen op de betalingsachterstand en de gevolgen daarvan, waaronder de opschorting van de dekking. De kantonrechter concludeert dat de tussenpersoon niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de gevolgen van de betalingsachterstand, omdat hij niet op de hoogte was van deze situatie.

Wat betreft de gestelde fouten met betrekking tot de schorsing van de verzekering, oordeelt de kantonrechter dat er geen schade is geleden door de eiser. De dekking was al opgeschort wegens wanbetaling, en de betalingen die de eiser heeft gedaan, waren niet voldoende om de dekking te herstellen. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op € 720,00. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde de kosten kan vorderen, zelfs als de eiser in beroep gaat.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 7097123 / CV EXPL 18-16497

Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 22 januari 2019

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde mr. N. Rastegar,
tegen
de vennootschap onder firma
[gedaagde],
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde mr. A.A.R. van Eijsden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
Tegenwoordig zijn mr. R.H.C. Jongeneel, kantonrechter, en mr. M. Wiltjer, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
  • [eiser] in persoon,
  • mr. Rastegar voornoemd,
  • de heer [naam vertegenwoordiger gedaagde] , [functie] van [gedaagde] ,
  • mr. Van Eijsden voornoemd.
Mr. Rastegar heeft producties in het geding gebracht en over en weer hebben partijen het woord gevoerd, onder meer aan de hand van de door mr. Rastegar overgelegde spreekaantekeningen die aan het dossier zijn toegevoegd. De behandeling van de zaak is gesloten en vervolgens is mondeling uitspraak gedaan. Daarvan is ingevolge artikel 30p lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit proces-verbaal opgemaakt.
De kantonrechter heeft de volgende uitspraak gedaan:

De gronden van de beslissing

Het gaat in deze zaak om de zorgplicht van [gedaagde] als tussenpersoon. [eiser] meent dat die zorgplicht is geschonden, waardoor hij schade heeft geleden. Hij doet een beroep op twee aspecten van de zorgplicht. Het eerste aspect is dat hij door de tussenpersoon gewaarschuwd had moeten worden voor de gevolgen van een betalingsachterstand. Het tweede is dat hij vindt dat de tussenpersoon fouten heeft gemaakt met betrekking tot de schorsing van de verzekering.
De kantonrechter leidt uit de stukken af dat de verzekeraar, geheel buiten de tussenpersoon om, de premie-incasso regelde. Dat betekent dat de tussenpersoon niet op de hoogte was van de betalingsachterstand. In dat geval had hij ook geen zorgplicht om te wijzen op de mogelijke gevolgen daarvan. De verzekeraar had die plicht wel. In de brief van 18 juli 2017 heeft de verzekeraar gewezen op de betalingsachterstand en op de gevolgen van het niet op tijd betalen, namelijk opschorting van de dekking.
Zou de zorgplicht met betrekking tot de schorsing wel door de tussenpersoon geschonden zijn, dan is dat een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis waar de tussenpersoon voor aansprakelijk is. In dat geval zou zij de schade moeten vergoeden. Maar dan is het wel de vraag of er schade is. Dat is afhankelijk van de vraag of er op het moment van de diefstal nog dekking was, of dat deze als gevolg van wanbetaling was opgeschort. Uit de brief van 18 juli 2017 blijkt dat er op dat moment, als gevolg van opschorting, geen dekking bestond. In de brief staat ook dat de verzekering één dag na ontvangst van de betaling in kracht zou worden hersteld. Op 21 juli 2017 heeft [eiser] een betaling verricht, maar dat was geen volledige betaling. Er stonden op dat moment twee kwartalen open, waarvan één op 21 juli 2017 is betaald. Feitelijk is toen het tweede kwartaal betaald en het derde kwartaal nog niet. De kantonrechter constateert dat door die betaling de dekking nog niet was hersteld. Ook de betaling van € 124,99 die voorafgaand aan de diefstal was gedaan, was nog altijd niet het volledige bedrag uit de brief van 18 juli 2017. Ook door die betaling was de dekking dus nog niet hersteld. Het betoog van mr. Rastegar dat de verzekeraar kennelijk niet de hand hield aan betalingstermijnen wordt door de kantonrechter niet gevolgd. In de brief van 18 juli 2017 blijkt juist dat de verzekeraar aan wanbetaling wel degelijk consequenties verbond, namelijk de opschorting van de dekking.
Uit het voorgaande concludeert de kantonrechter dat er op het moment van de diefstal geen dekking was, omdat die al sinds 18 juli 2017 was opgeschort wegens wanbetaling. Deze dekking is daarna niet door betalingen voorafgaand aan de diefstal hersteld. Dat betekent dat zelfs als de tussenpersoon fouten zou hebben gemaakt met betrekking tot de gang van zaken rond de schorsing, dat [eiser] alsnog geen schade heeft geleden omdat hij toch al geen dekking had. De vordering wordt daarom afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

De beslissing

De kantonrechter
1. wijst de vorderingen af,
2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 360,00),
3. veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, te begroten op een bedrag van € 131,00, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan,
4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen onder 2 en 3 uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door mr. R.H.C. Jongeneel, kantonrechter, en mr. M. Wiltjer, griffier, is vastgesteld en ondertekend.