Uitspraak
20 februari 2019betreffende wijziging van alimentatie
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S. van Gaalen, verzocht de rechtbank om de alimentatiebijdrage aan de vrouw, die hij in het echtscheidingsconvenant had afgesproken, te verlagen naar nihil met ingang van 1 september 2018. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.E.W.C.M. Kneepkens, verweerde zich tegen dit verzoek en vroeg de man niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 8 juli 2003 zijn gehuwd en dat hun huwelijk op 11 mei 2010 is ontbonden. In het echtscheidingsconvenant was afgesproken dat de man een bedrag van € 5.000,00 per maand aan de vrouw zou betalen als partneralimentatie. De man stelde dat de vrouw inmiddels in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ingrijpende wijziging van omstandigheden die wijziging van de alimentatie rechtvaardigde. De rechtbank benadrukte dat het niet-wijzigingsbeding in het convenant ook betrekking had op de inspanningsverplichting van de vrouw om eigen inkomsten te verwerven.
De rechtbank concludeerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn verzoeken, omdat er geen substantiële wijziging in de omstandigheden was die wijziging van de alimentatie rechtvaardigde. De rechtbank wees ook het verzoek van de man om terugbetaling van teveel betaalde alimentatie af, omdat hij niet had aangetoond dat er sprake was van een vordering op de vrouw. De proceskostenveroordeling van de vrouw werd eveneens afgewezen, omdat de man de vrouw niet nodeloos in de procedure had betrokken. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die gelden voor wijziging van alimentatieovereenkomsten en de rol van niet-wijzigingsbedingen.