18. Partijen strijden ook over de vraag of sprake is van een dringende reden.
18. In de jurisprudentie is uitgemaakt dat de reden zowel objectief als subjectief dringend moet zijn en dat deze voldoende dringend moet zijn om een ontslag te rechtvaardigen. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag moeten de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. De aard en de ernst van het gedrag van de werknemer spelen daarbij een rol, evenals de duur van de arbeidsovereenkomst en ook de (persoonlijke) omstandigheden van de werknemer en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor de werknemer heeft.
18. De kantonrechter is van oordeel dat het handelen dat [verweerster] [verzoeker] verwijt, te weten het op 12 september 2018 tijdens werktijd in uniform op de werkvloer verkopen van cocaïne aan vermeende hotelgasten (zie 1.12), een dringende reden oplevert voor ontslag op staande voet. Alhoewel juist is dat [verzoeker] strafrechtelijk (nog) niet is veroordeeld voor het verkopen van cocaïne, hoeft niet te worden gewacht totdat er (onherroepelijk) uitspraak is gedaan in de tegen [verzoeker] lopende strafzaak. De beoordeling in de onderhavige zaak is een civielrechtelijke beoordeling die los staat van die in de strafzaak. Voor zover [verzoeker] bedoeld heeft aanhouding te verzoeken, wordt dat verzoek derhalve afgewezen. In dit geding staat vast dat [verzoeker] de hiervoor omschreven verweten gedraging heeft verricht. [verzoeker] heeft dat immers erkend. In de gedragscode van [verweerster] is duidelijk bepaald dat het als werknemer verboden is drugs bij je te hebben en dat dit kan leiden tot ontslag op staande voet (zie 1.4). In dit geval had [verzoeker] de cocaïne niet alleen bij zich, maar heeft hij deze verkocht aan mensen waarvan hij dacht dat dit hotelgasten waren. Dat is niet alleen objectief maar ook subjectief bezien een ernstig feit. Het is een strafbaar feit (waarvoor hij weliswaar (nog) niet veroordeeld is maar wat wel meeweegt bij de bepaling van de ernst van de gedraging), waarvan [verweerster] onweersproken heeft gesteld dat dit tot sluiting van het hotel en tot grote imagoschade zou kunnen leiden.
18. [verzoeker] heeft betoogd dat drugsgebruik in [verweerster] heel normaal is, maar heeft die stelling in het geheel niet onderbouwd. In ieder geval volgt dit niet uit het feit dat [verweerster] een losse, hippe, sfeer kent en officiële partner is van het Amsterdam Dance Event (waar veel drugs zou worden gebruikt). Integendeel, uit de gedragscode blijkt dat [verweerster] drugsbezit en -gebruik op het werk niet tolereert, terwijl [verweerster] ter zitting onweersproken heeft verklaard dat zij hier juist vanwege het feit dat zij genoemd Dance Event in haar hotel laat plaatsvinden (wat gebeurt in overleg met de gemeente en de politie) extra alert op moet zijn. Dat [verweerster] dat is, blijkt ook uit de in deze zaak gebleken gang van zaken. Toen er geruchten gingen dat hotelmedewerkers drugs zouden verkopen in het hotel, is [naam 2] bij de politie te rade gegaan wat te doen.
18. Ook wordt [verzoeker] niet gevolgd in zijn stelling dat hij door de politie en [verweerster] in de luren zou zijn gelegd doordat er bewust veel druk op hem is uitgeoefend om mee te werken aan de pseudokoop. Uit een ter zitting door [verweerster] overgelegd (op ambtseed/belofte door twee verbalisanten opgemaakt) proces-verbaal van pseudokoop, waarin de betrokken verbalisanten gedetailleerd verklaren wat er is gebeurd, leidt de kantonrechter af dat [verzoeker] , zoals door [verweerster] gesteld, vrij makkelijk aan het verzoek van de politie om twee gram cocaïne te bezorgen heeft voldaan en dat er geen druk op hem is of hoefde te worden uitgeoefend. Maar bovendien, zelfs als zou komen vast te staan dat [verzoeker] wel zou zijn ‘uitgelokt’, want dat is wat hij in feite zegt, neemt dit de verantwoordelijkheid van [verzoeker] voor de gedraging en de ernst daarvan niet weg. Het is immers [verzoeker] zelf die ervoor heeft gekozen om, strafbaar en in strijd met de gedragscode, cocaïne aan gasten te verkopen. Juist omdat [verzoeker] overleg heeft gehad met [functie] [naam 4] en [naam 5] (zie onder 14), had het voor de hand gelegen om, als hij aan de juistheid van zijn handelen twijfelde, de kwestie aan hen voor te leggen. [verzoeker] heeft dat echter nagelaten en heeft willens en wetens in strijd met de gedragscode een strafbare handeling verricht.
18. [verzoeker] kan zich evenmin verschuilen achter het motto ‘whatever/whenever’ dat [verweerster] hanteert (zie 1.5). Het moet, mede gelet op de inhoud van de geldende gedragscode, voor iedereen duidelijk zijn geweest dat daar geen strafbare handelingen onder vallen. En mocht [verzoeker] dat desondanks niet zo hebben begrepen, dan staat vast dat [verweerster] dit, door het geven van trainingen en presentaties als die onder 1.5 zijn beschreven, expliciet onder zijn aandacht heeft gebracht. [verzoeker] wist of behoorde derhalve redelijkerwijs te weten dat wat hij deed niet kon.
18. [verzoeker] heeft nog opgemerkt dat hij niet over het ontslag is gehoord. Hij heeft daar niet het rechtgevolg aan verbonden dat dit leidt tot een niet-rechtsgeldig ontslag op staande voet, maar voor zover hij dat wel heeft bedoeld te stellen, volgt de kantonrechter hem niet in die stelling. Ook al heeft [verzoeker] de brieven van 16, 17 en 18 oktober 2018, waarin hij werd opgeroepen om met [verweerster] te komen praten (zie 1.11), niet ontvangen, [verzoeker] heeft ter zitting erkend dat hij de ontslagbrief van 18 oktober 2018 (zie 1.12) in de avond wel heeft gezien en dat hij op 19 oktober 2018 bij het inleveren van de sleutels met [naam 1] gesproken heeft. Ook al was het ontslag toen al gegeven, [verzoeker] had op dat moment alsnog kunnen aangeven dat hij wenste te worden gehoord. Hij heeft dat niet gedaan, ook niet toen [naam 1] aangaf veel vragen te hebben, maar liet haar weten dat zij wel van zijn advocaat zou horen (zie 1.13). Gelet hierop mocht [verweerster] redelijkerwijs veronderstellen dat [verzoeker] niet wenste te worden gehoord en is van onzorgvuldig handelen van [verweerster] geen sprake.
18. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat het handelen van [verzoeker] op 12 september 2018 kwalificeert als een dringende reden. Bij die beoordeling is (in het voordeel van [verzoeker] ) meegewogen dat [verzoeker] thans [leeftijd] is, dat hij ruim drie jaar in dienst is (zie 1.2), dat hij tot 12 september 2018 altijd goed heeft gefunctioneerd en dat de gevolgen van het ontslag voor hem ongetwijfeld vervelend zijn. Ook heeft de kantonrechter (in het nadeel van [verzoeker] ) bij haar oordeel betrokken dat [verzoeker] als
[naam functie]een voorbeeldfunctie heeft ten opzichte van de
[omschrijving]waaraan hij leiding gaf (zie 1.3).
18. Het voorgaande betekent dat, indien [verweerster] in het onder 15 bedoelde bewijs slaagt, het ontslag rechtsgeldig wordt geacht en het verzoek tot vernietiging zal worden afgewezen.