ECLI:NL:RBAMS:2019:1422

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
13/674178-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige: bewezenverklaring en strafoplegging

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een minderjarige. De verdachte werd beschuldigd van het verrichten van seksuele handelingen met een kind, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en het slachtoffer elkaar op twee momenten in 2017 seksuele handelingen hebben verricht, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van anale penetratie en van het plegen van seksuele handelingen toen het slachtoffer jonger was dan twaalf jaar. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen, mede door de inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer.

De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met het slachtoffer in de periode van 1 februari 2017 tot en met 4 april 2017. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook een taakstraf van 240 uur opgelegd. De zaak heeft grote impact gehad op het slachtoffer, die door het misbruik niet meer bij zijn vader kan wonen en psychische problemen heeft ervaren.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer. De verdachte heeft zich bereid getoond om aan zichzelf te werken en heeft hulp gezocht na het misbruik. De rechtbank hoopt dat de opgelegde straf en voorwaarden de verdachte zullen weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674178-17 (Promis)
Datum uitspraak: 1 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. van Koesveld naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er samengevat van beschuldigd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
1.
het verrichten van handelingen waaronder het seksueel binnendringen, met [slachtoffer] , die toen jonger was dan twaalf jaar, terwijl [slachtoffer] zich met een IQ van 69 in een kwetsbare positie bevond en een afhankelijkheidsrelatie met verdachte had, in de periode van 24 maart 2011 tot en met 23 maart 2015;
2.
het verrichten van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met [slachtoffer] , die toen tussen de twaalf en zestien jaar was, terwijl [slachtoffer] met een IQ van 69 zich in een kwetsbare positie bevond en een afhankelijkheidsrelatie met verdachte had, in de periode van 24 maart 2015 tot en met 4 april 2017;
3.
het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer] , die toen jonger was dan zestien jaar, terwijl [slachtoffer] met een IQ van 69 aan de zorg of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd en een afhankelijkheidsrelatie met verdachte had, in de periode van 24 maart 2011 tot en met 4 april 2017.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat vaststaat dat verdachte en [slachtoffer] elkaar op twee momenten in 2017 hebben afgetrokken en gepijpt. Deze handelingen heeft verdachte bekend en worden ook door [slachtoffer] beschreven. Niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van anale penetratie, daarvoor is onvoldoende bewijs. Bovendien heeft [slachtoffer] daarover wisselende verklaringen afgelegd. Verdachte moet dan ook van dat gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Verder heeft verdachte bij de politie aangegeven dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen februari 2017 en het informatieve zedengesprek op 9 april 2017. Dat verdachte op de zitting andere data heeft genoemd kan niet anders dan een vergissing zijn, omdat er na het informatieve gesprek geen contact meer is geweest tussen verdachte en [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft verklaard dat de seksuele handelingen zijn begonnen toen hij acht of negen jaar was. Zijn vader heeft echter verklaard dat [slachtoffer] vanwege zijn beperking moeite heeft met het inschatten van tijd, daarom moet met zijn tijdsaanduiding voorzichtig worden omgegaan. Daarbij komt dat [slachtoffer] volgens zijn vader tot 2017 alleen interesse had in meisjes en pas in het voorjaar van 2017 seksueel actief is geweest met jonge jongens. Dat maakt dat de verklaring van [slachtoffer] , voor wat betreft de start van het misbruik, onvoldoende betrouwbaar is. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, omdat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van seksueel misbruik toen [slachtoffer] jonger was dan twaalf jaar.
Naast het aftrekken en pijpen kan ook worden bewezen dat er is getongzoend. De verklaring van [slachtoffer] is daarover specifiek, daarnaast erkent verdachte dat hij en [slachtoffer] elkaar op de mond hebben gekust.
De seksuele handelingen vonden plaats terwijl [slachtoffer] als minderjarig kind aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd. Ook is door verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer] zich, met een IQ van 69, bevond. Verdachte wist dat [slachtoffer] kwetsbaar was vanwege zijn leeftijd en vanwege het feit dat [slachtoffer] naar een school ging voor moeilijk lerende kinderen. Ook is voldoende gebleken dat tussen verdachte en [slachtoffer] een afhankelijkheidsrelatie is ontstaan. Daarom kunnen de tenlastegelegde strafverzwarende bestanddelen van artikel 248 lid 2 en 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat bewezen kan worden wat verdachte heeft bekend, namelijk dat hij op twee momenten met [slachtoffer] seksuele handelingen heeft verricht. Ook [slachtoffer] heeft over twee momenten gedetailleerd verklaard, de andere gebeurtenissen maakt hij niet concreet. Met de verklaring van [slachtoffer] moet bovendien behoedzaam worden omgegaan omdat hij mogelijk is beïnvloed door zijn omgeving.
Niet kan worden bewezen dat het misbruik startte toen [slachtoffer] negen jaar was, omdat de verklaring van [slachtoffer] niet wordt ondersteund met een ander bewijsmiddel. Dat maakt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Wat betreft de feiten 2 en 3 kan als pleegperiode 25 maart 2017 tot een aantal weken later worden aangenomen.
Verder kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van anale penetratie. [slachtoffer] verklaart daarover inconsistent. Bovendien zouden de tatoeages op het achterlichaam van verdachte moeten zijn opgevallen en zou [slachtoffer] daarover moeten hebben verklaard als de anale penetratie wel had plaatsgevonden. Het is mogelijk dat [slachtoffer] door het kijken van porno of gesprekken met klasgenoten weet hoe anale seks werkt.
Verdachte wist niet dat [slachtoffer] een laag IQ had. Uit het gegeven dat [slachtoffer] op een speciale school zat, had verdachte nog niet hoeven afleiden dat [slachtoffer] minder begaafd of extra kwetsbaar was. Ook de vader van [slachtoffer] geeft aan dat niet direct duidelijk is dat [slachtoffer] een laag IQ heeft. Bovendien is de vaststelling van het IQ niet met stukken onderbouwd. Daarom kan niet worden bewezen dat [slachtoffer] bijzonder kwetsbaar was, zoals ten laste is gelegd.
Tot slot kan niet worden bewezen dat sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. Verdachte had geen bijzondere rol in het leven van [slachtoffer] . Verdachte was slechts zijn buurman, daar kan geen afhankelijkheid uit worden afgeleid. Ook was de zorg voor [slachtoffer] niet aan verdachte toevertrouwd, daarvoor is [slachtoffer] te oud. Daarnaast heeft hij nooit bij verdachte gelogeerd. Hij moet dan ook worden vrijgesproken van de strafverzwarende bestanddelen, zoals tenlastegelegd onder 2 en 3.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
Verdachte wordt vrijgesproken van feit 1, omdat de rechtbank niet bewezen vindt dat er seksuele handelingen zijn verricht toen [slachtoffer] jonger was dan twaalf jaar. [slachtoffer] heeft weliswaar verklaard dat het seksueel misbruik is gestart toen hij acht of negen jaar oud was, maar zijn vader heeft verklaard dat [slachtoffer] door zijn beperking moeite heeft met het inschatten van de tijd. Verdachte heeft ontkent dat in de periode voordat [slachtoffer] 12 jaar was seksuele handelingen zijn verricht. Dat samen maakt dat op dat punt onvoldoende kan worden gebouwd op de verklaring van [slachtoffer] en voor het begin van het misbruik uit moeten worden gegaan van de overige stukken van het dossier.
Vrijspraak van anale penetratie
Ook wordt verdachte vrijgesproken van het onderdeel anale penetratie, zoals onder 3 ten laste is gelegd. [slachtoffer] heeft hierover wisselende verklaringen afgelegd. In het studioverhoor beschrijft hij hoe hij anale seks had met verdachte, terwijl hij dat niet eerder aan zijn juf of vader heeft verteld. Verdachte ontkent dat ooit sprake is geweest van anale penetratie. Het voorgaande maakt dat de verklaring van [slachtoffer] op dat onderdeel onvoldoende betrouwbaar is om het bewijs op te baseren. Ander ondersteunend bewijsmateriaal ontbreekt.
Overige seksuele handelingen
Vaststaat dat verdachte en [slachtoffer] elkaar hebben afgetrokken en gepijpt, deze handelingen zullen dan ook bewezen worden verklaard. Verder bestaat voor de rechtbank geen twijfel over de vraag of er is getongzoend. [slachtoffer] heeft daarover een specifieke verklaring afgelegd. Daarnaast heeft verdachte op de zitting verklaard dat er is gekust. Dat verdachte niet meer weet of daarbij de tong is gebruikt, maakt de verklaring van [slachtoffer] op dat punt niet minder betrouwbaar. Ook het tongzoenen, zoals onder 2 ten laste is gelegd, wordt bewezen verklaard.
Pleegperiode
Bij de bewezenverklaring van het onder 2 en 3 tenlastegelegde wordt uitgegaan van de periode zoals door verdachte is verklaard bij het politieverhoor en het moment waarop [slachtoffer] met zijn juf heeft gesproken over het seksueel misbruik. Verdachte heeft gezegd dat de seksuele handelingen voor het eerst werden verricht nadat [slachtoffer] hem had verteld dat hij op jongens viel. De rechtbank stelt vast dat dat in februari 2017 was. Op 6 april 2017 heeft [slachtoffer] aan zijn juf verteld dat hij seks had gehad met een oudere man. Daaruit kan worden afgeleid dat de seksuele handelingen moeten hebben plaatsgevonden tussen 1 februari 2017 en 6 april 2017.
Strafverzwarende bestanddelen
Onder 2 is onder meer tenlastegelegd dat [slachtoffer] zich met zijn IQ van 69 in een kwetsbare positie bevond. In de tenlastelegging is kennelijk abusievelijk niet opgenomen dat van die kwetsbare positie van [slachtoffer] misbruik is gemaakt, wat gelet op het tweede lid van artikel 248 Sr wel is vereist. De officier van justitie is er in de toelichting op haar vordering kennelijk vanuit gegaan dat dat onderdeel wel in de tenlastelegging was opgenomen. De verdediging heeft op dat punt ook verweer gevoerd, zodat ook de verdediging er kennelijk vanuit ging dat het misbruik maken wel ten laste is gelegd. De rechtbank leest dit ontbrekende bestanddeel in de tenlastelegging in. De verdachte is door de verbeterde lezing niet in zijn verdediging geschaad.
Voor een bewezenverklaring van de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheid is onder andere vereist dat verdachte wetenschap had van de kwetsbare positie van [slachtoffer] . Verdachte ontkent dat hij op de hoogte was van het IQ van [slachtoffer] . Hij wist dat [slachtoffer] naar een school ging voor moeilijk lerende kinderen. Dat betekent echter niet dat hij daarmee wist of had moeten vermoeden dat [slachtoffer] functioneerde op licht zwakzinnig niveau. Kinderen die moeilijk leren zijn immers niet direct verstandelijk beperkt. Verder bevat het dossier geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte op de hoogte was van het IQ van [slachtoffer] . Bovendien wekt het studioverhoor van [slachtoffer] niet de indruk dat hij kenbaar functioneert op zwakzinnig niveau. Hij begrijpt de vragen van de rechercheurs goed en kan adequaat antwoorden. Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer] . Verdachte wordt van dat onderdeel vrijgesproken.
Onder 3 is aan verdachte tenlastegelegd dat [slachtoffer] aan zijn zorg of waakzaamheid was toevertrouwd, wat een strafverzwarende omstandigheid inhoudt als bedoeld in artikel 248 lid 2 Sr. Bij de beoordeling kan de leeftijd en zorgbehoevendheid van de jeugdige en de onderlinge relatie tussen de jeugdige en de volwassene een rol spelen. In het dossier zijn echter onvoldoende aanknopingspunten te vinden dat [slachtoffer] aan de zorg of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit strafverzwarende bestanddeel vrijspreken.
Tot slot is zowel onder 2 als onder 3 ten laste gelegd dat [slachtoffer] zich in een afhankelijkheidsrelatie met verdachte bevond. Het is voor de rechtbank niet duidelijk geworden waar de tenlastelegger met deze toevoeging op heeft gedoeld. Ook is niet gebleken waar een bewezenverklaring van dat onderdeel toe zou moeten leiden, omdat dit onderdeel niet voorkomt in artikel 248 Sr. Het enkele feit dat [slachtoffer] de buurjongen was van verdachte is daarnaast onvoldoende om daarmee een afhankelijkheidsrelatie vast te stellen. Omdat dit onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen, zal verdachte ook daarvan worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
onder 2
in de periode van 1 februari 2017 tot en met 4 april 2017 te Amstelveen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte met die [slachtoffer] getongzoend en zich door die [slachtoffer] laten pijpen.
onder 3
in de periode van 1 februari 2017 tot en met 4 april 2017 te Amstelveen met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig die [slachtoffer] pijpen en zich door die [slachtoffer] laten aftrekken en die [slachtoffer] aftrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast vordert zij de oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer] .
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat bij de strafoplegging kan worden volstaan met een symbolische onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf, met eventueel de oplegging van bijzondere voorwaarden en een onvoorwaardelijke taakstraf. Ook verzoekt zij om rekening te houden met alle aspecten van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een kind. Het misbruik vond plaats rondom de veertiende verjaardag van [slachtoffer] . Het misbruik bestond onder andere uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De schok die verdachte zegt te hebben ervaren toen hij zich na de eerste keer realiseerde wat hij had gedaan, heeft hem er niet van weerhouden om kort daarna nog een keer seksuele handelingen met [slachtoffer] te verrichten. Dat neemt de rechtbank verdachte erg kwalijk. Het misbruik is gestopt toen [slachtoffer] zo moedig is geweest om zijn juf in te lichten. Het is maar de vraag of het misbruik uit eigen beweging van verdachte zou zijn gestopt. Ook speelt bij de strafoplegging de aard van het misbruik een rol. Verdachte heeft zich onder andere door [slachtoffer] laten pijpen en hij heeft [slachtoffer] gepijpt, terwijl er sprake was van een groot leeftijdsverschil. Dat acht de rechtbank zeer ernstig.
Verdachte heeft onder andere verklaard dat [slachtoffer] aandrong op seksueel contact en dat verdachte daarvoor uiteindelijk is gezwicht. De rechtbank wil benadrukken dat [slachtoffer] op geen enkele wijze verantwoordelijk te houden is voor het misbruik dat heeft plaatsgevonden. Het is verdachte die beter had moeten weten én anders had moeten handelen. [slachtoffer] beschouwde verdachte als een vertrouweling, waar verdachte ernstig misbruik van heeft gemaakt. Verder speelt voor de rechtbank mee dat verdachte besmet is met het Hiv-virus en desondanks onbeschermde seks heeft gehad met het [slachtoffer] , zonder hem daarvan op de hoogte te stellen. Verdachte heeft verklaard dat zijn aandoening niet overdraagbaar is, zeker niet door pijpen. Wat daar ook van zij; door het niet te vertellen heeft verdachte [slachtoffer] de mogelijkheid ontnomen om daar een eigen afweging in te maken. Voorstelbaar is dat die wetenschap achteraf schokkend voor [slachtoffer] en zijn naasten is geweest.
Het seksueel misbruik heeft grote nadelige gevolgen gehad voor [slachtoffer] . Op de zitting is gebleken dat [slachtoffer] niet meer bij zijn vader thuis kan wonen, omdat verdachte in het zelfde flatgebouw woont en de vader van [slachtoffer] , begrijpelijkerwijs, wil voorkomen dat [slachtoffer] verdachte (regelmatig) tegenkomt. Verder is uit de brief van de Bascule gebleken dat [slachtoffer] op een bepaald moment niet meer wilde leven. [slachtoffer] had ook andere, niet aan het misbruik gerelateerde, problemen maar aannemelijk is wel dat de gevolgen van het misbruik hierbij ook een rol hebben gespeeld. Ook is [slachtoffer] bang dat verdachte nieuwe slachtoffers maakt. Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat hij nog vaak aan het misbruik moet denken. Verdachte heeft met zijn handelen de gezonde seksuele ontwikkeling van [slachtoffer] volledig doorkruist.
Bij de strafoplegging wordt ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo volgt uit het strafblad van verdachte van 21 januari 2019 dat hij nooit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook heeft verdachte zelf hulp gezocht na het misbruik. Hij is in behandeling bij [naam FPK] en deze behandeling verloopt positief. Verdachte is gemotiveerd om aan zichzelf te werken en wil onderzoeken wat ten grondslag heeft gelegen aan zijn gedrag. Door de reclassering wordt bij rapport van 24 september 2018 de recidivekans als laag ingeschat. Zij adviseren om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen in combinatie met bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer. Volgens de reclassering kan het toezicht komen te vervallen op het moment dat de behandeling is afgerond.
In beginsel is bij dit soort ernstige feiten een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. De rechtbank vindt dat in dit geval aanleiding bestaat om daar in het voordeel van verdachte iets van af te wijken. Daarbij speelt met name de houding van verdachte een rol. Hij heeft meegewerkt aan het onderzoek en heeft zich bereid getoond om aan zichzelf te werken. De rechtbank is van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met de maximale taakstraf passend is. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke deel verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod. De rechtbank hoopt dat de forse strafdreiging die uitgaat van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden verdachte er in de toekomst van weerhoudt opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast legt de rechtbank verdachte de maximale taakstraf van 240 uur op.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De vader van [slachtoffer] vordert namens [slachtoffer] in totaal € 7.105,82, waarvan € 105,82 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van betaling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen, en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De verdediging heeft over de gevorderde materiële schade geen verweer gevoerd. Wat betreft de immateriële schade verzoekt de raadsvrouw de vordering te matigen. Zij heeft aangevoerd dat in soortgelijke zaken lagere bedragen worden toegekend. Verder zijn de gebeurtenissen met verdachte niet de enige oorzaak van de problematiek van [slachtoffer] .
Uit het schadeformulier volgt dat [slachtoffer] door het bewezenverklaarde reiskosten heeft moeten maken. Deze kostenpost is voldoende onderbouwd en wordt door de rechtbank volledig toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 april 2017) tot aan de dag van betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Bij zedendelicten is de ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit een gegeven, wat een aantasting in de persoon oplevert als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. [slachtoffer] heeft daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van zijn immateriële schade. De rechtbank houdt bij de begroting van de schade rekening met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de gestelde omstandigheden. Uit de brief van de Bascule volgt onder andere dat [slachtoffer] therapie heeft gekregen om de gebeurtenissen te verwerken. Hij wilde dood en ervaart gevoelens van schaamte en schuld. Ook voelt [slachtoffer] zich onveilig door het handelen van verdachte. Dat de geschetste psychische problematiek gedeeltelijk kan voortkomen uit andere traumatische ervaringen betekent niet dat [slachtoffer] door deze zaak geen schade heeft geleden. Verder zijn de uitspraken die de raadsvrouw van [slachtoffer] op de zitting heeft aangehaald goed vergelijkbaar met de zaak tegen verdachte. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade dan ook volledig toewijzen voor € 7.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 april 2017) tot de dag van betaling. Het toegewezen bedrag betreft de schade die op dit moment bekend is. Dat laat onverlet dat op het moment dat er meer schade optreedt de weg naar de civiele rechter mogelijk blijft. De rechtbank zal niet bepalen dat op een bepaalde rekening moet worden betaald. Op het moment van uitbetaling kan [slachtoffer] of zijn gemachtigde bij de uitkerende instantie zelf opgeven op welke rekening hij het geldbedrag wenst te ontvangen.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 55 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
en
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen,
meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich gedurende de behandeling bij [naam FPK] zal melden bij de reclassering, op het adres [adres reclassering 2] , op de door de reclassering te bepalen tijdstippen en zo frequent als de reclassering dat noodzakelijk acht;
  • zijn behandeling bij de forensische polikliniek [naam FPK] voortzet, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt.
Geeft aan genoemde instellingen opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uur, met bevel voor het geval verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Wijst de vordering van
[slachtoffer], wonende te [woonplaats slachtoffer] , toe tot € 7.105,82 (zevenduizend honderdvijf euro en tweeëntachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 april 2017) tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat € 7.105,82 (zevenduizendhonderdvijf euro en tweeëntachtig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 april 2017) tot aan de dag van betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 70 (zeventig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. J. Knol en G.H. Marcus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2019.