ECLI:NL:RBAMS:2019:1192

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
13/993095-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste aangiften omzetbelasting, vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting met valsheid in geschrift

Op 20 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het indienen van onjuiste belastingaangiften en valsheid in geschrift. De zaak kwam voort uit een aangifte van belastingfraude en valsheid in geschrift die in 2013 was ingediend bij het Functioneel Parket. De verdachte, samen met medeverdachten, werd beschuldigd van het feitelijk leidinggeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting over de jaren 2008 en 2009, alsook van het opmaken van valse facturen.

Tijdens de zitting op 6 februari 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten valse facturen hebben laten opmaken en deze in de administratie van hun bedrijf hebben opgenomen, wat leidde tot onjuiste belastingaangiften. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze onjuiste aangiften en dat hij opzettelijk heeft gehandeld door valse facturen in te dienen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het feitelijk leidinggeven aan het indienen van onjuiste belastingaangiften. De strafmaat werd gemotiveerd door de ernst van de feiten en de betrokkenheid van de verdachte bij de belastingfraude. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en een geldboete van € 5.000,-, met vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993095-17 (Promis)
Datum uitspraak: 20 februari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.B.A. Frakking, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Hoogenboom, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het samen met anderen feitelijk leidinggeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over november 2008 tot en met september 2009 door [naam bedrijf BV] (hierna: [naam bedrijf BV] ). Als feitelijk leidinggeven niet kan worden bewezen wordt verdachte beschuldigd van het samen met anderen doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over dezelfde periode.
2. het samen met anderen feitelijk leidinggeven aan het doen van onjuiste aangiften vennootschapsbelasting over 2008 en 2009 door [naam bedrijf BV] . Als feitelijk leidinggeven niet kan worden bewezen wordt verdachte beschuldigd van het samen met anderen doen van onjuiste aangiften vennootschapsbelasting over dezelfde jaren.
3. het samen met anderen doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over 2008 en 2009. 4. het samen met anderen plegen van valsheid in geschrifte door valse facturen op te laten maken.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3. Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 6 december 2013 werd bij het Functioneel Parket een aangifte ontvangen van onder meer belastingfraude en valsheid in geschrift. De aangifte richt zich tegen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna onderscheidenlijk: verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en gezamenlijk: verdachten) en hun gedragingen als bestuurders van [naam bedrijf BV] . In de aangifte werd verdachten onder meer verweten dat zij een afspraak hadden om ieder voor € 50.000,- aan privéuitgaven te laten factureren aan [naam bedrijf BV] . Verdachten hebben in hun verhoren verklaard in 2008 en 2009 (middellijk) bestuurder van [naam bedrijf BV] te zijn geweest. Eind 2009 is [medeverdachte 1] uitgekocht. Verdachten erkennen alle drie dat zij de afspraak om de privéuitgaven via [naam bedrijf BV] te laten betalen hebben gemaakt en hebben uitgevoerd. [2]
3.3.1.
Opmaken valse facturen (feit 4)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachten alle drie valse facturen hebben laten opmaken en daarin hebben samengewerkt met de aannemers.
Verdachte heeft bijgehouden welke facturen verdachten hebben ingediend. [3] In dit overzicht komen bij verdachte de onder 4 ten lastegelegde facturen voor, alle gericht aan [naam bedrijf BV] , te weten:
- de factuur van 11 december 2008 van [naam bedrijf 1] ; [4]
- de factuur van 5 februari 2009 van [naam bedrijf 1] ; [5]
- de factuur van 23 februari 2009 van [naam bedrijf 2] ; [6]
- de factuur van 1 maart 2009 van [naam bedrijf 1] ; [7]
- de factuur van 22 augustus 2009 van [naam bedrijf 3] . [8]
Verdachte heeft verklaard dat deze facturen privéuitgaven betreffen en de aannemers ze op zijn verzoek aan [naam bedrijf BV] hebben gericht met aangepaste factuuromschrijving. Verdachte heeft op zitting erkend dat hij de valse facturen heeft laten opmaken zoals op de tenlastelegging genoemd. Door hierover met de aannemers afspraken te maken heeft verdachte (nauw en bewust) met hen samengewerkt bij het vervalsen van de facturen. De rechtbank zal verdachte veroordelen voor het medeplegen van het vals (laten) opmaken van facturen (feit 4).
3.3.2.
Onjuiste aangiften omzet- en vennootschapsbelasting (feiten 1 en 2)
De rechtbank vindt bewezen dat namens [naam bedrijf BV] onjuiste aangiften omzet- en vennootschapsbelasting zijn gedaan en dat verdachten daaraan (gezamenlijk) feitelijk leiding hebben gegeven.
Uit de boekingsoverzichten uit het boekhoudprogramma Exact van [naam bedrijf BV] blijkt dat de valse facturen door verdachten bij [naam bedrijf BV] zijn ingediend in de periode november 2008 tot en met augustus 2009. [9] Daarom richt het strafrechtelijke onderzoek zich voor de omzetbelasting op de maandaangiften november 2008 tot en met juni 2009 en de kwartaalaangifte over het derde kwartaal van 2009 en voor de vennootschapsbelasting op de aangiften over 2008 en 2009.
De FIOD heeft de door [naam bedrijf BV] ingediende aangiften omzetbelasting vergeleken met de administratie van [naam bedrijf BV] . Uit de administratie van [naam bedrijf BV] is gebleken dat de facturen van de privéuitgaven van verdachten gericht zijn aan [naam bedrijf BV] en daar als gewone inkoopfacturen zijn verwerkt. De omzetbelasting op de valse facturen is als voorheffing omzetbelasting in mindering gebracht op de aangiften omzetbelasting over de periode november 2008 tot en met juni 2009 en de kwartaalaangifte over het derde kwartaal van 2009. [10] De aangiften omzetbelasting over de tenlastegelegde periode zijn dan ook onjuist ingediend.
Ook de door [naam bedrijf BV] ingediende aangiften vennootschapsbelasting zijn vergeleken met de administratie van [naam bedrijf BV] . De aangifte vennootschapsbelasting over 2008 is ingediend op 29 december 2009. [11] De aangifte vennootschapsbelasting over 2009 is ingediend op 31 januari 2011. [12] Doordat [naam bedrijf BV] facturen heeft betaald voor niet door haar geleverde diensten en zonder enig zakelijk motief, zijn in 2008 en 2009 ten onrechte kosten ten laste van het resultaat van [naam bedrijf BV] gebracht. Daardoor heeft de vennootschap een te laag bedrag aan winst voor de berekening van de vennootschapsbelasting aangegeven. [13]
(Medeplegen) feitelijk leidinggeven
De aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting zijn ingediend namens [naam bedrijf BV] . [14] De verplichting om correcte aangiften omzet- en vennootschapsbelasting te doen is ook een verplichting van de belastingplichtige en dus van [naam bedrijf BV] . De handelingen waardoor niet aan deze verplichtingen is voldaan vallen binnen de normale bedrijfsvoering van [naam bedrijf BV] , zijn [naam bedrijf BV] dienstig geweest en [naam bedrijf BV] mocht erover beschikken of deze gedragingen al dan niet plaatsvonden.
De vraag is vervolgens of verdachte aan het onjuist doen van belastingaangifte omzet- en vennootschapsbelasting, samen met anderen, feitelijk leiding heeft gegeven. De rechtbank vindt dat verdachten alle drie als feitelijk leidinggevenden aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften vennootschaps- en omzetbelasting kunnen worden aangemerkt. Zij hebben de afspraak waar de onjuiste aangiften uit voortvloeien samen gemaakt. De rechtbank vindt daarom dat bij het feitelijk leidinggeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting (feit 1) sprake is van medeplegen. Bij feit 2 is geen medeplegen van het feitelijk leidinggeven ten laste gelegd.
Verdachten waren als bestuurders van [naam bedrijf BV] verantwoordelijk voor de gang van zaken binnen de onderneming. Weliswaar hadden zij in de functie van bestuurder ieder hun eigen rol, maar dat ontslaat hen niet van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een juiste administratie en daarop gebaseerde belastingaangiften. In dit geval hebben verdachten zoals hiervoor overwogen met zijn drieën een afspraak gemaakt om doelbewust valse facturen te laten maken en als echt en onvervalst op te nemen in de administratie van [naam bedrijf BV] . Dit met als enig doel dat niet verdachten in privé, maar [naam bedrijf BV] de facturen voor hun privéuitgaven zou voldoen. Door die valse facturen op te laten maken en aan [naam bedrijf BV] te richten, hebben verdachten actief bijgedragen aan de totstandkoming van onjuiste aangiften omzet- en vennootschapsbelasting. Geen van de verdachten heeft geprobeerd de onjuiste aangiften te voorkomen, terwijl zij dat alle drie als bestuurders wel hadden kunnen en ook hadden moeten doen. Verdachte had moeten weten dat het indienen van de valse facturen in de administratie van [naam bedrijf BV] fiscale gevolgen zou hebben. Hierdoor heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat onjuiste aangiften zouden worden gedaan voor [naam bedrijf BV] . Verdachte heeft dus op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het doen van onjuiste aangiften door [naam bedrijf BV] .
Uit het dossier blijkt niet dat [naam bedrijf BV] samen met een of meer anderen de aangiften heeft ingediend. Het medeplegen van [naam bedrijf BV] wordt dan ook niet bewezen.
3.3.3.
Onjuiste aangiften inkomstenbelasting (feit 3)
Omdat de valse facturen door verdachten bij [naam bedrijf BV] zoals gezegd zijn ingediend in de periode november 2008 tot en met augustus 2009 richtte het strafrechtelijk onderzoek zich voor wat betreft de aangiften inkomstenbelasting op 2008 en 2009.
Uit de gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat de aangifte inkomstenbelasting over 2008 op naam van verdachte op 22 december 2009 digitaal is binnengekomen en de aangifte inkomstenbelasting over 2009 digitaal is binnengekomen op 23 december 2010. [15] In deze aangiften zijn de bedragen van de door [naam bedrijf BV] betaalde rekeningen, inclusief omzetbelasting, niet opgegeven.
Op zitting heeft verdachte verklaard dat zijn boekhouder zijn aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend, maar dat hij niet aan zijn boekhouder heeft verteld dat hij ongeveer € 50.000 in rekening heeft gebracht bij [naam bedrijf BV] . [16] Verdachte was zelf verantwoordelijk voor het juist (doen) opgeven van zijn inkomsten. Dat zijn boekhouder de aangifte feitelijk heeft verricht, ontslaat hem niet van deze verantwoordelijkheid.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat
1.
[naam bedrijf BV] in de periode van 24 december 2008 tot en met 28 oktober 2009 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over:
-de maand november 2008 (AMB-003a, p. 7) en
-de maand december 2008 (AMB-003a, p. 8) en
-de maand januari 2009 (AMB-003a, p. 9) en
-de maand februari 2009 (AMB-003a, p. 10) en
-de maand maart 2009 (AMB-003a, p. 11) en
-de maand april 2009 (AMB-003a, p. 12) en
-de maand mei 2009 (AMB-003a, p. 13) en
-de maand juni 2009 (AMB-003a, p. 14) en
-het derde kwartaal van 2009 (AMB-003a, p.15),
onjuist heeft gedaan, immers heeft [naam bedrijf BV] opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst digitaal ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde tijdvakken te hoge bedragen aan voorbelasting opgegeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, zulks terwijl verdachte, tezamen en in vereniging met anderen aan de bovenomschreven verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[naam bedrijf BV] in de periode van 29 december 2008 tot en met 31 januari 2011 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, te weten aangiften voor de vennootschapsbelasting over de jaren 2008 en 2009 onjuist heeft gedaan, immers heeft [naam bedrijf BV] op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljetten vennootschapsbelasting over genoemde jaren een te laag belastbaar bedrag opgegeven of doen opgeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
hij in de periode van 22 december 2009 tot en met 23 december 2010 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2008 en 2009, opzettelijk onjuist heeft laten doen door een ander, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljetten inkomstenbelasting over genoemde jaren geen winstuitdeling laten opgeven, terwijl deze feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
4.
hij in de periode van 11 december 2008 tot en met 22 augustus 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere geschriften, te weten:
-een factuur (DOC-015) afkomstig van [naam bedrijf 1] gericht aan [naam bedrijf BV] van 11 december 2008 en
-een factuur (DOC-017) afkomstig van [naam bedrijf 1] gericht aan [naam bedrijf BV] van 5 februari 2009 en
-een factuur (DOC-019) afkomstig van [naam bedrijf 2] gericht aan [naam bedrijf BV] van 23 februari 2009 en
-een factuur (DOC-020) afkomstig van [naam bedrijf 1] gericht aan [naam bedrijf BV] van 1 maart 2009 en
-een factuur (DOC-022) afkomstig van [naam bedrijf 3] gericht aan [naam bedrijf BV] van 22 augustus 2009,
geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk hebben opgemaakt en/of heeft/hebben laten opmaken en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben laten vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, enzijn mededaders valselijk in bovengenoemde factuuren opgenomen dat [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] werkzaamheden hebben verricht voor [naam bedrijf BV] , terwijl die vermelde werkzaamheden niet zijn verricht ten behoeve van [naam bedrijf BV] , zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, in het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis. Daarnaast zou aan verdachte een geldboete van € 15.000,- moeten worden opgelegd, waarbij geen vervangende hechtenis hoeft te worden opgelegd.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd en rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bovendien is door een egalisatieovereenkomst het nadeel dat door de inkomstenbelasting is geleden gecompenseerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, door valse facturen op te laten maken en in de administratie van [naam bedrijf BV] op te nemen. Hierdoor heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt gesteld in schriftelijke stukken met bewijsstemming. Hij heeft hier anderen, namelijk opdrachtnemers, bij betrokken door hen te vragen valselijk de facturen op naam van [naam bedrijf BV] te stellen.
De valse facturen heeft verdachte in rekening gebracht bij de vennootschap en niet opgegeven in zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2008 en 2009. Hierdoor heeft hij onjuiste aangiften inkomstenbelasting ingediend, waardoor hij ten onrechte te weinig inkomstenbelasting heeft betaald. Ook heeft hij zich als feitelijk leidinggever gedurende deze jaren meermalen schuldig gemaakt aan belastingfraude, doordat de door hem ingediende valse facturen ten grondslag lagen aan de door [naam bedrijf BV] ingediende aangiften omzet- en vennootschapsbelasting waardoor die aangiften onjuist zijn ingediend. Door zo te handelen heeft verdachte de staatskas benadeeld. Bovendien wordt het algemeen vertrouwen in het belastingsysteem, waarin sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, door dit soort handelen geschaad. Verdachte heeft dan ook misbruik gemaakt van het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke zaken. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij vanaf het begin van het strafrechtelijk onderzoek zijn medewerking heeft verleend en openheid van zaken heeft gegeven. Ook houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het tijdsverloop: het strafrechtelijk onderzoek was al in 2017 afgerond en is pas bijna twee jaar later inhoudelijk op de zitting behandeld.
De rechtbank kijkt bij de straftoemeting naar de oriëntatiepunten fraude die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. De rechtbank hanteert bij verdachte een benadelingsbedrag van € 80.425,29, conform de berekening van de FIOD. Dit bedrag bestaat uit te weinig betaalde belastingen van € 28.173,97 omzetbelasting, € 37.812,43 vennootschapsbelasting en € 14.438,89 inkomstenbelasting. Genoemde oriëntatiepunten geven bij een benadelingsbedrag tussen de € 70.000 en € 125.000 als uitgangspunt een gevangenisstraf van vijf tot negen maanden of een in verhouding vergelijkbare taakstraf, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Een gevangenisstraf vindt de rechtbank niet passend. De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om een geldboete op te leggen omdat de bewezenverklaarde feiten financieel van aard zijn en het benadelingsbedrag niet wordt teruggevorderd door de fiscus. De rechtbank bepaalt de hoogte van de geldboete op € 5.000,-. De rechtbank zal bij de geldboete wel vervangende hechtenis opleggen omdat artikel 24c van het Wetboek van Strafrecht dit vereist. Om de ernst van de feiten te benadrukken zal de rechtbank naast de geldboete een taakstraf van 60 uur opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24, 24c, 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair, bewezen verklaarde:
medeplegen van feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 primair, bewezen verklaarde:
feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig) uur, met bevel voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 5.000,00(vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2019.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer 6057061 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, met dien verstande dat de als DOC aangeduide bewijsmiddelen steeds geschriften zijn.
2.V-02-01, p. 2-4 ( [medeverdachte 1] ), V-03-01, p 2-4 ( [medeverdachte 2] ) en V-04-01, p. 2-4 ( [verdachte] )
3.DOC-005, p. 3
4.DOC-015
5.DOC-017
6.DOC-019
7.DOC-020
8.DOC-022
9.AMB-002, p. 2-6
10.AMB-003a
11.AMB-003b, p. 5-15
12.AMB-003b, p. 16-25
13.AMB-005a, p. 2-3
14.AMB-003a, AMB-003b
15.AMB-003d, p. 2-19
16.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 6 februari 2019