In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 februari 2019 een beschikking gegeven waarin prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De zaak betreft de uitvoerbaarheid van een arbitraal vonnis dat bij verstek is gewezen tegen een consument. De voorzieningenrechter had eerder op 25 januari 2019 al vragen geformuleerd en partijen de gelegenheid gegeven om zich hierover uit te laten. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 februari 2019, waarbij de verzoekster, vertegenwoordigd door gerechtsdeurwaarder M.G. Lasonder, aanwezig was. De gerekwestreerde is niet verschenen.
De vragen die aan de Hoge Raad zijn voorgelegd, betreffen de voorwaarden waaronder een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis kan worden toegewezen, met name in het geval van een consument. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het noodzakelijk is om duidelijkheid te krijgen over de juridische kaders die van toepassing zijn op dergelijke verzoeken, vooral in het licht van de bescherming van consumenten in arbitrale procedures. De vragen zijn gericht op de noodzaak van bepaalde vermeldingen in het arbitraal vonnis en de rol van de arbiter bij het toekennen van buitengerechtelijke kosten.
De beschikking van 27 februari 2019 is een vervolg op de eerdere beschikking en benadrukt het belang van de vragen voor de rechtspraktijk. De voorzieningenrechter heeft besloten dat alleen de eerder geformuleerde vragen aan de Hoge Raad zullen worden voorgelegd, en heeft de griffier opgedragen om het procesdossier aan de Hoge Raad te doen toekomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.