ECLI:NL:RBAMS:2019:1112

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
C/13/644556 / FA RK 18-1506
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en de reikwijdte van het niet-wijzigingsbeding in het echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S. van Gaalen, verzocht de rechtbank om de alimentatiebijdrage aan de vrouw, die hij in het echtscheidingsconvenant had afgesproken, te verlagen naar nihil met ingang van 1 september 2018. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.E.W.C.M. Kneepkens, verweerde zich tegen dit verzoek en vroeg de man niet-ontvankelijk te verklaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 8 juli 2003 zijn gehuwd en dat hun huwelijk op 11 mei 2010 is ontbonden. In het echtscheidingsconvenant was afgesproken dat de man een bedrag van € 5.000,00 per maand aan de vrouw zou betalen als partneralimentatie. De man stelde dat de vrouw inmiddels in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ingrijpende wijziging van omstandigheden die wijziging van de alimentatie rechtvaardigde. De rechtbank benadrukte dat het niet-wijzigingsbeding in het convenant ook betrekking had op de inspanningsverplichting van de vrouw om eigen inkomsten te verwerven.

De rechtbank concludeerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn verzoeken, omdat er geen substantiële wijziging in de omstandigheden was die wijziging van de alimentatie rechtvaardigde. De rechtbank wees ook het verzoek van de man om terugbetaling van teveel betaalde alimentatie af, omdat hij niet had aangetoond dat er sprake was van een vordering op de vrouw. De proceskostenveroordeling van de vrouw werd eveneens afgewezen, omdat de man de vrouw niet nodeloos in de procedure had betrokken. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die gelden voor wijziging van alimentatieovereenkomsten en de rol van niet-wijzigingsbedingen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/644556 / FA RK 18-1506 (HHo/SV)
Beschikking van
20 februari 2019betreffende wijziging van alimentatie
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.S. van Gaalen, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S.E.W.C.M. Kneepkens, gevestigd te Bussum.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de man, ingekomen op 5 maart 2018;
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 14 mei 2018;
- het F9-formulier met bijlagen van de man, ingekomen op 28 mei 2018;
- het gewijzigd verzoek van de man, ingekomen op 12 oktober 2018;
- het verweerschrift op het gewijzigd verzoek, ingekomen op 31 oktober 2018.
- het F9-formulier met bijlagen van 2 november 2018 van de zijde van de man.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 8 november 2018.
Verschenen zijn: beide partijen met hun advocaten. De advocaat van de man heeft pleitaantekeningen overgelegd. Deze zijn aan het dossier toegevoegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 8 juli 2003. Hun huwelijk is op 11 mei 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 26 maart 2010 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In voornoemde beschikking heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch – voor zover in dezen van belang – het volgende beslist:
De rechtbank:
Neemt de getroffen onderlinge regelingen, zoals vermeld in het bij het verzoekschrift overgelegde convenant (…) op in deze beschikking onder verwijzing naar de aangehechte kopieën van voormeld convenant (…);
Veroordeelt de man om vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw voor haar levensonderhoud te betalen een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro) bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, een en ander overeenkomstig hetgeen partijen in artikel 2.2 tot en met 2.9 van voormeld convenant met elkaar zijn overeengekomen;
Bepaalt dat de verplichting tot het betalen van partneralimentatie definitief eindigt met ingang van uiterlijk 1 januari 2022, zonder dat deze termijn nog kan worden verlengd, een en ander conform artikel 2.4 van voormeld convenant.
2.3.
In het echtscheidingsconvenant zijn partijen ten aanzien van de partneralimentatie – voor zover in dezen van belang – het volgende overeengekomen:
2.1
De vrouw heeft gedurende het huwelijk geen relevante inkomsten genoten. Partijen hebben in onderling overleg de omvang van de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vastgesteld op de hierna onder artikel 2.2 genoemde bijdrage.
2.2
De man zal ten titel van partneralimentatie aan de vrouw – bij vooruitbetaling (dat wil zeggen voor de eerste van iedere maand) – een bedrag voldoen van € 5.000,00 per maand met ingang van 1 januari 2010.
Verhoging van de bijdrage genoemd onder artikel 2.2 op grond van de wettelijke indexering genoemd in artikel 1:402a BW is nadrukkelijk uitgesloten.
2.3
De vrouw zal zich ervoor inspannen dat zij de beschikking krijgt over eigen inkomsten, waarmee zij in de kosten van haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De hoogte van de eigen inkomsten, althans de in redelijkheid te verwerven inkomsten, zullen uitsluitend gedurende de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 niet worden gekort op de hiervoor onder artikel 2.2 genoemde door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie.
2.4
De verplichting tot het betalen van partneralimentatie eindigt voorts definitief twaalf jaren te rekenen vanaf 1 januari 2010, ofwel 1 januari 2022, zonder dat deze termijn kan worden verlengd.
2.9
De hiervoor in dit artikel genoemde regeling met betrekking tot de partneralimentatie kan niet worden gewijzigd bij rechterlijke uitspraak. De regeling dient als een geheel te worden beschouwd met de overige regelingen die partijen hebben getroffen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek
3.1.1.
De man verzoekt – na wijziging van zijn aanvankelijke verzoeken – thans voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad dat:
Primair
De bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant d.d. 25 februari 2010 en de beschikking d.d. 26 maart 2010 wordt bepaald c.q. gewijzigd in nihil zulks met ingang van 1 september 2018, althans een andere door de rechtbank te bepalen datum;
Subsidiair
De bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant d.d. 25 februari 2010 en de beschikking d.d. 26 maart 2010 te beëindigen zulks met ingang van 1 september 2018, althans een andere door de rechtbank te bepalen datum;
Meer subsidiair
Te verklaren voor recht dat de man en de vrouw overeenstemming hebben bereikt over wijziging van de in het echtscheidingsconvenant opgenomen afspraken over de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud conform de gemaakte afspraken zoals vastgelegd in het door mr S. van Gestel opgestelde aanvullende echtscheidingsconvenant zoals ingebracht als productie 16 en de beschikking van 26 maart 2010 van de rechtbank s’-Hertogenbosch te wijzigen door te bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud met ingang van 1 september 2018 is geëindigd.
Primair, subsidiair en meer subsidiair
Te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 22.000,- aan teveel ontvangen partneralimentatie over de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 oktober 2018 dient terug te betalen aan de man uit hoofde van onverschuldigde betaling.
3.2.
Het verweer
3.2.1.
De vrouw verweert zich tegen het verzoek van de man en verzoekt de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel zijn verzoeken af te wijzen. Daarnaast verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de proceskosten, waaronder de volledige advocaatkosten, het griffierecht en de nakosten, tot op heden begroot op € 7.506,31.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 1:159, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan bij een alimentatieovereenkomst worden bedongen dat zij niet bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. Lid 3 van dit artikel bepaalt dat, ondanks een zodanig beding, op verzoek van een van de partijen de overeenkomst door de rechter bij latere beschikking kan worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.
Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie volgt dat er sprake moet zijn van een als gevolg van een ingrijpende wijziging ontstane wanverhouding tussen wat partijen (aan omstandigheden) voor ogen heeft gestaan ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan en wel zo, dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de vrouw de man daaraan zou houden.
4.2.
Een niet-wijzigingsbeding strekt, zo is in de jurisprudentie overwogen, er naar zijn aard (mede) toe om vooruit te lopen op wijzigingen die partijen meer of minder waarschijnlijk kunnen verwachten. Zij strekt er ook noodzakelijkerwijs toe het risico voor het intreden van dergelijke wijzigingen in meerdere of mindere mate bij één van partijen te leggen. Bij de vraag of een niet-wijzigingsbeding voor wijziging in aanmerking komt is onder meer van belang of de mogelijke wijziging van een bepaalde omstandigheid tijdens de onderhandelingen over de alimentatieovereenkomst ter sprake is gekomen en of de alimentatiegerechtigde heeft begrepen en heeft mogen begrijpen dat de wederpartij het risico van die wijziging voor zijn rekening nam.
4.3.
Nu wijziging slechts in uitzonderingsgevallen is toegelaten, moeten in de onderhavige procedure zowel aan de stelplicht van de man als aan de motivering van de rechter zware eisen worden gesteld.
4.4.
Inspanningsverplichting
4.4.1.
De man heeft primair gesteld dat de vrouw inmiddels in haar eigen levensonderhoud kan voorzien dan wel redelijkerwijs zou moeten kunnen voorzien. Partijen hebben in artikel 2.3. van het echtscheidingsconvenant namelijk twee dingen afgesproken. Enerzijds rust er op de vrouw een inspanningsverplichting om in de eigen kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Anderzijds hebben partijen afgesproken dat aan de vrouw ook een in redelijkheid vast te stellen verdiencapaciteit toekomt. Die afspraak houdt in dat als de vrouw zich niet voldoende inspant om eigen inkomen te verwerven, de man kan verlangen dat een in redelijkheid te bepalen bedrag aan eigen inkomen in mindering strekt op het alimentatiebedrag.
De man heeft verder gesteld dat het niet-wijzigingsbeding niet aan zijn verzoek in de weg staat, omdat dit beding geen betrekking heeft op de overeengekomen inspanningsverplichting van de vrouw. Het niet-wijzigingsbeding heeft enkel betrekking op de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. Indien de rechtbank het niet-wijzigingsbeding wel van toepassing acht, dan heeft de man zich beroepen op artikel 1:159, lid 3, BW en gesteld dat er sprake is van een zodanig gewijzigde omstandigheid dat de man niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. De man betwist dat de vrouw niet zou kunnen werken, temeer daar medische documentatie ontbreekt. De man heeft verder aangevoerd dat het niet verstandig is dat de vrouw pas na het einde van de alimentatieverplichting zich op de arbeidsmarkt richt.
4.4.2.
De vrouw heeft gesteld dat de man niet-ontvankelijk is en heeft zich daarbij beroepen op het niet-wijzigingsbeding. Dit beding heeft betrekking op de hoogte en de duur van de alimentatieverplichting. Als de vrouw een baan had gevonden, zou dit anders liggen. Echter, in het convenant zijn geen afspraken gemaakt over de situatie dat het haar niet zou lukken een betaalde baan te vinden. Daarnaast heeft de vrouw gesteld dat zij zich bovendien heeft ingespannen om een betaalde baan te vinden, maar dat dit haar niet is gelukt. Zij heeft de man daar ook altijd over geïnformeerd. Zij heeft enkel een Havo-opleiding –nota bene tijdens het huwelijk afgerond – en heeft weinig werkervaring. Bovendien heeft zij een slechte gezondheid. Over een aantal jaren moet zij zich zelf wel zien te redden en dat zal niet eenvoudig zijn. De vrouw heeft verder betwist dat er sprake is van een wanverhouding tussen de huidige situatie en de situatie waar partijen van zijn uitgegaan.
4.4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen verschillen van mening over de reikwijdte van het niet-wijzigingsbeding. Volgens de man heeft dit beding geen betrekking op de inspanningsverplichting, terwijl de vrouw van mening is dat dit wel het geval is. De rechtbank zal de bepalingen van het echtscheidingsconvenant moeten uitleggen aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium. Het komt dan aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de in de afspraken neergelegde bepalingen mochten toekennen en wat zij dienaangaande van elkaar mochten verwachten. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis van de bewoordingen in het maatschappelijk verkeer, niet van doorslaggevende, maar wel van groot belang. De context, dat wil zeggen hoe de bepalingen in onderling verband uit te leggen, de aard en strekking en de wijze van tot stand komen, de maatschappelijke kring van partijen en welke kennis partijen hebben, moeten vooral in ogenschouw worden genomen. Vast dat partijen in het convenant hebben afgesproken dat de vrouw zich in zou spannen een betaalde baan te vinden. Partijen hebben aan het al dan niet voldoen aan deze verplichting echter geen consequenties verbonden. Dat is door de man ook ter zitting erkend. Ook hebben partijen het niet-wijzigingsbeding niet beperkt tot de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. Naar het oordeel van de rechtbank moet het convenant daarom zo worden uitgelegd dat het niet-wijzigingsbeding betrekking heeft op al hetgeen partijen hebben afgesproken ten aanzien van de partneralimentatie.
4.4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is er daarnaast geen sprake van een wanverhouding tussen hetgeen partijen voor ogen heeft gestaan en de huidige situatie. Er zijn immers ten aanzien van de inkomenspositie van de vrouw geen omstandigheden gewijzigd. De vrouw had destijds geen baan en heeft nog altijd geen baan. Daarnaast is niet gesteld en ook niet gebleken dat de man de overeengekomen bijdrage niet meer zou kunnen betalen, terwijl de man ook altijd (gedeeltelijk) is blijven betalen aan de vrouw. Het voorgaande leidt ertoe dat de man niet-ontvankelijk is in zijn primaire verzoek.
4.5.
Redelijkheid en billijkheid
4.5.1.
De man heeft zijn verzoek subsidiair gegrond op de omstandigheid dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer van hem kan worden gevergd dat hij nog langer een alimentatiebijdrage aan de vrouw voldoet. Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2018 kan daar ook aanleiding voor zijn als er ten aanzien van de behoefte en draagkracht niets is gewijzigd. De man legt aan zijn subsidiaire verzoek ten grondslag dat de vrouw hoge schulden aan de man en zijn BV heeft en dat zij stelselmatig weigert om mee te werken aan een afbetalingsregeling. De man is daarom van mening dat er sprake is van een ontstane situatie die dermate zwaarwegend en ingrijpend is voor de man dat onverkorte voortzetting van de overeengekomen alimentatiebijdrage door de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit klemt temeer nu de vrouw zich niet heeft gehouden aan de afspraak dat zij zich zou inspannen eigen inkomsten te verwerven, die in mindering zouden worden gebracht op de alimentatie. De man heeft veel schulden voor haar betaald en veel energie gestoken in het weer op de rit krijgen van haar leven door de vrouw. Hij heeft onder meer aangeboden een opleiding tot jobcoach voor de vrouw te betalen. Ook heeft de man altijd financieel voor de kinderen, die vanaf juni 2015 permanent bij hem wonen, gezorgd. De vrouw doet steeds net alsof zij mee wil werken aan een oplossing, maar weigert telkens de tot stand gekomen afspraken te ondertekenen.
4.5.2.
De vrouw heeft betwist dat zij schulden bij de man heeft in de orde van de door hem genoemde grootte. De vermeende schuld aan de man privé bestaat uit door de man betaalde kosten voor de echtscheiding. Dit waren, aldus de vrouw, kosten van de huishouding. De man had, hoewel partijen al niet meer samenwoonden, gelet op de huwelijkse staat, de verplichting haar te onderhouden. De schuld aan de BV van de man kan de vrouw in het geheel niet plaatsen. De vrouw erkent wel een mogelijke restschuld die verband houdt met de verkoop van haar woning. De vrouw heeft verder aangevoerd dat zij vast zit aan allerlei door de man bedachte constructies, waarvan haar belastingadviseur later heeft gezegd dat het niet klopt. De vrouw heeft de man altijd geloofd en vertrouwd en tekende blind wat hij haar voorhield.
4.5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover er sprake is van schulden van de vrouw aan de onderneming van de man, kunnen die niet bij deze procedure worden betrokken. De onderneming, die de rechtsvorm heeft van een besloten vennootschap, is immers geen partij in de onderhavige procedure. Er kan ook geen sprake van zijn dat mogelijke schulden aan de onderneming van de man verrekend kunnen worden met de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie. De man en zijn onderneming kunnen immers niet vereenzelvigd worden.
4.5.4.
Voor de rechtbank staat vast dat er ten tijde van de echtscheiding een schuld van de vrouw bestond, omdat de man voor de vrouw betalingen heeft verricht. Niet duidelijk is echter of de man dit vanuit privé vermogen heeft betaald dan wel vanuit zijn onderneming, zodat ook niet vast staat dat de vrouw een schuld aan de man in privé heeft. Los daarvan is het een gegeven dat er sprake is van een ongelijkwaardige inkomens- en vermogenspositie van partijen, waarbij de positie van de man goed is en de vrouw noch over inkomen, noch over vermogen beschikt. Daar komt nog bij dat de man de opmerking “dan scheld ik je ze wel kwijt” heeft gemaakt. In dat licht bezien is er naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het criterium van artikel 1:159 lid 3 BW. Dat de vrouw zou hebben gezegd mee te willen werken aan een oplossing en dat vervolgens niet doet, maakt dat niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank is het in stand houden van een bruto partneralimentatie van € 60.000,- per jaar in de ongelijkwaardige financiële situatie van partijen ook niet onredelijk bij het bestaan van de niet betwiste schulden. De vrouw heeft immers een behoefte en is ook behoeftig. De man moet ook hebben geweten hoe de positie op de arbeidsmarkt van de vrouw was ten tijde van de echtscheiding. Het voorgaande leidt ertoe dat de man ook in zijn subsidiaire verzoek niet-ontvankelijk is.
4.6.
Overeenstemming
4.6.1.
De man heeft zich er meer subsidiair op beroepen dat partijen overeenstemming hebben bereikt, welke afspraken in een door mr. S. van Gestel opgesteld convenant zijn vastgelegd. De vrouw heeft, aldus de man, geweigerd dit convenant te ondertekenen. De man verwijst onder meer naar een e-mail van 5 september 2017 van de vrouw waarin de vrouw vraagt wanneer het convenant ingaat.
Vervolgens wilde de vrouw het convenant nog doornemen en daarna gaf ze nog aan ziek te zijn en lichamelijk en geestelijk niet in staat te zijn om belangrijke beslissingen te nemen. Tekenen van een aanvullend convenant kon daarom niet aan de orde zijn op korte termijn. De vrouw heeft volgens de man ook aangegeven dat zij akkoord gaat met het convenant, nu haar advocaat dat in een e-mail aan de vrouw heeft bevestigd. Het LBIO heeft de executie ook gestaakt omdat er overeenstemming zou zijn over een convenant. Echter, op dezelfde dag dat de vrouw het LBIO heeft laten weten dat het dossier gesloten kan worden, heeft zij een deurwaarderskantoor ingeschakeld. Vervolgens is door de man een kort geding gestart. Daarin hebben partijen afgesproken dat de man voor de duur van deze procedure € 4.500,- per maand betaalt. De man doet een uitdrukkelijk bewijsaanbod van zijn stelling dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een wijziging van de gemaakte afspraken.
4.6.2.
De vrouw erkent dat partijen hebben onderhandeld maar betwist dat het tot een definitieve afspraak is gekomen. Volgens de vrouw blijkt dit ook uit de berichten van de man. Ook verwijst de vrouw naar de beschikking in de provisionele vordering procedure waarin wordt gesproken over “bijna overeenstemming”. Voor zover er wel sprake zou zijn van overeenstemming dan beroept de vrouw zich op vernietiging wegens dwaling c.q. misbruik van omstandigheden. De vrouw zou de overeenkomst niet hebben gesloten indien de man de vrouw de juiste financiële gegevens zou hebben doorgegeven.
4.6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de man in dit verzoek worden ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarnaast vast dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het feit dat het echtscheidingsconvenant ten aanzien van de partneralimentatie gewijzigd zou moeten worden. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt voldoende dat er daarover afspraken zijn gemaakt. De vrouw heeft onvoldoende gesteld om dwaling dan wel misbruik van omstandigheden aannemelijk te maken. Uit de stukken blijkt juist dat partijen hebben getracht een oplossing te vinden voor de penibele financiële situatie van de vrouw. Uiteindelijk heeft de vrouw het naar aanleiding van de gevoerde gesprekken opgestelde convenant niet ondertekend. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de afspraken niet geldig zijn, omdat partijen geen mediation-overeenkomst hebben getekend waarin staat dat er pas sprake is van een afspraak als een convenant is getekend. Echter, de man heeft ook geen uitvoering gegeven aan de in het door mr. Van Gestel opgestelde convenant opgenomen afspraken. Dat maakt dat die afspraken ook niet meer onverkort één op één toepasbaar zijn, omdat alle afspraken in samenhang moeten worden bekeken. De rechtbank wijst het verzoek van de man daarom af. Daarbij geeft de rechtbank partijen mee dat zij er verstandig aan zouden doen met elkaar in gesprek te gaan, om uitgaande van de huidige situatie van beide partijen uitvoering te gaan geven aan de het door mr. Van Gestel opgestelde convenant.
4.7.
Terugbetaling
4.7.1.
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen tot het terugbetalen van teveel door hem betaalde alimentatie over de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 oktober 2018. De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat partijen overeen zijn gekomen dat de man met ingang van 1 september 2017 € 1.500,- per maand aan alimentatie zou betalen tot 1 september 2018.
4.7.2.
De vrouw heeft betwist dat de man te veel alimentatie aan haar heeft betaald. Volgens de vrouw heeft de man namelijk te weinig alimentatie betaald, omdat zij betwist dat de man namens haar bedragen aan de belastingdienst heeft betaald. De vrouw heeft gesteld nog een vordering op de man te hebben.
4.7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De afspraak waar de man naar verwijst, hangt samen met andere afspraken waar geen uitvoering aan is gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw dan ook niet aangetoond dat hij nog een vordering heeft op de vrouw uit hoofde van teveel betaalde alimentatie. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.
4.8.
Proceskostenveroordeling
4.8.1.
Het verzoek van de vrouw de man in de kosten van deze procedure, waaronder de volledige advocaatkosten, het griffierecht en de nakosten, te veroordelen, wijst de rechtbank af. Nu vast is komen te staan dat partijen wel een nadere overeenkomst hebben gesloten, staat vast dat de man de vrouw niet nodeloos in een procedure heeft betrokken. Dat de verzoeken van de man niet zijn toegewezen maakt dat niet anders.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn primaire en subsidiaire verzoeken;
5.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.J. van der Veen, griffier, op 20 februari 2019 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).