ECLI:NL:RBAMS:2019:1352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
7341532 CV EXPL 18-25181
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onterecht ontvangen zorgpremie door VGZ Zorgverzekeraar N.V.

In deze zaak vorderde VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ) van een klant, aangeduid als [gedaagde], een bedrag van € 135,15, dat VGZ ten onrechte aan de klant had terugbetaald. De klant had in januari 2018 een bedrag van € 135,15 ontvangen van VGZ, terwijl zij op dat moment een betalingsachterstand had bij haar vorige zorgverzekeraar, Univé. VGZ stelde dat de klant in gebreke was gebleven met de terugbetaling van dit bedrag, ondanks herhaalde aanmaningen. De klant verweerde zich door te stellen dat er geen premieachterstand was en dat VGZ onvoldoende duidelijkheid had verschaft over de vordering.

De kantonrechter oordeelde dat VGZ niet voldoende had onderbouwd waarom de klant het bedrag moest terugbetalen. De rechter stelde vast dat VGZ de klant op 8 januari 2018 ten onrechte € 135,15 had teruggestort en dat de klant dit bedrag niet had terugbetaald. De rechter wees de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten af, omdat VGZ in haar aanmaningen en dagvaarding niet duidelijk had gemaakt waar de vordering op gebaseerd was. De proceskosten werden gecompenseerd, en de rechter verklaarde de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Het vonnis werd uitgesproken op 22 februari 2019 door mr. E. Pennink, kantonrechter, en de uitspraak benadrukte het belang van duidelijke communicatie door de vorderende partij in incassozaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7341532 CV EXPL 18-25181
vonnis van: 22 februari 2019

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de naamloze vennootschap VGZ Zorgverzekeraar N.V.

gevestigd te Arnhem
eiseres
nader te noemen: VGZ
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck Gerechtsdeurwaarders
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: P.C.J. Voets

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken bevinden zich in het dossier:
  • de dagvaarding van 26 oktober 2018 met een productie;
  • het schriftelijke verslag van het mondeling antwoord met producties;
  • het instructievonnis van 30 november 2018;
  • de conclusie van repliek met producties.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde] geen gebruik gemaakt van de gelegenheid tot het nemen van een conclusie van dupliek.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[gedaagde] is bij VGZ verzekerd tegen ziektekosten.
1.2.
Op 9 januari 2018 heeft VGZ € 135,15 aan [gedaagde] betaald .
1.3.
Op 29 januari 2018 heeft [gedaagde] € 270,30 aan VGZ betaald.
1.4.
Bij brief van 8 augustus 2018 heeft de gemachtigde van VGZ [gedaagde] gemaand tot betaling van € 135,15. Daarbij zijn [gedaagde] tevens de buitengerechtelijke incassokosten aangezegd.

Vordering en verweer

2. VGZ vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 135,15 aan hoofdsom, € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 1,68 aan rente tot aan de dagvaarding, vermeerderd met de wettelijke rente over € 135,15 vanaf 26 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3. VGZ stelt daartoe, kort samengevat en zakelijk weergegeven, dat [gedaagde] , ook na aanmaningen, in gebreke is gebleven met terugbetaling van het bedrag € 135,15.
4. [gedaagde] verweert zich tegen de vordering en voert daartoe aan dat zij geen premieachterstand heeft. VGZ heeft geen duidelijkheid verschaft over vordering. De vordering ziet gelet op de summiere informatie in de dagvaarding kennelijk op de maand februari 2018, maar die maand is betaald, aldus [gedaagde] .
5. VGZ heeft in haar conclusie van repliek gereageerd op de stellingen van [gedaagde] .
[gedaagde] was in 2017 verzekerd bij Univé Zorg. 1 januari 2018 is zij overgestapt naar VGZ. VGZ kreeg echter een melding van Unive dat [gedaagde] nog een betalingsachterstand had. Door deze melding kon [gedaagde] niet overstappen en is door VGZ een actie uitgevoerd om polis van VGZ te laten vervallen. Zij heeft daarom op 8 januari 2018 € 135,15 gestort op de rekening van [gedaagde] omdat VGZ er van uit ging dat premie van maand januari 2018 door middel van automatische incasso van de rekening van [gedaagde] zou worden geïncasseerd. De premieachterstand bij Unive werd echter alsnog betaald aan Univé. Naar aanleiding hiervan heeft VGZ de premie van januari 2018 opnieuw in rekening gebracht. Zij heeft vervolgens de premie van de maanden januari en februari 2018 (€ 270,30) in een keer afgeschreven van de rekening van [gedaagde] . Achteraf gezien was de terug storting op 8 januari 2018 dus overbodig en [gedaagde] heeft € 135,15 teveel ontvangen en daarom moet zij dit bedrag terugbetalen, aldus VGZ.

Beoordeling

6. Gelet op het door VGZ overgelegde overzicht (productie 9 bij de conclusie van repliek) van verschuldigde bedragen en door [gedaagde] gedane betalingen, resteert een bedrag van € 135,15 te betalen. Onweersproken is gebleven dat VGZ dit bedrag (ten onrechte) op 8 januari 2018 heeft gestort op de rekening van [gedaagde] en dat zij dit bedrag niet heeft terugbetaald. [gedaagde] is om die reden gehouden tot betaling aan VGZ van een bedrag van € 135,15 aan hoofdsom.
7. Ten aanzien van de voor dagvaarding gevorderde rente heeft VGZ onvoldoende toegelicht hoe de rente is berekend. De vordering tot betaling van de tot 26 oktober 2018 verschenen rente ad € 1,68 is daarom niet toewijsbaar. De rente zal vanaf de datum van dagvaarding worden toegewezen.
6. Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten wordt het volgende overwogen. In de aanmaningen en dagvaarding heeft VGZ aan [gedaagde] geen uitleg gegeven over de herkomst van haar vordering. Als specificatie van haar vordering gebruikt zij de term “polismutaties 12-02-2018” Daaruit kan [gedaagde] niet begrijpen dat de vordering ziet op terug storting van een aan haar ten onrechte betaald bedrag op 8 januari 2018. Daarmee heeft zij [gedaagde] op het verkeerde been gezet en begrijpelijk is dat [gedaagde] daarover vragen heeft gesteld in deze procedure. Niet is gebleken dat VGZ aan [gedaagde] de uitleg heeft gegeven die zij in haar conclusie van repliek wél heeft gegeven. Van VGZ mag worden verwacht dat zij in de minnelijke fase haar vordering deugdelijk onderbouwt en specificeert. Dat heeft zij nagelaten. Het voorgaande geeft aanleiding de buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen en de proceskosten te compenseren. Het enkele gegeven dat de brief aan de vereisten van artikel 6:96 voldoet, maakt dit in de gegeven omstandigheden niet anders.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan VGZ van € 135,15 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2018 tot aan de voldoening;
compenseert de proceskosten tussen partijen;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.