3.4.1.Bewezenverklaring feit 1
In het licht van de beschuldiging van witwassen is door middel van een kasopstelling berekend dat er door verdachte meer contante uitgaven zouden zijn gedaan dan via legale bronnen kunnen worden verantwoord. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of op basis van de kasopstelling alsmede het bij verdachte aangetroffen contante geldbedrag kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
3.4.1.2. Vermoeden van misdrijf afkomstig
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit het financieel onderzoek naar verdachte is gebleken dat verdachte in de periode van 13 november 2016 tot en met 17 januari 2017 bij Europcar Autoverhuur Nederland BV (hierna: Europcar) een auto, te weten een Mini Cooper, heeft gehuurd voor een totaalbedrag van € 1.765,18. De huur is contant betaald.
Uit gegevens van Europcar blijkt dat verdachte deze Mini Cooper ook op 16 februari 2017 en op 20 maart 2017 heeft gehuurd voor een bedrag van respectievelijk € 822,01en € 882,09.Ook hier heeft verdachte contant betaald.
Voorts heeft verdachte op 5 december 2016 bij Europcar een Opel gehuurd voor een bedrag van € 34,99. Dit bedrag is eveneens contant voldaan.
Uit het financieel onderzoek blijkt daarnaast dat verdachte op 26 januari 2017 een Mercedes heeft gehuurd bij Diks Autoverhuur voor een bedrag van € 88,04. Dit bedrag is contant betaald.
Tussenoverweging rechtbank:
De rechtbank stelt vast dat verdachte contante betalingen heeft verricht voor de huur van een Mini Cooper en een Opel bij Europcar en een Mercedes bij Diks Autoverhuur. De totale huurkosten bedragen
€ 3.592,31(€ 1.765,18 + € 822,01 + € 882,09, + € 34,99 + € 88,04). Verdachte heeft verklaard dat het weliswaar klopt dat hij deze auto’s heeft gehuurd, maar dat hij de kosten daarvan deelde met andere personen. In maart 2017 heeft verdachte de naam van zijn broer
tjegenoemd als medegebruiker. Dit is evenwel door de jongere broer van verdachte, [naam jongere broer] , geboren in [geboortejaar] , ontkend. Pas bij zijn verhoor op 24 april 2018 heeft verdachte verklaard dat ook zijn huisgenoot [naam huisgenoot] (hierna: [naam huisgenoot] ) en zijn oudere broer, [naam oudere broer] (hierna: [naam oudere broer] ), van de Mini Cooper gebruik zouden hebben deze verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 februari 2019 bevestigd. Uit de verklaringen van [naam huisgenoot] en [naam oudere broer] volgen echter geen objectieve aanknopingspunten op basis waarvan een begin van aannemelijkheid is ontstaan. Ook verdachte heeft niets verklaard op basis waarvan zijn verklaring zou kunnen worden geverifieerd aan de hand van objectieve gegevens. Zo is er niet concreet verklaard over gemaakte afspraken ten aanzien van de verdeling van de huur- en benzinekosten en ook niet over hoe vaak en wanneer de auto’s door anderen zijn gebruikt. Verdachte heeft evenmin objectieve gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de auto’s door [naam huisgenoot] en/of zijn broer zijn gebruikt en mede zijn bekostigd. De rechtbank legt de verklaring van verdachte dan ook als onvoldoende aannemelijk, terzijde.
Ten aanzien van de door verdachte bij Europcar op 6 februari 2017 gehuurde Mercedes personenauto, overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte deze Mercedes namens zijn broer heeft gehuurd. Zijn broer vierde wilde graag in een Mercedes personenauto rijden ter gelegenheid van een verlovingsfeest. Verdachte zou die auto vervolgens hebben gehuurd, omdat zijn broer op een zwarte lijst stond en om die reden geen auto op zijn naam kon huren. Dit is door de broer van verdachte ter terechtzitting bevestigd. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig, nu deze verklaring concreet is, en de broer van verdachte deze verklaring heeft bevestigd. De rechtbank zal de huur van deze Mercedes dan ook buiten beschouwing laten.
Meubels, merkkleding, merkschoenen en Playstation
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte, aan de [adres] te [woonplaats] , zijn diverse – op naam van verdachte staande – facturen aangetroffen van onder meer de – in de periode van 13 november 2016 tot en met 15 februari 2017 gedane – contante aankopen van een wasmachine en een wasdroger van het merk AEG (€ 1.587,44), een kledingkast van de Ikea van het model Pax (€ 622,60), drie paar merkschoenen inclusief accessoires (€ 389,90, € 591,00 en € 375,00), een hoekbank (€2.100,00)en een PlayStation PS4 (€ 450,00). In de woning zijn daarnaast kassabonnen aangetroffen van andere contante aankopen bij diverse winkels. In totaal is voor een bedrag van € 8.331,79 aan contante aankopen verricht.
Op het adres aan de [adres] te [woonplaats] staat [naam huisgenoot] ingeschreven. Hij heeft verklaard dat hij de woning aan verdachte verhuurt en dat verdachte vanaf de zomer van 2016 in het huis woont. [naam huisgenoot] komt twee tot drie keer in de week langs om de post op te halen en hij slaapt er weleens, maar ze hebben nooit samengewoond. Op de vraag van verbalisanten welke goederen in de woning van hem zijn, heeft [naam huisgenoot] geantwoord dat hij wat kleding, een trainingspak en wat schoenen en brieven in de woning heeft liggen. Hij heeft Adidas, Nike en Lacoste kleding. Meer heeft hij niet. Hij heeft ook verklaard dat hij niet echt dure merkkleding heeft. Hij heeft verder verklaard dat hij samen met verdachte een Playstation heeft gekocht. Hij heeft daar € 150,00 aan meebetaald.
In de door verdachte gehuurde Mini Cooper is een tas aangetroffen van de winkel “Jeff” met daarin een trui van het merk Vive L’Homme. Aan de trui zat een prijskaartje van 130 pond.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de drie paar merkschoenen van Jimmy Choo, Tip de Bruin en Gucci alsmede de trui van Vive L’Homme door hem zijn gekocht.
Tussenoverweging rechtbank:
De rechtbank stelt vast dat in de woning van verdachte facturen van een wasmachine, droger, Ikea kast en hoekbank zijn aangetroffen. Deze facturen staan op naam van verdachte. Deze facturen zijn contant betaald. Ook zijn er bonnen van andere aankopen gevonden. Het totaal van de blijkens in de woning aan aangetroffen facturen en bonnen gedane contante uitgaven bedraagt € 8.331,79.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [naam huisgenoot] in de woning woont en dat alle meubels en het witgoed van [naam huisgenoot] zijn. Dit is weliswaar door [naam huisgenoot] ter terechtzitting bevestigd, maar dit staat lijnrecht tegenover de verklaring van [naam huisgenoot] bij de politie dat hij daar niet woont en dat hij – naast wat kleding, een trainingspak en wat schoenen en brieven – niets in de woning heeft. De rechtbank acht de verklaring van [naam huisgenoot] bij de politie geloofwaardig, nu dit zijn eerste afgelegde verklaring is en verdachte op dat moment nog in beperkingen zat, zodat er destijds voor [naam huisgenoot] geen gelegenheid was om zijn verklaring met verdachte af te stemmen. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat de verklaring van [naam huisgenoot] bij de politie als betrouwbaar moet worden geacht, nu op alle facturen de naam van verdachte staat vermeld als zijnde de koper. Daarmee wordt de verklaring van [naam huisgenoot] bij de politie ondersteund. De rechtbank acht het bovendien hoogst onwaarschijnlijk dat de naam van een ander persoon dan die van de koper op een factuur wordt vermeld. Voor zover verdachte en [naam huisgenoot] hebben verklaard dat de naam van verdachte op de facturen staat vermeld omdat verdachte de goederen namens [naam huisgenoot] in ontvangst nam, legt de rechtbank deze verklaringen als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte een trui van het merk Vive L’Homme heeft gekocht en dat hij deze contant heeft betaald. Op het prijskaartje staat de prijs van 130 pond. In het voordeel van verdachte zal deze trui worden meegenomen in de kasopstelling voor een bedrag van
€ 130,00.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat verdachte en [naam huisgenoot] samen een Playstation PS4 hebben gekocht en dat [naam huisgenoot] € 150,00 heeft meebetaald. Hieruit volgt dat verdachte het resterende deel van
€ 300,00heeft betaald.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte blijkens de zich in het dossier bevindende facturen en kassabonnen in totaal
€ 8.311,79((€ 8.331,79 + € 130,00 - € 150,00) aan contante uitgaven heeft gedaan.
[naam huisgenoot] heeft verklaard dat verdachte per maand € 450,00 aan hem betaalt voor de huur, dat verdachte het geld overmaakt per bank en dat hij de huur voor de maanden maart en april 2017 nog van verdachte moet ontvangen.Uit de bankafschriften blijkt dat verdachte voor de maanden januari en februari 2017 geen huur heeft overgemaakt.
Uit de huurcontracten van de Mini Cooper blijkt dat verdachte in totaal 14.669 kilometer heeft gereden met de Mini Cooper. Daarvoor heeft verdachte 748 liter benzine verbruikt. In de kasopstelling is op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor Statistiek de gemiddelde benzineprijs vastgesteld op € 1,447 per liter. Uit de bankafschriften van verdachte blijkt dat er slechts voor € 172,42 aan pinbetalingen zijn gedaan bij tankstations.
In de kasopstelling is opgenomen dat verdachte kosten heeft gehad voor levensonderhoud, te weten € 6,34 per dag. Dit bedrag is berekend aan de hand van gegevens van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) ten aanzien van een eenpersoons huishouden.
Uit de bankafschriften blijkt dat verdachte zelden pinbetalingen deed in supermarkten. Verdachte heeft in totaal voor € 50,00 gepind in supermarkten. In de kasopstelling is er daarom van uitgegaan dat de rest van de kosten voor levensonderhoud contant door verdachte zijn betaald.
Tussenoverweging rechtbank:
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de huur voor de maanden januari en februari 2017 contant aan [naam huisgenoot] heeft betaald. Uit de bankafschriften blijkt immers niet dat verdachte de huur voor deze maanden heeft overgemaakt aan [naam huisgenoot] , terwijl [naam huisgenoot] niet heeft verklaard dat de huur voor deze twee maanden nog niet is betaald. Dit betreft een totaalbedrag van
€ 900,00(2 x € 450,00).
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte contant benzine heeft betaald voor totaalbedrag van
€ 909,94(€1,447 x 748 liter - € 172,42 aan pinbetalingen).
De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017
€ 767,86(€ 6,34 x 129 dagen) - € 50,00 aan pinbetalingen) contant heeft uitgegeven aan eten en drinken.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017 een bedrag van
€ 14.481,90 (€ 3.592,31 (huur auto’s) + € 8.311,79 (meubels en kleding) + € 900,- (huur woning) + € 909,94 (benzine) + € 767,86 (levensonderhoud))contant voorhanden heeft gehad, overgedragen en heeft omgezet.
B – contante geldbedragen
Op 21 maart 2017 is in de woning van verdachte te Amsterdam in een keukenla, een contant geldbedrag ter hoogte van € 3.500,00 aangetroffen. Het geldbedrag bestaat uit coupures van € 100,00.
Ook is op die dag de door verdachte gehuurde Mini Cooper doorzocht. Daarbij is een contant geldbedrag van € 425,00 aangetroffen, bestaande uit vier coupures van € 100,00, één coupure van € 20,00 en één coupure van € 5,00.
Tussenoverweging rechtbank:
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte op 21 maart 2017 in totaal
€ 3.925,00(€ 3.500,00 + € 425,00) contant voorhanden heeft gehad.
Uit een brief van het UWV blijkt dat verdachte in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017 maandelijks een Wajong-uitkering heeft ontvangen. Per 1 juli 2016 gaat het om een maandelijks bedrag van € 1.152,97 bruto. Per 1 januari 2017 heeft verdachte maandelijks een brutobedrag van € 1.163,84 ontvangen.In het financieel onderzoek is uitgegaan van een gemiddeld maandelijks nettobedrag van € 960,00. Bij het bepalen van een beginsaldo is er voorts vanuit gegaan dat verdachte de door hem ontvangen uitkering meestal direct contant opnam.
Tussenoverweging rechtbank:
Op grond van het financieel onderzoek kan niet worden vastgesteld hoeveel uitkering verdachte heeft ontvangen vanaf 1 juli 2016. Het dossier bevat immers slechts stukken waaruit blijkt hoeveel verdachte bruto heeft ontvangen. Daardoor kan niet worden vastgesteld hoeveel verdachte netto aan uitkering heeft ontvangen in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017. In de kasopstelling is uitgegaan van een gemiddeld maandelijks nettobedrag van € 960,00. Dit gemiddelde bedrag is – gelet op het bedrag dat verdachte per 1 januari 2017 netto ontving, te weten € 879,44 – aan de hoge kant. De rechtbank zal evenwel, in het voordeel van verdachte, van dit bedrag uitgaan bij het berekenen van het netto inkomen van verdachte in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017. Nu verdachte telkens op de 22ste zijn uitkering op zijn rekening gestort kreeg, gaat de rechtbank voor de periode van 22 november 2016 tot en met 21 maart 2017 uit van een totaalbedrag aan inkomsten van € 3.840,00.
De rechtbank stelt voorts het beginsaldo vast overeenkomstig de methode die voor de kasopstelling is gebruikt.
Het contante beginsaldo op 13 november 2016 is niet bekend geworden. Verdachte nam zijn uitkering van € 960,00 meestal direct contant op. Rond 23 oktober 2016 zou verdachte ook weer contant over € 960,00 hebben kunnen beschikken. Nu ervan uit moet worden gegaan dat verdachte dit geleidelijk gedurende de maand uitgeeft kan de volgende berekening worden gemaakt:
€ 960,00 : 31 dagen in oktober = € 31,00 (afgerond op hele euro’s)
21 dagen x € 31,00 = € 651,00 (uitgegeven van 23 oktober tot 13 november)
€ 960,00 - € 651,-- = € 309,00.
Het contante beginsaldo op 13 november 2016 is
€ 309,00.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017 beschikte over in totaal € 4.149,00 (€ 3.840,00 + € 309,00) aantoonbaar legaal inkomen. In deze periode heeft verdachte echter in totaal € € 14.481,90 contant uitgegeven. Daarmee heeft verdachte dus méér contant geld uitgegeven, te weten
€ 10.332,90(€ 4.149,00 –
€ 14.481,90), dan hij uit legale inkomsten beschikbaar had. Daar komt bij dat verdachte op 21 maart 2017 ook nog eens € 3.925,00 contant voorhanden heeft gehad en dat dit geldbedrag voornamelijk bestaat uit coupures van € 100,00. Bij criminaliteit wordt vaak gebruik gemaakt van grote hoeveelheden contant geld waarbij vaak gebruik wordt gemaakt van coupures van grote geldbedragen, zoals coupures van € 100,00.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er op basis van het voorgaande een gerechtvaardigd vermoeden dat het contante geldbedrag van misdrijf afkomstig is (onderdeel B) en dat verdachte voor € 10.332.90 contante uitgaven heeft verricht met geld dat van misdrijf afkomstig is (onderdeel C).
Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verwacht dat hij over beide genoemde bedragen een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt.
3.4.1.3. Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij méér inkomsten heeft gehad, dan de van het UWV ontvangen uitkering. Zo zou hij allereerst ongeveer $ 8.000 hebben gewonnen met een pokertoernooi. Hij zou toen hebben gespeeld op een account van zijn broer. Een deel van dat geld heeft hij uit laten betalen op het account van zijn broer. Door de verdediging is ter bevestiging hiervan een aan de broer van verdachte gerichte e-mail van Stars klantenservice van 24 juni 2018 overgelegd, waarin staat vermeld dat de broer van verdachte $ 11.483,99 als prijs ontving voor een toernooi dat hij in oktober 2013 gewonnen heeft. Of en op welke wijze dit bedrag is uitbetaald, blijkt hier echter niet uit. Blijkens de e-mail van Stars klantenservice is op 21 juni 2018 een overzicht van de stortingen en uitbetalingen sinds 2013 aan zijn broer gestuurd. Dit overzicht is door de verdediging evenwel niet overgelegd. Wel is door de verdediging een bankafschrift overgelegd, waarop een overschrijving van € 8.077,48 van Counting House Services Ltd op 23 oktober 2013 staat vermeld alsmede twee contante opnamen van in totaal € 7.650,00 op 25 oktober 2013. Hieruit blijkt echter niet of dit de winst van het pokertoernooi betreft. Ook blijkt hieruit niet naar welke bankrekening dit bedrag is overgeboekt en op wiens naam deze rekening staat. De verdediging heeft deze informatie op de bankafschrift onleesbaar gemaakt en was – vanwege de privacy van de rekeninghouder – niet bereid om deze informatie te verstrekken. Verdachte heeft verder verklaard dat de inleg zou hebben plaatsgevonden met Paysafe kaarten, maar dit valt niet te verifiëren omdat de verdediging het overzicht van stortingen en uitbetalingen op het account van de broer van verdachte niet heeft overgelegd. Nu de hoogte van de inleg niet bekend is, kan ook niet worden vastgesteld of er überhaupt winst is gemaakt. Gelet op het voorgaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte geld heeft gewonnen met pokertoernooien. Dat de broer van verdachte de verklaring van verdachte ter terechtzitting heeft bevestigd, maakt dat – zonder nadere objectieve en verifieerbare gegevens – niet anders.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een deel van het door hem gewonnen tegoed, contant heeft verkocht aan andere jongens die spelen bij het Game Center. Dit is evenwel in strijd met zijn eerdere verklaring bij de politie dat hij nooit in gokhallen komt. Dit is bovendien op geen enkele wijze onderbouwd, zodat ook deze verklaring als onaannemelijk terzijde wordt geschoven. Ten slotte overweegt de rechtbank in dit verband nog dat verdachte op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat geld dat hij in oktober 2013 zou hebben verdiend, zo dit al het geval zou zijn, nog in 2016 en 2017 toereikend en beschikbaar zou zijn voor het doen van de door hem gedane uitgaven.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij bij verschillende personen kleine leningen heeft en dat hij geld heeft verdiend met het doen van klusjes. Verdachte heeft deze verklaring verder niet geconcretiseerd. Zo heeft hij niet verklaard bij welke personen hij geld heeft geleend en hoe hoog het geleende geldbedrag telkens was. Ook heeft hij niet verklaard bij welke personen hij klusjes heeft gedaan, wat voor klusjes dit betroffen, wanneer hij deze klusjes heeft gedaan en hoeveel hij daarmee heeft verdiend. Het is aldus onmogelijk om te controleren of deze verklaring klopt, zodat ook deze verklaring als onaannemelijk terzijde wordt geschoven.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij over spaargeld beschikte, omdat hij weinig kosten had toen hij bij zijn ouders woonde. Zou dat waar zijn, dan had het op de weg van verdachte gelegen om zijn spaarpatroon inzichtelijk te maken. Dat heeft verdachte niet gedaan. Zo heeft hij niet verklaard hoeveel hij maandelijks heeft gespaard toen hij nog bij zijn ouders woonde, hoeveel spaargeld hij had toen hij in de zomer van 2016 in de woning van [naam huisgenoot] is gaan wonen en hoeveel hij vanaf toen maandelijks heeft gespaard. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat de helft van het contante geldbedrag (€ 2000,00) dat onder verdachte is aangetroffen, spaargeld van zijn broertje is. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Het broertje van verdachte heeft immers verklaard dat zij elkaar bijna nooit spreken, zodat het niet aannemelijk is dat zij wel samen sparen èn dat verdachte het deel bewaarde dat van zijn broer is.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de contant aangetroffen geldbedragen van in totaal € 3.925,00 en de contante uitgaven van in totaal
€ 10.332.90 (in totaal € 14.257,90) – middellijk of onmiddellijk – van misdrijf afkomstig zijn. Nu verdachte naast zijn uitkering geen andere legale inkomsten heeft gehad, kan het bovendien niet anders dan dat verdachte dit wist.
Door deze contante geldbedragen voorhanden te hebben, over te dragen, om te zetten en te gebruiken, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Nu deze witwashandelingen over een langere periode hebben plaatsgevonden, is er sprake van gewoontewitwassen. Het onder 1, onder B en C, kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verdachte horloge, sieraden en/of andere luxegoederen voorhanden heeft gehad, overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt (onderdeel A) zodat verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.
In de woning van verdachte is een hoeveelheid aan merkkleding en merkschoenen in beslag genomen. De aanschafwaarde van de afzonderlijke kledingstukken is telkens vastgesteld op basis van de gemiddelde nieuwprijs van soortgelijke kledingstukken van het desbetreffende merk. Er wordt voorts vanuit gegaan dat verdachte deze kleding contant heeft gekocht, omdat deze betalingen niet zijn terug te vinden op de bankrekening van verdachte. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wanneer deze kleding is aangeschaft (behoudens de eerdergenoemde kledingstukken waarvan een factuur is aangetroffen) en om die reden niet kan worden vastgesteld dat dit in de tenlastegelegde periode is geweest, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging (onderdeel C) dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, zodat verdachte van het bestanddeel medeplegen zal worden vrijgesproken.