ECLI:NL:RBAMS:2019:1322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
7410446
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en bewijs van dringende reden in verband met (pseudo)verkoop van cocaïne door werknemer in hotel

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster]. [Verzoeker] had een verzoek ingediend tot vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat hem was gegeven naar aanleiding van de verdenking van de verkoop van cocaïne aan undercover politieagenten in het hotel waar hij werkte. De werkgever, [verweerster], voerde aan dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag, aangezien [verzoeker] op 12 september 2018 cocaïne had verkocht aan politiemedewerkers die zich voordeden als hotelgasten. De kantonrechter diende te beoordelen of het ontslag op staande voet rechtsgeldig was gegeven en of er daadwerkelijk sprake was van een dringende reden.

Tijdens de zitting heeft [verzoeker] betoogd dat hij niet daadwerkelijk drugs verhandelde en dat hij was misleid door de politie. Hij stelde dat het ontslag niet onverwijld was gegeven, omdat er meer dan een maand was verstreken tussen de verkoop en het ontslag. [Verweerster] daarentegen stelde dat zij pas op 16 oktober 2018 op de hoogte was van de feiten en dat het ontslag onmiddellijk volgde op deze ontdekking. De kantonrechter oordeelde dat het handelen van [verzoeker] op 12 september 2018 een dringende reden opleverde voor ontslag op staande voet, ondanks het feit dat hij nog niet strafrechtelijk was veroordeeld. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag rechtsgeldig was en wees het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag af. Tevens werd het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van [verweerster] toegewezen, waarbij de arbeidsovereenkomst per 15 februari 2019 werd ontbonden, en werd de transitievergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7410446 EA VERZ 18-970
beschikking van: 14 februari 2019 (bij vervroeging)
func.: 904

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats]
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. G.P. Geelkerken
t e g e n

[verweerster]

gevestigd te [vestigingsplaats]
verweerster
nader te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. J. de Groot (Boontje Advocaten)

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft een verzoek ingediend tot primair vernietiging van het hem gegeven ontslag op staande voet en subsidiair toekenning van onder meer een billijke vergoeding.
[verweerster] heeft een verweerschrift ingediend tevens inhoudende (onder meer) een voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Op 31 januari 2019 is de zaak mondeling behandeld. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [verweerster] verscheen [naam 1] , [functie] , bijgestaan door de gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] nog nadere stukken ingediend.
Beschikking is bepaald op heden.

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[verweerster] is een 5 sterren hotel in [Plaats] en onderdeel van de [Bedrijf] .
1.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] en thans derhalve [leeftijd] , is op 24 augustus 2015 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [verweerster] . [verzoeker] vervulde laatstelijk de functie van
[naam functie]tegen een salaris van
€ 2.171,50 bruto per maand.
1.3.
Als
[naam functie]had [verzoeker] de leiding over een team van
[omschrijving]. Hij was aldus het aanspreekpunt van de
[omschrijving], stelde het werkrooster op en verrichtte zelf werkzaamheden als
[functie]. Die werkzaamheden houden onder meer in: [omschrijving]
1.4.
Binnen [verweerster] geldt een gedragscode, waarin is bepaald dat het gebruik van drugs en alcohol verboden is. Ook is in de gedragscode vermeld dat bepaald gedrag, waaronder het gebruik, bezit of het onder invloed zijn van drugs of alcohol zonder voorafgaande waarschuwing tot ontslag op staande voet kan leiden.
1.5.
[verweerster] hanteert het motto ‘
Whatever/whenever’. De medewerkers van [verweerster] krijgen maandelijks trainingen over klantgerichtheid en hospitality. Uit een presentatie van een van die trainingen, die ook [verzoeker] heeft ontvangen, blijkt dat dit motto inhoudt: ‘
Whatever you want, whenever you want it. As long as it is legal!’.
1.6.
In verband met geruchten dat er in het hotel medewerkers drugs aan gasten zouden verkopen, is de [functie] van [verweerster] , [naam 2] (hierna: [naam 2] ), in overleg met de [functie] , [Plaats] (hierna: [naam 1] ), naar de politie gegaan. De politie heeft [verweerster] geadviseerd en zich bereid verklaard daarnaar onderzoek te verrichten. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode 27 maart 2018 tot en met 16 oktober 2018. In het kader van het onderzoek heeft de politie de telefoon van onder meer [verzoeker] getapt en hem geobserveerd. Ook heeft er met toestemming van de officier van justitie een aantal zogenoemde pseudokopen plaatsgevonden, waarbij de politie zich heeft voorgedaan als klanten van het hotel die cocaïne zouden willen kopen.
1.7.
Op 12 september 2018 heeft [verzoeker] cocaïne verkocht aan politiemedewerkers, die zich voordeden als klanten. [verzoeker] heeft de cocaïne op hun hotelkamer afgeleverd en daarvoor € 100,00 ontvangen. [naam 2] was van de pseudokoop op de hoogte.
1.8.
Nadien heeft [verzoeker] doorgewerkt.
1.9.
Op 16 oktober 2018 heeft de politie een vertrouwelijke rapportage opgemaakt, waarin is vermeld wat de aanleiding voor het onderzoek in [verweerster] was, dat er met name drie personeelsleden verdacht waren en dat er op bevel van de officier van justitie drie pseudokopen van die drie verdachten hebben plaatsgevonden, waaronder die op 12 september 2018 van [verzoeker] . In het rapport is onder meer vermeld:
“Op woensdag 12 september 2018 te 18:30 werd, door politieambtenaren die in het [verweerster] hotel verbleven, bij [verzoeker] een hoeveelheid cocaïne aangekocht. Met [verzoeker] werd afgesproken dat de cocaïne op de kamer zou worden afgeleverd. Omstreeks 22:50 is door [verzoeker] de cocaïne afgeleverd op de hotelkamer waar de politieambtenaren verbleven.”
1.10.
Op 16 oktober 2018 heeft [verzoeker] op verdenking van het verkopen van cocaïne een dag in voorlopige hechtenis gezeten.
1.11.
Bij brieven van 16 oktober 2018, 17 oktober 2018 en 18 oktober 2018, heeft [verweerster] [verzoeker] - kort gezegd - uitgenodigd om te komen praten over de verdenking van de handel in verdovende middelen in het hotel en de aanhouding op 16 oktober 2018 door de politie. De brieven zijn tevens per e-mail aan [verzoeker] verzonden en [verweerster] heeft hem daarop ook per WhatsApp geattendeerd. [verzoeker] is niet op de gesprekken verschenen en heeft niet op de brieven, e-mails en WhatsAppberichten gereageerd.
1.12.
Bij brief van 18 oktober 2018 heeft [verweerster] [verzoeker] op staande voet ontslagen. Net als de vorige brieven heeft [verweerster] ook deze brief per WhatsApp aangekondigd en (naast per gewone post) per e-mail verzonden. In de brief is vermeld, voor zover hier van belang:
“(…) Wij benadrukken dat het niet relevant is welke stappen de politie verder zet. Waar het ons om gaat is dat we je vragen om eerlijk te zijn over wat er is gebeurd en uitleg te geven waarom je dit hebt gedaan. Er ligt een verklaring van de politie dat je cocaïne zou hebben afgeleverd bij de hotelkamer. Voor ons is het relevant dat je deze gedragingen hebt gedaan tijdens werktijd, met uniform aan, op de werkvloer. Het bezitten van verdovende middelen is niet toegestaan en daarnaast is het maatschappelijk geaccepteerd dat het onacceptabel is om drugs te verhandelen op je werk.
Beslissing
Alles overziend kunnen wij niet anders dan uitgaan van de juistheid van de constateringen van de politie. Wij kunnen als werkgever niet meer blind vertrouwen op jouw handelswijze, uitlatingen en gedragingen, je hebt duidelijk in strijd met goed werknemerschap gehandeld, maar ook met onze zeer duidelijke en cruciale interne hotelregels op het gebied van (first class) service aan onze gasten. Zoals aangegeven neemt het [verweerster] dit bijzonder hoog op. Gelet op de ernst van de gedragingen die ook door middel van een verklaring van de politie is bevestigd, de duur van jouw arbeidscontract, de kernwaarden van ons vijf sterren hotel, het feit dat jij als [naam functie] ons visitekaartje bent is er in onze ogen echter een onherstelbare vertrouwensbreuk ontstaan. Een waarschuwing zou een te lichte sanctie zijn (…)”
1.13.
Op 19 oktober 2018 heeft [verzoeker] zich gemeld bij [verweerster] om de sleutels in te leveren. Hij heeft toen kort gesproken met [naam 1] , die aangaf nog een aantal vragen te hebben. [verzoeker] reageerde daarop met de mededeling dat hij ontslagen was en dat hij een advocaat zou inschakelen.
1.14.
Bij brief van 21 november 2018 heeft de gemachtigde van [verzoeker] [verweerster] geschreven dat het hem gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en heeft hij zich beschikbaar verklaard om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten.

Verzoek tot vernietiging [verzoeker] en verweer [verweerster]

2. [verzoeker] heeft ter zitting het subsidiaire verzoek tot onder meer toekenning van een billijke vergoeding ingetrokken. Hij verzoekt de kantonrechter thans nog om het ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerster] te veroordelen tot doorbetaling van het loon met wettelijke verhoging en tot wedertewerkstelling op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding.
3. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat er geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. [verzoeker] ontkent drugs te dealen in het hotel. Hij erkent eenmaal (op 12 september 2018) drugs te hebben geleverd maar stelt dat hij daartoe misleid en gemanipuleerd is door de politie. [verzoeker] stelt dat de strafzaak nog loopt en dat - zolang hij niet onherroepelijk is veroordeeld - van de onschuldpresumptie moet worden uitgegaan. Bij de beoordeling dient volgens [verzoeker] te worden meegewogen dat hij altijd heel goed gefunctioneerd heeft, dat de sfeer binnen [verweerster] informeel en hip is waarbij drugs beslist geen taboe is en dat hij in de luren is gelegd door de politie die nauw samenwerkte met het management van [verweerster] . Voorts stelt [verzoeker] dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven omdat er ruim een maand gewacht is door [verweerster] met het geven van dat ontslag.
4. [verweerster] verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan dat [verzoeker] heeft erkend dat hij drugs heeft verkocht en afgeleverd aan de politie in de hotelkamer, zodat het hem gemaakte verwijt vaststaat. Volgens [verweerster] hanteert zij een zero tolerance beleid en kan zij, mede gelet op de imagoschade die zij door zulk handelen lijdt, niet accepteren dat dit in haar hotel gebeurt. Daar komt bij dat dergelijk gedrag reden voor de gemeente kan zijn om het hotel te sluiten. Onjuist is dat de politie [verzoeker] zou hebben misleid. Uit het politieonderzoek blijkt juist dat [verzoeker] relatief makkelijk reageerde op het verzoek om cocaïne te leveren en aangaf dat hij dit snel kon regelen. [verweerster] betwist verder dat het ontslag niet onverwijld zou zijn gegeven. [verweerster] was pas op 16 oktober 2018 op de hoogte van de door de politie geconstateerde feiten dus kon het ontslag niet eerder geven.

Voorwaardelijke tegenverzoeken [verweerster] en verweer [verzoeker]

5. Voorwaardelijk, voor het geval de kantonrechter van oordeel zou zijn dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig zou zijn gegeven en de arbeidsovereenkomst nog zou bestaan, verzoekt [verweerster] de kantonrechter:
de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van artikel 7:671b BW juncto artikel 7:669 lid 1 en 3 BW te ontbinden primair vanwege verwijtbaar handelen (de e-grond) en subsidiair een verstoorde arbeidsrelatie (de g-grond);
te bepalen dat het loon vanaf 17 mei 2018 (de kantonrechter begrijpt: 18 oktober 2018) op grond van artikel 7:627 Burgerlijk Wetboek (BW) voor rekening en risico van [verzoeker] komt en dat [verweerster] derhalve geen loon aan [verzoeker] verschuldigd is althans dit te matigen op grond van artikel 7:680a BW.
6. Het op de e-grond gebaseerde voorwaardelijke ontbindingsverzoek grondt [verweerster] op hetzelfde feitencomplex als zij aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. Hetzelfde geldt voor de onderbouwing van de g-grond, waar [verweerster] nog aan toevoegt dat dat van haar, mede gelet op het feit dat [verzoeker] nooit excuses heeft aangeboden en er zelf voor heeft gekozen de media te zoeken, niet kan worden gevergd om een mediation proces te doorlopen. [verzoeker] had een voorbeeldfunctie en [verweerster] heeft geen vertrouwen meer in hem. Herplaatsing ligt volgens [verweerster] niet in de rede en overigens heeft zij ook geen passende functies voorhanden, aldus [verweerster] . [verweerster] verzoekt de kantonrechter de ontbinding op grond van artikel 7:671b lid 8 sub b BW per onmiddellijk uit te spreken en geen rekening te houden met de opzegtermijn omdat volgens haar sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] . Dit impliceert tevens dat [verzoeker] geen recht heeft op betaling van de transitievergoeding.
7. Ter onderbouwing van haar voorwaardelijke verzoek te bepalen dat [verweerster]
[verzoeker] geen dan wel een gematigd loon verschuldigd is vanaf de datum van het ontslag op staande voet stelt [verweerster] dat [verzoeker] nimmer een daadwerkelijke poging heeft gedaan om weer bij [verweerster] aan het werk te mogen. Ruim een maand na het ontslag heeft [verzoeker] zich bij brief van zijn gemachtigde bereid verklaard de bedongen arbeid te verrichten, maar daarna is het stil gebleven zodat het niet werken van [verzoeker] in redelijkheid voor rekening van hemzelf dient te komen, aldus [verweerster] .
8. [verzoeker] verweert zich tegen de voorwaardelijke tegenverzoeken en voert daartoe aan hetgeen hij ter onderbouwing van zijn verzoek tot vernietiging naar voren heeft gebracht. [verzoeker] betwist ernstig verwijtbaar te hebben gehandeld en maakt ingeval van ontbinding daarom aanspraak op de transitievergoeding, een ontbindingsdatum waarbij de opzegtermijn in acht wordt genomen en doorbetaling van het loon na 18 oktober 2018.

Beoordeling

Rechtsgeldigheid ontslag op staande voet

9. In deze zaak dient eerst te worden beoordeeld of het [verzoeker] op 18 oktober 2018 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
10. Ingevolge artikel 7:677 lid 1 BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In lid 2 van artikel 7:678 BW wordt een aantal voorbeelden gegeven van dringende redenen.

Onverwijlde opzegging

11. Tussen partijen is in geschil of [verweerster] de arbeidsovereenkomst onverwijld heeft opgezegd. De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [verweerster] eerst op 16 oktober 2018 van de pseudokoop van [verzoeker] afwist, zoals [verweerster] stelt en [verzoeker] betwist.
11. Volgens vaste jurisprudentie geeft de eis van de onverwijlde opzegging de opzeggende partij enig, maar niet veel, respijt voordat daadwerkelijk tot ontslag wordt overgegaan. Er is gelegenheid voor het instellen van een onderzoek, het horen van de werknemer of het inwinnen van juridisch advies, mits met de nodige voortvarendheid wordt gehandeld. Ook mag worden gewacht op de tot ontslag bevoegde persoon. Het gaat erom dat de werkgever na het ontdekken van de als dringende reden kwalificerende handeling onverwijld handelt en zo spoedig mogelijk ontslag verleent, ook als die reden lang voor de ontdekking heeft plaatsgevonden.
11. [verzoeker] heeft zijn betwisting ter zitting nader onderbouwd en aangevoerd dat het management van [verweerster] reeds op 12 september 2018 van de pseudokoop afwist. Zo heeft hij toegelicht dat hij nooit avonddiensten deed maar op 12 september 2018 op verzoek van [verweerster] speciaal in de avond kwam werken omdat er, zo deelde ene [naam 3] van [verweerster] hem mee, VIP gasten zouden komen die door hem bediend moesten worden. Ook heeft [verzoeker] ter zitting verklaard dat hij, toen de desbetreffende politieagente persisteerde in het verzoek om cocaïne op haar kamer te ontvangen, in overleg met [naam 4] , in het systeem heeft gecheckt wie deze ‘gast’ was omdat hij haar niet kende. Toen hij geen gasten aan de bewuste hotelkamer gekoppeld zag staan, heeft [naam 4] vervolgens contact opgenomen met [naam 5] , die meedeelde dat het een VIP gast was die een top behandeling moest krijgen.
11. [verweerster] heeft in reactie op de nadere toelichting van [verzoeker] ter zitting erkend dat [naam 2] op de hoogte was van het feit dat de pseudokoop met [verzoeker] op 12 september 2018 plaatsvond. Of [naam 2] die dag ook wist dat de deal was doorgegaan, kon [verweerster] niet verklaren. [naam 1] verklaarde dat zij zelf niet op de hoogte was van de datum van de pseudokoop maar dat zij slechts wist in welke periode de pseudokoop plaats zou vinden.
11. De kantonrechter is van oordeel dat (nog) onvoldoende is komen vast te staan dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Nu [verweerster] zich op de rechtsgevolgen van het ontslag op staande voet beroept, zal zij dienen te bewijzen dat aan de vereiste onverwijldheid is voldaan. De kantonrechter zal
[verweerster]daarom overeenkomstig haar (algemene) bewijsaanbod
toelaten tot bewijsvan haar stelling dat zij pas op 16 oktober 2018 op de hoogte was van de pseudokoop van [verzoeker] op 12 september 2018.
11. Indien [verweerster] in de bewijsopdracht slaagt, acht de kantonrechter het ontslag op staande voet onverwijld gegeven. In dat geval heeft [verweerster] [verzoeker] immers onmiddellijk nadat zij op de hoogte was van de pseudokoop tot driemaal toe uitgenodigd voor een gesprek in het kader van hoor en wederhoor (zie 1.11) en hem, toen bleek dat [verzoeker] aan die oproepen geen gehoor gaf, twee dagen later op staande voet ontslagen (zie 1.12). Beoordeeld dient dan nog te worden of het ontslag op staande voet voor het overige stand kan houden. Die beoordeling volgt hierna (zie 18 t/m 26).
11. Slaagt [verweerster] niet in het bewijs, dan houdt de kantonrechter het ervoor dat zij
op 12 september 2018 reeds afwist van de deelname van [verzoeker] aan de pseudokoop. Naar het oordeel van de kantonrechter had [verweerster] [verzoeker] in dat geval uiterlijk een aantal dagen later (afhankelijk van het horen van [verzoeker] en het inwinnen van juridisch advies) moeten ontslaan en kon zij daarmee niet wachten totdat zij op 16 oktober 2018 de rapportage van de politie ontving. Omdat het ontslag op staande voet dan niet onverwijld is gegeven en daarmee niet rechtsgeldig is, zal het verzoek tot vernietiging in dat geval worden toegewezen. Ook het verzoek tot wedertewerkstelling en tot loondoorbetaling zal dan in beginsel worden toegewezen, tenzij in het navolgende wordt geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden (zie hierna onder 27 t/m 32). Dan keert [verzoeker] - die geen provisioneel verzoek heeft ingediend - immers sowieso niet terug bij [verweerster] en is [verweerster] [verzoeker] in ieder geval vanaf de ontbindingsdatum geen loon meer verschuldigd. Over de loondoorbetalingsverplichting van [verweerster] vanaf 18 oktober 2018 wordt hierna separaat geoordeeld (zie onder 33 t/m 37).

Dringende reden

18. Partijen strijden ook over de vraag of sprake is van een dringende reden.
18. In de jurisprudentie is uitgemaakt dat de reden zowel objectief als subjectief dringend moet zijn en dat deze voldoende dringend moet zijn om een ontslag te rechtvaardigen. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag moeten de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. De aard en de ernst van het gedrag van de werknemer spelen daarbij een rol, evenals de duur van de arbeidsovereenkomst en ook de (persoonlijke) omstandigheden van de werknemer en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor de werknemer heeft.
18. De kantonrechter is van oordeel dat het handelen dat [verweerster] [verzoeker] verwijt, te weten het op 12 september 2018 tijdens werktijd in uniform op de werkvloer verkopen van cocaïne aan vermeende hotelgasten (zie 1.12), een dringende reden oplevert voor ontslag op staande voet. Alhoewel juist is dat [verzoeker] strafrechtelijk (nog) niet is veroordeeld voor het verkopen van cocaïne, hoeft niet te worden gewacht totdat er (onherroepelijk) uitspraak is gedaan in de tegen [verzoeker] lopende strafzaak. De beoordeling in de onderhavige zaak is een civielrechtelijke beoordeling die los staat van die in de strafzaak. Voor zover [verzoeker] bedoeld heeft aanhouding te verzoeken, wordt dat verzoek derhalve afgewezen. In dit geding staat vast dat [verzoeker] de hiervoor omschreven verweten gedraging heeft verricht. [verzoeker] heeft dat immers erkend. In de gedragscode van [verweerster] is duidelijk bepaald dat het als werknemer verboden is drugs bij je te hebben en dat dit kan leiden tot ontslag op staande voet (zie 1.4). In dit geval had [verzoeker] de cocaïne niet alleen bij zich, maar heeft hij deze verkocht aan mensen waarvan hij dacht dat dit hotelgasten waren. Dat is niet alleen objectief maar ook subjectief bezien een ernstig feit. Het is een strafbaar feit (waarvoor hij weliswaar (nog) niet veroordeeld is maar wat wel meeweegt bij de bepaling van de ernst van de gedraging), waarvan [verweerster] onweersproken heeft gesteld dat dit tot sluiting van het hotel en tot grote imagoschade zou kunnen leiden.
18. [verzoeker] heeft betoogd dat drugsgebruik in [verweerster] heel normaal is, maar heeft die stelling in het geheel niet onderbouwd. In ieder geval volgt dit niet uit het feit dat [verweerster] een losse, hippe, sfeer kent en officiële partner is van het Amsterdam Dance Event (waar veel drugs zou worden gebruikt). Integendeel, uit de gedragscode blijkt dat [verweerster] drugsbezit en -gebruik op het werk niet tolereert, terwijl [verweerster] ter zitting onweersproken heeft verklaard dat zij hier juist vanwege het feit dat zij genoemd Dance Event in haar hotel laat plaatsvinden (wat gebeurt in overleg met de gemeente en de politie) extra alert op moet zijn. Dat [verweerster] dat is, blijkt ook uit de in deze zaak gebleken gang van zaken. Toen er geruchten gingen dat hotelmedewerkers drugs zouden verkopen in het hotel, is [naam 2] bij de politie te rade gegaan wat te doen.
18. Ook wordt [verzoeker] niet gevolgd in zijn stelling dat hij door de politie en [verweerster] in de luren zou zijn gelegd doordat er bewust veel druk op hem is uitgeoefend om mee te werken aan de pseudokoop. Uit een ter zitting door [verweerster] overgelegd (op ambtseed/belofte door twee verbalisanten opgemaakt) proces-verbaal van pseudokoop, waarin de betrokken verbalisanten gedetailleerd verklaren wat er is gebeurd, leidt de kantonrechter af dat [verzoeker] , zoals door [verweerster] gesteld, vrij makkelijk aan het verzoek van de politie om twee gram cocaïne te bezorgen heeft voldaan en dat er geen druk op hem is of hoefde te worden uitgeoefend. Maar bovendien, zelfs als zou komen vast te staan dat [verzoeker] wel zou zijn ‘uitgelokt’, want dat is wat hij in feite zegt, neemt dit de verantwoordelijkheid van [verzoeker] voor de gedraging en de ernst daarvan niet weg. Het is immers [verzoeker] zelf die ervoor heeft gekozen om, strafbaar en in strijd met de gedragscode, cocaïne aan gasten te verkopen. Juist omdat [verzoeker] overleg heeft gehad met [functie] [naam 4] en [naam 5] (zie onder 14), had het voor de hand gelegen om, als hij aan de juistheid van zijn handelen twijfelde, de kwestie aan hen voor te leggen. [verzoeker] heeft dat echter nagelaten en heeft willens en wetens in strijd met de gedragscode een strafbare handeling verricht.
18. [verzoeker] kan zich evenmin verschuilen achter het motto ‘whatever/whenever’ dat [verweerster] hanteert (zie 1.5). Het moet, mede gelet op de inhoud van de geldende gedragscode, voor iedereen duidelijk zijn geweest dat daar geen strafbare handelingen onder vallen. En mocht [verzoeker] dat desondanks niet zo hebben begrepen, dan staat vast dat [verweerster] dit, door het geven van trainingen en presentaties als die onder 1.5 zijn beschreven, expliciet onder zijn aandacht heeft gebracht. [verzoeker] wist of behoorde derhalve redelijkerwijs te weten dat wat hij deed niet kon.
18. [verzoeker] heeft nog opgemerkt dat hij niet over het ontslag is gehoord. Hij heeft daar niet het rechtgevolg aan verbonden dat dit leidt tot een niet-rechtsgeldig ontslag op staande voet, maar voor zover hij dat wel heeft bedoeld te stellen, volgt de kantonrechter hem niet in die stelling. Ook al heeft [verzoeker] de brieven van 16, 17 en 18 oktober 2018, waarin hij werd opgeroepen om met [verweerster] te komen praten (zie 1.11), niet ontvangen, [verzoeker] heeft ter zitting erkend dat hij de ontslagbrief van 18 oktober 2018 (zie 1.12) in de avond wel heeft gezien en dat hij op 19 oktober 2018 bij het inleveren van de sleutels met [naam 1] gesproken heeft. Ook al was het ontslag toen al gegeven, [verzoeker] had op dat moment alsnog kunnen aangeven dat hij wenste te worden gehoord. Hij heeft dat niet gedaan, ook niet toen [naam 1] aangaf veel vragen te hebben, maar liet haar weten dat zij wel van zijn advocaat zou horen (zie 1.13). Gelet hierop mocht [verweerster] redelijkerwijs veronderstellen dat [verzoeker] niet wenste te worden gehoord en is van onzorgvuldig handelen van [verweerster] geen sprake.
18. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat het handelen van [verzoeker] op 12 september 2018 kwalificeert als een dringende reden. Bij die beoordeling is (in het voordeel van [verzoeker] ) meegewogen dat [verzoeker] thans [leeftijd] is, dat hij ruim drie jaar in dienst is (zie 1.2), dat hij tot 12 september 2018 altijd goed heeft gefunctioneerd en dat de gevolgen van het ontslag voor hem ongetwijfeld vervelend zijn. Ook heeft de kantonrechter (in het nadeel van [verzoeker] ) bij haar oordeel betrokken dat [verzoeker] als
[naam functie]een voorbeeldfunctie heeft ten opzichte van de
[omschrijving]waaraan hij leiding gaf (zie 1.3).
18. Het voorgaande betekent dat, indien [verweerster] in het onder 15 bedoelde bewijs slaagt, het ontslag rechtsgeldig wordt geacht en het verzoek tot vernietiging zal worden afgewezen.

Voorwaardelijk verzoek tot ontbinding

27. De kantonrechter zal reeds nu het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van [verweerster] beoordelen.
27. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met h BW en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Daarbij geldt ingevolge artikel 7:669 lid 1 BW dat herplaatsing in ieder geval niet in de rede ligt indien sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder e BW.
27. Voor het geval komt vast te staan dat het [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en de arbeidsovereenkomst voortduurt, zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden op de e-grond. De kantonrechter acht het hiervoor beoordeelde handelen van [verzoeker] om de daar genoemde redenen (zie onder 18 t/m 26) zodanig verwijtbaar dat van [verweerster] redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
27. Sterker nog, gelet op de ernst daarvan, is sprake van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] , hetgeen er (op grond van artikel 7:673 lid 7 onder c BW) niet alleen toe leidt dat [verweerster] geen transitievergoeding verschuldigd is, maar ook (op grond van artikel 7:671b lid 8 onder b BW) dat er bij het bepalen van de datum van de ontbinding geen rekening behoeft te worden gehouden met de opzegtermijn. De kantonrechter zal de ontbinding derhalve per 15 februari 2019 uitspreken en het verzoek van [verzoeker] om [verweerster] te veroordelen de transitievergoeding aan hem te betalen afwijzen.
27. Het voorgaande betekent eveneens dat [verzoeker] , zoals onder 17 aangekondigd, hoe dan ook niet terugkeert bij [verweerster] en dat [verweerster] hem vanaf in ieder geval 15 februari 2019 geen loon meer verschuldigd is.
27. De beslissing omtrent de proceskosten wordt aangehouden totdat eindbeschikking wordt gewezen.

Voorwaardelijk verzoek: loon tussen ontslag op staande voet en datum ontbinding

33. Tot slot ligt nog voor of [verweerster] , indien het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en de arbeidsovereenkomst tussen 18 oktober 2018 en 15 februari 2019 heeft voortgeduurd, [verzoeker] over die periode loon verschuldigd is.
33. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord. Uitgangspunt is nog steeds dat een onterechte schorsing of een ongeldig ontslag op staande voet een oorzaak is die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, als bedoeld in artikel 7:628 lid 1 BW, zodat de betrokken werknemer ondanks het feit dat hij niet heeft gewerkt, recht houdt op loon. Dat [verzoeker] op 19 oktober 2018 de sleutels heeft ingeleverd (zie 1.13) en zich eerst een maand later, op 21 november 2018 (zie 1.14) bereid heeft verklaard de bedongen werkzaamheden te verrichten, maakt dit niet anders. [verzoeker] leverde de sleutels in op verzoek van [verweerster] , zodat dit hem niet kan worden tegengeworpen. Hetzelfde geldt voor de maand die is verstreken voordat hij zich beschikbaar hield. Zoals ook de kantonrechter van deze rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7596) is het de vraag of de eis van het zich beschikbaar stellen voor het behoud van loon onder de WWZ, gelet op de korte vervaltermijnen die die wet kent, nog geldt. Maar zelfs als dat wel zo zou zijn, dan moet [verzoeker] redelijkerwijs geacht worden (tijdig) aan dat vereiste te hebben voldaan. Hij heeft de maand die is verstreken benut en mocht die tijd benutten om een advocaat te raadplegen.
33. [verweerster] heeft zich nog beroepen op de beschikking van de Hoge Raad van 13 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1209), maar dat beroep gaat niet op. In die zaak deed de situatie zich voor dat - kort samengevat - de kantonrechter het ontslag op staande voet had vernietigd en het hof in hoger beroep oordeelde dat dat ontslag wel rechtsgeldig was maar de arbeidsovereenkomst op grond van de wet niet met terugwerkende kracht kon herstellen. Er was geen voorwaardelijke ontbinding uitgesproken en de werkgever had de werknemer, ondanks het oordeel van de kantonrechter niet toegelaten tot de werkzaamheden. Die omstandigheden doen zich hier niet voor en de situatie is dan ook geenszins vergelijkbaar.
33. Het beroep op matiging van [verweerster] wordt om dezelfde redenen verworpen.
33. De slotsom luidt dat, als komt vast te staan dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven en de arbeidsovereenkomst na 18 oktober 2018 heeft voortgeduurd, [verweerster] over de periode 18 oktober 2018 tot 15 februari 2019 (datum voorwaardelijke ontbinding) nog loon verschuldigd is, tot de betaling waarvan zij in dat geval bij eindbeschikking zal worden veroordeeld. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden evenwel aanleiding om de verzochte wettelijke verhoging te beperken tot nihil.

Tenslotte

38. Behoudens ten aanzien van de onverwijldheid heeft de kantonrechter in het voorgaande op alle geschilpunten beslist. Zij geeft partijen in overweging om met elkaar in overleg te treden en te bezien of zij langs deze lijnen alsnog tot een regeling kunnen komen. Dit heeft als voordeel dat partijen definitief van het geschil af zijn en een tijdrovende en kostbare voortzetting van de procedure (mogelijk ook in hoger beroep) wordt voorkomen.

BESLISSING

De kantonrechter:
ten aanzien van het verzoek tot vernietiging van [verzoeker]:
laat [verweerster] toe tot bewijs van haar stelling dat zij pas op 16 oktober 2018 op de hoogte was van de pseudokoop van [verzoeker] op 12 september 2018 (zie hiervoor onder 15);
bepaalt dat [verweerster] uiterlijk
28 februari 2019te kennen geeft of, en zo ja, op welke wijze van die bewijsopdracht gebruik zal worden gemaakt en zo daartoe getuigen zullen worden gehoord, welke getuigen worden voorgedragen, waarna daarvoor dag en uur zullen worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan;
ten aanzien van het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van [verweerster]:
onder de voorwaarde dat het [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en de arbeidsovereenkomst voortduurt:
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 15 februari 2019;
wijst af het tegenverzoek van [verzoeker] om [verweerster] te veroordelen de transitievergoeding te betalen;
houdt de beslissing over de proceskosten aan;
ten aanzien van het voorwaardelijke verzoek van [verweerster] omtrent de loonbetalingsverplichting:
houdt iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. van de Poel, kantonrechter en op 14 februari 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.