ECLI:NL:RBAMS:2019:1425

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
13/752134-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat is uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings Antwerpen op 10 oktober 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Frankrijk in 1995, is in Nederland ingeschreven en heeft de Franse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op de openbare zitting van 14 februari 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen. De opgeëiste persoon is beschuldigd van feiten die zijn opgenomen in de bijlage 1 van de OLW, waaronder georganiseerde of gewapende diefstal en vervalsing van documenten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon na overlevering onverwijld op de hoogte zal worden gesteld van zijn rechten, waaronder het recht op verzet of hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van de overlevering. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752134-18
RK nummer: 19/349
Datum uitspraak: 28 februari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 oktober 2018 door het Parket van de Procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 februari 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. T. de Haan, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Turnhout van 14 maart 2016, griffienummer 16/403, inzake TU10.L6.2666-14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 30 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 30 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB, onder d) vraag 3.4 het volgende verklaard:
De beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
-
de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld worden betekend; en
-
de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijk beslissing; en
-
de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen.)
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van negen feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 18 en 23, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
en
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Volgens de in de brief van de onderzoeksrechter van 7 februari 2019 vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft twee feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Valsheid in geschrift
4.2.1
Het standpunt van de verdediging
Ter zitting heeft de raadsman van de opgeëiste persoon zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot deze feiten niet is voldaan aan, kort gezegd, de vereisten van artikel 7 OLW. Dit zou volgens de raadsman moeten leiden tot weigering van de overlevering met betrekking tot deze feiten.
4.2.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij executieoverlevering niet van belang is wat de maximumstraf voor een feit in de uitvoerende lidstaat is en heeft erop gewezen dat de raadsman er kennelijk ten onrechte van uitgaat dat het een vervolgingsoverlevering betreft.
4.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie heeft er terecht op gewezen dat in het onderhavige geval sprake is van executieoverlevering. Bij uitspraak van 30 oktober 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:7460) heeft de rechtbank geoordeeld dat een kaderbesluitconforme uitleg, indien sprake is van niet-lijstfeiten in geval van executieoverlevering, ertoe leidt dat aan de volgende twee voorwaarden moet zijn voldaan.
1) in de uitvaardigende lidstaat moet een vrijheidssanctie van ten minste vier maanden zijn opgelegd en
2) het feit moet in Nederland strafbaar zijn.
Aan deze beide voorwaarden is in dit geval voldaan zodat overlevering ook voor deze feiten kan worden toegestaan.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW en artikel 225 Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout (België) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en S. van Eunen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.