In deze zaak vorderde VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ) van een klant, aangeduid als [gedaagde], een bedrag van € 135,15, dat VGZ ten onrechte aan de klant had terugbetaald. De klant had in januari 2018 een bedrag van € 135,15 ontvangen van VGZ, terwijl zij op dat moment een betalingsachterstand had bij haar vorige zorgverzekeraar, Univé. VGZ stelde dat de klant in gebreke was gebleven met de terugbetaling van dit bedrag, ondanks herhaalde aanmaningen. De klant verweerde zich door te stellen dat er geen premieachterstand was en dat VGZ onvoldoende duidelijkheid had verschaft over de vordering.
De kantonrechter oordeelde dat VGZ niet voldoende had onderbouwd waarom de klant het bedrag moest terugbetalen. De rechter stelde vast dat VGZ de klant op 8 januari 2018 ten onrechte € 135,15 had teruggestort en dat de klant dit bedrag niet had terugbetaald. De rechter wees de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten af, omdat VGZ in haar aanmaningen en dagvaarding niet duidelijk had gemaakt waar de vordering op gebaseerd was. De proceskosten werden gecompenseerd, en de rechter verklaarde de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Het vonnis werd uitgesproken op 22 februari 2019 door mr. E. Pennink, kantonrechter, en de uitspraak benadrukte het belang van duidelijke communicatie door de vorderende partij in incassozaken.