ECLI:NL:RBAMS:2019:1580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
13/665697-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 7 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van contante geldbedragen en luxegoederen, waarbij het vermoeden bestond dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte had in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017 contante uitgaven gedaan die niet in verhouding stonden tot zijn legale inkomsten uit een Wajong-uitkering. Tijdens de doorzoeking van zijn woning werd een aanzienlijk bedrag aan contant geld aangetroffen, wat de rechtbank deed concluderen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de beschuldiging van het voorhanden hebben van horloges en sieraden, maar heeft hem wel veroordeeld voor het witwassen van geldbedragen en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj. De verdachte kreeg een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er verbeurdverklaringen uitgesproken voor de in beslag genomen goederen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665697-16 (Promis)
Datum uitspraak: 7 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 januari 2018, 4 februari 2019 en 7 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Heus en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. G.A. Jansen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van horloges, sieraden en luxegoederen (feit 1, onderdeel A), een contant geldbedrag (feit 1, onderdeel B), contante uitgaven (feit 1, onderdeel C) en merkkleding merkschoenen en een Playstation PS4 (feit 1, onderdeel D). Daarnaast wordt verdachte ervan beschuldigd opzettelijk hennep en hasjiesj aanwezig te hebben gehad (feit 2).
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 15 december 2016 heeft er in Amsterdam een gewapende overval plaatsgevonden op een waardetransport. Daarbij zijn onder andere dure horloges en sieraden weggenomen. Naar aanleiding daarvan is het onderzoek 13Saraland gestart. Verdachte is in dat onderzoek op 30 december 2016 in beeld gekomen door zogeheten TCI-informatie, inhoudende dat “ [bijnaam] ” betrokken is geweest bij de overval op het waardetransport, dat “ [bijnaam] ” momenteel de buit van de overval te koop aanbiedt in het milieu en dat “ [bijnaam] ” [verdachte] is.
Verdachte is vervolgens op 21 maart 2017 aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de overval en witwassen. Bij de daaropvolgende doorzoeking van de woning van verdachte zijn onder andere een geldbedrag en een grote hoeveelheid merkkleding, merkschoenen, hennep en hasjiesj aangetroffen.
Uiteindelijk is door het Openbaar Ministerie besloten om de feiten met betrekking tot betrokkenheid bij de overval – bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs – te seponeren.
Verdachte is wel gedagvaard voor gewoontewitwassen (feit 1) en het aanwezig hebben van hennep en hasjiesj (feit 2).
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig haar overgelegde schriftelijk requisitoir – op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen (feit 1) en het aanwezig hebben van hennep en hasjiesj (feit 2).
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Er is sprake van een vermoeden van gewoontewitwassen door verdachte, wiens uitgavenpatroon zich niet verhoudt met zijn WAJONG-uitkering. Er worden grote bedragen aan luxe kleding en wooninrichting besteed. De autohuur bedraagt € 882,59 per maand, terwijl zijn maandinkomen slechts € 960,00 is. De veelvuldige contante uitgaven overschrijden het bekende legale inkomen. Het feit dat het telkens grote contante uitgaven betreft, is eveneens een aanwijzing dat het om geld van criminele herkomst gaat.
De door verdachte afgelegde verklaringen over de herkomst van zijn (contante) bestedingen zijn niet consistent, grotendeels in een laat stadium (toen het dossier gereed was) afgelegd, tegenstrijdig en op punten ongeloofwaardig. Waar mogelijk zijn deze verklaringen geverifieerd aan de hand van objectieve gegevens. Uit de verificatie blijkt ofwel dat de verklaringen niet kloppen ofwel dat de onderzoeksresultaten wijzen in een andere richting dan de verklaringen. De door de getuigen bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen maken dat niet anders. Zoals gezegd, zijn deze getuigen in een laat stadium naar voren geschoven, op het moment dat het dossier gereed was en afstemming plaats kon vinden. Daarnaast hebben de getuigen – gelet op hun familieband c.q. afhankelijkheid vanwege de woning in centrum Amsterdam – ook een ander belang bij het afleggen van een verklaring dan waarheidsvinding.
Gelet op al het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen door het voorhanden hebben van een contant geldbedrag (onderdeel B), het voorhanden hebben, overdragen, omzetten en gebruik maken van contante geldbedragen (onderdeel C) en het voorhanden hebben van merkkleding, merkschoenen en een Playstation PS4 (onderdeel D). Gelet op het feit dat sprake is van meerdere witwashandelingen over een langere periode, is sprake van gewoontewitwassen.
Niet kan worden bewezen dat verdachte de onder A vermelde – van misdrijf afkomstige – horloges, sieraden en luxegoederen voorhanden heeft gehad, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte 550 gram hennep en 59,8 gram hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad, gelet op het aantreffen daarvan in de woning van verdachte en de verklaring van verdachte dat hij de wiet in bewaring heeft voor een coffeeshophouder.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – overeenkomstig haar overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten last gelegde (gewoonte)witwassen dient te worden vrijgesproken. Voor wat betreft het tenlastegelegde onder 2 (voorhanden hebben van softdrugs) heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daartoe heeft zij – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Het startvermogen van verdachte was aanzienlijk hoger dan is berekend, de berekening van de waarde van de kleding kan geen stand houden, de waarde van de verdovende middelen kan niet worden meegenomen in de berekening en het aangetroffen contante geld is spaargeld. Voor het overige heeft verdachte een verklaring gegeven voor de herkomst van de bij hem aangetroffen goederen en gelden. Deze verklaring is voor een groot gedeelte in een vroeg stadium afgelegd en vervolgens nader geconcretiseerd nadat verdachte meer specifieke informatie had gekregen. De verklaring is concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De verklaring is bevestigd door getuigen. Het aanvullende onderzoek van het Openbaar Ministerie heeft de verklaringen van verdachte niet weerlegd. De resultaten zijn in lijn met de verklaringen van verdachte. Er kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de vermeende uitgaven waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Op basis van dit alles is er geen sprake van een tekort aan legale inkomsten, maar van een overschot van € 7.667,36. De raadsvrouw heeft er ten overvloede nog op gewezen dat verdachte bij meerdere personen kleine leningen had, dat hij geld heeft verdiend met het doen van klusjes en dat hij geld heeft gewonnen met een pokertoernooi.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Bewezenverklaring feit 1
In het licht van de beschuldiging van witwassen is door middel van een kasopstelling berekend dat er door verdachte meer contante uitgaven zouden zijn gedaan dan via legale bronnen kunnen worden verantwoord. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of op basis van de kasopstelling alsmede het bij verdachte aangetroffen contante geldbedrag kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
3.4.1.1. Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
3.4.1.2. Vermoeden van misdrijf afkomstig
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
C – contante uitgaven
Huurauto’s
Uit het financieel onderzoek naar verdachte is gebleken dat verdachte in de periode van 13 november 2016 tot en met 17 januari 2017 bij Europcar Autoverhuur Nederland BV (hierna: Europcar) een auto, te weten een Mini Cooper, heeft gehuurd voor een totaalbedrag van € 1.765,18. De huur is contant betaald. [2]
Uit gegevens van Europcar blijkt dat verdachte deze Mini Cooper ook op 16 februari 2017 en op 20 maart 2017 heeft gehuurd voor een bedrag van respectievelijk € 822,01 [3] en € 882,09. [4] Ook hier heeft verdachte contant betaald. [5]
Voorts heeft verdachte op 5 december 2016 bij Europcar een Opel gehuurd voor een bedrag van € 34,99. Dit bedrag is eveneens contant voldaan. [6]
Uit het financieel onderzoek blijkt daarnaast dat verdachte op 26 januari 2017 een Mercedes heeft gehuurd bij Diks Autoverhuur voor een bedrag van € 88,04. Dit bedrag is contant betaald. [7]
Tussenoverweging rechtbank:
De rechtbank stelt vast dat verdachte contante betalingen heeft verricht voor de huur van een Mini Cooper en een Opel bij Europcar en een Mercedes bij Diks Autoverhuur. De totale huurkosten bedragen
€ 3.592,31(€ 1.765,18 + € 822,01 + € 882,09, + € 34,99 + € 88,04). Verdachte heeft verklaard dat het weliswaar klopt dat hij deze auto’s heeft gehuurd, maar dat hij de kosten daarvan deelde met andere personen. In maart 2017 heeft verdachte de naam van zijn broer
tjegenoemd als medegebruiker. Dit is evenwel door de jongere broer van verdachte, [naam jongere broer] , geboren in [geboortejaar] , ontkend. Pas bij zijn verhoor op 24 april 2018 heeft verdachte verklaard dat ook zijn huisgenoot [naam huisgenoot] (hierna: [naam huisgenoot] ) en zijn oudere broer, [naam oudere broer] (hierna: [naam oudere broer] ), van de Mini Cooper gebruik zouden hebben deze verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 februari 2019 bevestigd. Uit de verklaringen van [naam huisgenoot] en [naam oudere broer] volgen echter geen objectieve aanknopingspunten op basis waarvan een begin van aannemelijkheid is ontstaan. Ook verdachte heeft niets verklaard op basis waarvan zijn verklaring zou kunnen worden geverifieerd aan de hand van objectieve gegevens. Zo is er niet concreet verklaard over gemaakte afspraken ten aanzien van de verdeling van de huur- en benzinekosten en ook niet over hoe vaak en wanneer de auto’s door anderen zijn gebruikt. Verdachte heeft evenmin objectieve gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de auto’s door [naam huisgenoot] en/of zijn broer zijn gebruikt en mede zijn bekostigd. De rechtbank legt de verklaring van verdachte dan ook als onvoldoende aannemelijk, terzijde.
Ten aanzien van de door verdachte bij Europcar op 6 februari 2017 gehuurde Mercedes personenauto, overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte deze Mercedes namens zijn broer heeft gehuurd. Zijn broer vierde wilde graag in een Mercedes personenauto rijden ter gelegenheid van een verlovingsfeest. Verdachte zou die auto vervolgens hebben gehuurd, omdat zijn broer op een zwarte lijst stond en om die reden geen auto op zijn naam kon huren. Dit is door de broer van verdachte ter terechtzitting bevestigd. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig, nu deze verklaring concreet is, en de broer van verdachte deze verklaring heeft bevestigd. De rechtbank zal de huur van deze Mercedes dan ook buiten beschouwing laten.
Meubels, merkkleding, merkschoenen en Playstation
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte, aan de [adres] te [woonplaats] , zijn diverse – op naam van verdachte staande – facturen aangetroffen van onder meer de – in de periode van 13 november 2016 tot en met 15 februari 2017 gedane – contante aankopen van een wasmachine en een wasdroger van het merk AEG (€ 1.587,44) [8] , een kledingkast van de Ikea van het model Pax (€ 622,60) [9] , drie paar merkschoenen inclusief accessoires (€ 389,90, € 591,00 en € 375,00) [10] , een hoekbank (€2.100,00) [11] en een PlayStation PS4 (€ 450,00) [12] . In de woning zijn daarnaast kassabonnen aangetroffen van andere contante aankopen bij diverse winkels. In totaal is voor een bedrag van € 8.331,79 aan contante aankopen verricht. [13]
Op het adres aan de [adres] te [woonplaats] staat [naam huisgenoot] ingeschreven. Hij heeft verklaard dat hij de woning aan verdachte verhuurt en dat verdachte vanaf de zomer van 2016 in het huis woont. [naam huisgenoot] komt twee tot drie keer in de week langs om de post op te halen en hij slaapt er weleens, maar ze hebben nooit samengewoond. Op de vraag van verbalisanten welke goederen in de woning van hem zijn, heeft [naam huisgenoot] geantwoord dat hij wat kleding, een trainingspak en wat schoenen en brieven in de woning heeft liggen. Hij heeft Adidas, Nike en Lacoste kleding. Meer heeft hij niet. Hij heeft ook verklaard dat hij niet echt dure merkkleding heeft. Hij heeft verder verklaard dat hij samen met verdachte een Playstation heeft gekocht. Hij heeft daar € 150,00 aan meebetaald. [14]
In de door verdachte gehuurde Mini Cooper is een tas aangetroffen van de winkel “Jeff” met daarin een trui van het merk Vive L’Homme. Aan de trui zat een prijskaartje van 130 pond. [15]
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de drie paar merkschoenen van Jimmy Choo, Tip de Bruin en Gucci alsmede de trui van Vive L’Homme door hem zijn gekocht. [16]
Tussenoverweging rechtbank:
De rechtbank stelt vast dat in de woning van verdachte facturen van een wasmachine, droger, Ikea kast en hoekbank zijn aangetroffen. Deze facturen staan op naam van verdachte. Deze facturen zijn contant betaald. Ook zijn er bonnen van andere aankopen gevonden. Het totaal van de blijkens in de woning aan aangetroffen facturen en bonnen gedane contante uitgaven bedraagt € 8.331,79.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [naam huisgenoot] in de woning woont en dat alle meubels en het witgoed van [naam huisgenoot] zijn. Dit is weliswaar door [naam huisgenoot] ter terechtzitting bevestigd, maar dit staat lijnrecht tegenover de verklaring van [naam huisgenoot] bij de politie dat hij daar niet woont en dat hij – naast wat kleding, een trainingspak en wat schoenen en brieven – niets in de woning heeft. De rechtbank acht de verklaring van [naam huisgenoot] bij de politie geloofwaardig, nu dit zijn eerste afgelegde verklaring is en verdachte op dat moment nog in beperkingen zat, zodat er destijds voor [naam huisgenoot] geen gelegenheid was om zijn verklaring met verdachte af te stemmen. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat de verklaring van [naam huisgenoot] bij de politie als betrouwbaar moet worden geacht, nu op alle facturen de naam van verdachte staat vermeld als zijnde de koper. Daarmee wordt de verklaring van [naam huisgenoot] bij de politie ondersteund. De rechtbank acht het bovendien hoogst onwaarschijnlijk dat de naam van een ander persoon dan die van de koper op een factuur wordt vermeld. Voor zover verdachte en [naam huisgenoot] hebben verklaard dat de naam van verdachte op de facturen staat vermeld omdat verdachte de goederen namens [naam huisgenoot] in ontvangst nam, legt de rechtbank deze verklaringen als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte een trui van het merk Vive L’Homme heeft gekocht en dat hij deze contant heeft betaald. Op het prijskaartje staat de prijs van 130 pond. In het voordeel van verdachte zal deze trui worden meegenomen in de kasopstelling voor een bedrag van
€ 130,00.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat verdachte en [naam huisgenoot] samen een Playstation PS4 hebben gekocht en dat [naam huisgenoot] € 150,00 heeft meebetaald. Hieruit volgt dat verdachte het resterende deel van
€ 300,00heeft betaald.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte blijkens de zich in het dossier bevindende facturen en kassabonnen in totaal
€ 8.311,79((€ 8.331,79 + € 130,00 - € 150,00) aan contante uitgaven heeft gedaan.
Overige uitgaven
[naam huisgenoot] heeft verklaard dat verdachte per maand € 450,00 aan hem betaalt voor de huur, dat verdachte het geld overmaakt per bank en dat hij de huur voor de maanden maart en april 2017 nog van verdachte moet ontvangen. [17] Uit de bankafschriften blijkt dat verdachte voor de maanden januari en februari 2017 geen huur heeft overgemaakt. [18]
Uit de huurcontracten van de Mini Cooper blijkt dat verdachte in totaal 14.669 kilometer heeft gereden met de Mini Cooper. Daarvoor heeft verdachte 748 liter benzine verbruikt. In de kasopstelling is op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor Statistiek de gemiddelde benzineprijs vastgesteld op € 1,447 per liter. Uit de bankafschriften van verdachte blijkt dat er slechts voor € 172,42 aan pinbetalingen zijn gedaan bij tankstations. [19]
In de kasopstelling is opgenomen dat verdachte kosten heeft gehad voor levensonderhoud, te weten € 6,34 per dag. Dit bedrag is berekend aan de hand van gegevens van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) ten aanzien van een eenpersoons huishouden.
Uit de bankafschriften blijkt dat verdachte zelden pinbetalingen deed in supermarkten. Verdachte heeft in totaal voor € 50,00 gepind in supermarkten. In de kasopstelling is er daarom van uitgegaan dat de rest van de kosten voor levensonderhoud contant door verdachte zijn betaald. [20]
Tussenoverweging rechtbank:
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de huur voor de maanden januari en februari 2017 contant aan [naam huisgenoot] heeft betaald. Uit de bankafschriften blijkt immers niet dat verdachte de huur voor deze maanden heeft overgemaakt aan [naam huisgenoot] , terwijl [naam huisgenoot] niet heeft verklaard dat de huur voor deze twee maanden nog niet is betaald. Dit betreft een totaalbedrag van
€ 900,00(2 x € 450,00).
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte contant benzine heeft betaald voor totaalbedrag van
€ 909,94(€1,447 x 748 liter - € 172,42 aan pinbetalingen).
De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017
€ 767,86(€ 6,34 x 129 dagen) - € 50,00 aan pinbetalingen) contant heeft uitgegeven aan eten en drinken.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017 een bedrag van
€ 14.481,90 (€ 3.592,31 (huur auto’s) + € 8.311,79 (meubels en kleding) + € 900,- (huur woning) + € 909,94 (benzine) + € 767,86 (levensonderhoud))contant voorhanden heeft gehad, overgedragen en heeft omgezet.
B – contante geldbedragen
Op 21 maart 2017 is in de woning van verdachte te Amsterdam in een keukenla, een contant geldbedrag ter hoogte van € 3.500,00 aangetroffen. Het geldbedrag bestaat uit coupures van € 100,00. [21]
Ook is op die dag de door verdachte gehuurde Mini Cooper doorzocht. Daarbij is een contant geldbedrag van € 425,00 aangetroffen, bestaande uit vier coupures van € 100,00, één coupure van € 20,00 en één coupure van € 5,00. [22]
Tussenoverweging rechtbank:
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte op 21 maart 2017 in totaal
€ 3.925,00(€ 3.500,00 + € 425,00) contant voorhanden heeft gehad.
Legale inkomsten
Uit een brief van het UWV blijkt dat verdachte in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017 maandelijks een Wajong-uitkering heeft ontvangen. Per 1 juli 2016 gaat het om een maandelijks bedrag van € 1.152,97 bruto. Per 1 januari 2017 heeft verdachte maandelijks een brutobedrag van € 1.163,84 ontvangen. [23] In het financieel onderzoek is uitgegaan van een gemiddeld maandelijks nettobedrag van € 960,00. Bij het bepalen van een beginsaldo is er voorts vanuit gegaan dat verdachte de door hem ontvangen uitkering meestal direct contant opnam. [24]
Tussenoverweging rechtbank:
Op grond van het financieel onderzoek kan niet worden vastgesteld hoeveel uitkering verdachte heeft ontvangen vanaf 1 juli 2016. Het dossier bevat immers slechts stukken waaruit blijkt hoeveel verdachte bruto heeft ontvangen. Daardoor kan niet worden vastgesteld hoeveel verdachte netto aan uitkering heeft ontvangen in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017. In de kasopstelling is uitgegaan van een gemiddeld maandelijks nettobedrag van € 960,00. Dit gemiddelde bedrag is – gelet op het bedrag dat verdachte per 1 januari 2017 netto ontving, te weten € 879,44 – aan de hoge kant. De rechtbank zal evenwel, in het voordeel van verdachte, van dit bedrag uitgaan bij het berekenen van het netto inkomen van verdachte in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017. Nu verdachte telkens op de 22ste zijn uitkering op zijn rekening gestort kreeg, gaat de rechtbank voor de periode van 22 november 2016 tot en met 21 maart 2017 uit van een totaalbedrag aan inkomsten van € 3.840,00.
De rechtbank stelt voorts het beginsaldo vast overeenkomstig de methode die voor de kasopstelling is gebruikt.
Het contante beginsaldo op 13 november 2016 is niet bekend geworden. Verdachte nam zijn uitkering van € 960,00 meestal direct contant op. Rond 23 oktober 2016 zou verdachte ook weer contant over € 960,00 hebben kunnen beschikken. Nu ervan uit moet worden gegaan dat verdachte dit geleidelijk gedurende de maand uitgeeft kan de volgende berekening worden gemaakt:
€ 960,00 : 31 dagen in oktober = € 31,00 (afgerond op hele euro’s)
21 dagen x € 31,00 = € 651,00 (uitgegeven van 23 oktober tot 13 november)
€ 960,00 - € 651,-- = € 309,00.
Het contante beginsaldo op 13 november 2016 is
€ 309,00.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017 beschikte over in totaal € 4.149,00 (€ 3.840,00 + € 309,00) aantoonbaar legaal inkomen. In deze periode heeft verdachte echter in totaal € € 14.481,90 contant uitgegeven. Daarmee heeft verdachte dus méér contant geld uitgegeven, te weten
€ 10.332,90(€ 4.149,00 –
€ 14.481,90), dan hij uit legale inkomsten beschikbaar had. Daar komt bij dat verdachte op 21 maart 2017 ook nog eens € 3.925,00 contant voorhanden heeft gehad en dat dit geldbedrag voornamelijk bestaat uit coupures van € 100,00. Bij criminaliteit wordt vaak gebruik gemaakt van grote hoeveelheden contant geld waarbij vaak gebruik wordt gemaakt van coupures van grote geldbedragen, zoals coupures van € 100,00.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er op basis van het voorgaande een gerechtvaardigd vermoeden dat het contante geldbedrag van misdrijf afkomstig is (onderdeel B) en dat verdachte voor € 10.332.90 contante uitgaven heeft verricht met geld dat van misdrijf afkomstig is (onderdeel C).
Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verwacht dat hij over beide genoemde bedragen een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt.
3.4.1.3. Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij méér inkomsten heeft gehad, dan de van het UWV ontvangen uitkering. Zo zou hij allereerst ongeveer $ 8.000 hebben gewonnen met een pokertoernooi. Hij zou toen hebben gespeeld op een account van zijn broer. Een deel van dat geld heeft hij uit laten betalen op het account van zijn broer. Door de verdediging is ter bevestiging hiervan een aan de broer van verdachte gerichte e-mail van Stars klantenservice van 24 juni 2018 overgelegd, waarin staat vermeld dat de broer van verdachte $ 11.483,99 als prijs ontving voor een toernooi dat hij in oktober 2013 gewonnen heeft. Of en op welke wijze dit bedrag is uitbetaald, blijkt hier echter niet uit. Blijkens de e-mail van Stars klantenservice is op 21 juni 2018 een overzicht van de stortingen en uitbetalingen sinds 2013 aan zijn broer gestuurd. Dit overzicht is door de verdediging evenwel niet overgelegd. Wel is door de verdediging een bankafschrift overgelegd, waarop een overschrijving van € 8.077,48 van Counting House Services Ltd op 23 oktober 2013 staat vermeld alsmede twee contante opnamen van in totaal € 7.650,00 op 25 oktober 2013. Hieruit blijkt echter niet of dit de winst van het pokertoernooi betreft. Ook blijkt hieruit niet naar welke bankrekening dit bedrag is overgeboekt en op wiens naam deze rekening staat. De verdediging heeft deze informatie op de bankafschrift onleesbaar gemaakt en was – vanwege de privacy van de rekeninghouder – niet bereid om deze informatie te verstrekken. Verdachte heeft verder verklaard dat de inleg zou hebben plaatsgevonden met Paysafe kaarten, maar dit valt niet te verifiëren omdat de verdediging het overzicht van stortingen en uitbetalingen op het account van de broer van verdachte niet heeft overgelegd. Nu de hoogte van de inleg niet bekend is, kan ook niet worden vastgesteld of er überhaupt winst is gemaakt. Gelet op het voorgaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte geld heeft gewonnen met pokertoernooien. Dat de broer van verdachte de verklaring van verdachte ter terechtzitting heeft bevestigd, maakt dat – zonder nadere objectieve en verifieerbare gegevens – niet anders.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een deel van het door hem gewonnen tegoed, contant heeft verkocht aan andere jongens die spelen bij het Game Center. Dit is evenwel in strijd met zijn eerdere verklaring bij de politie dat hij nooit in gokhallen komt. Dit is bovendien op geen enkele wijze onderbouwd, zodat ook deze verklaring als onaannemelijk terzijde wordt geschoven. Ten slotte overweegt de rechtbank in dit verband nog dat verdachte op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat geld dat hij in oktober 2013 zou hebben verdiend, zo dit al het geval zou zijn, nog in 2016 en 2017 toereikend en beschikbaar zou zijn voor het doen van de door hem gedane uitgaven.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij bij verschillende personen kleine leningen heeft en dat hij geld heeft verdiend met het doen van klusjes. Verdachte heeft deze verklaring verder niet geconcretiseerd. Zo heeft hij niet verklaard bij welke personen hij geld heeft geleend en hoe hoog het geleende geldbedrag telkens was. Ook heeft hij niet verklaard bij welke personen hij klusjes heeft gedaan, wat voor klusjes dit betroffen, wanneer hij deze klusjes heeft gedaan en hoeveel hij daarmee heeft verdiend. Het is aldus onmogelijk om te controleren of deze verklaring klopt, zodat ook deze verklaring als onaannemelijk terzijde wordt geschoven.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij over spaargeld beschikte, omdat hij weinig kosten had toen hij bij zijn ouders woonde. Zou dat waar zijn, dan had het op de weg van verdachte gelegen om zijn spaarpatroon inzichtelijk te maken. Dat heeft verdachte niet gedaan. Zo heeft hij niet verklaard hoeveel hij maandelijks heeft gespaard toen hij nog bij zijn ouders woonde, hoeveel spaargeld hij had toen hij in de zomer van 2016 in de woning van [naam huisgenoot] is gaan wonen en hoeveel hij vanaf toen maandelijks heeft gespaard. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat de helft van het contante geldbedrag (€ 2000,00) dat onder verdachte is aangetroffen, spaargeld van zijn broertje is. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Het broertje van verdachte heeft immers verklaard dat zij elkaar bijna nooit spreken, zodat het niet aannemelijk is dat zij wel samen sparen èn dat verdachte het deel bewaarde dat van zijn broer is.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de contant aangetroffen geldbedragen van in totaal € 3.925,00 en de contante uitgaven van in totaal
€ 10.332.90 (in totaal € 14.257,90) – middellijk of onmiddellijk – van misdrijf afkomstig zijn. Nu verdachte naast zijn uitkering geen andere legale inkomsten heeft gehad, kan het bovendien niet anders dan dat verdachte dit wist.
Door deze contante geldbedragen voorhanden te hebben, over te dragen, om te zetten en te gebruiken, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Nu deze witwashandelingen over een langere periode hebben plaatsgevonden, is er sprake van gewoontewitwassen. Het onder 1, onder B en C, kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Partieel vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verdachte horloge, sieraden en/of andere luxegoederen voorhanden heeft gehad, overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt (onderdeel A) zodat verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.
In de woning van verdachte is een hoeveelheid aan merkkleding en merkschoenen in beslag genomen. De aanschafwaarde van de afzonderlijke kledingstukken is telkens vastgesteld op basis van de gemiddelde nieuwprijs van soortgelijke kledingstukken van het desbetreffende merk. Er wordt voorts vanuit gegaan dat verdachte deze kleding contant heeft gekocht, omdat deze betalingen niet zijn terug te vinden op de bankrekening van verdachte. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wanneer deze kleding is aangeschaft (behoudens de eerdergenoemde kledingstukken waarvan een factuur is aangetroffen) en om die reden niet kan worden vastgesteld dat dit in de tenlastegelegde periode is geweest, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging (onderdeel C) dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, zodat verdachte van het bestanddeel medeplegen zal worden vrijgesproken.
3.4.2.
Bewezenverklaring feit 2
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] op 21 maart 2017, is in de afwasmachine een tas met hennep aangetroffen. Daarnaast is in de keukenla vermoedelijk hash aangetroffen. [25] Dit bleek ongeveer 59,8 gram hasjiesj te betreffen. [26] De hennep die in de afwasmachine is aangetroffen, betrof ongeveer 550 gram. [27]
Verdachte heeft verklaard dat hij de hennep in bewaring had voor een coffeeshophouder. [28] Gelet op het feit dat verdachte – zonder aanwijzingen voor het tegendeel - als bewoner van de woning mag worden verondersteld bekend te zijn met de inhoud van de keukenla en de vaatwasser en gelet ook op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van de hennep, komt de rechtbank tot bewezenverklaring van feit 2.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 13 november 2016 tot en met 21 maart 2017 te Amsterdam, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij telkens
B) contante geldbedragen van in totaal 3925 euro voorhanden gehad
en
C) contante geldbedragen van in totaal 10.332,90 euro voorhanden gehad en omgezet en van contante geldbedragen van in totaal 10.332,90 euro gebruik gemaakt door deze geldbedragen uit te geven aan huur van auto’s en huur van een woning ( [adres] in [woonplaats] ) en aankoop van een wasmachine (merk AEG) en aankoop van een wasdroger (merk AEG) en aankoop van een kledingkast (model Pax, merk IKEA) en aankoop van (merk)kleding) en merkschoenen en een hoekbank en een Playstation PS4;
terwijl verdachte telkens wist dat deze contante geldbedragen - middellijk of onmiddellijk - uit misdrijf afkomstig waren;
Feit 2
hij op 21 maart 2017 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 550 gram hennep en
- 59,8 gram hasjiesj,
van een materiaal bevattende hennep en een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 32 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 180 uren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van een totaalbedrag van € 14.257,90. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Het kan niet anders dan dat verdachte zich bij dit alles enkel heeft laten drijven door winstbejag, zulks ten koste van de samenleving.
Verdachte heeft daarnaast 550 gram hennep en 59,8 gram hasjiesj in zijn woning aanwezig gehad. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan het creëren van een aanbod voor softdrugs.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van hennep waarvan het gewicht tussen 500 en 2500 gram bedraagt, is een taakstraf voor de duur van 100 uur.
Voor het witwasfeit heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor fraudezaken. Het oriëntatiepunt voor fraudezaken met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,00 en € 70.000,00 is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee tot vijf maanden of een taakstraf. In deze zaak is het benadelingsbedrag € € 14.257,90. Dit ligt tegen de ondergrens van deze categorie aan. Het feit dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen, beschouwt de rechtbank daarentegen weer als strafverzwarend.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 20 december 2018, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een rapport van de reclassering van 22 mei 2017, waarin door de reclassering is gerapporteerd dat verdachte geen noodzaak ziet tot het verkrijgen van hulp en begeleiding van de reclassering. Verdachte is dan ook niet bereid om mee te werken als er bijzondere voorwaarden worden opgelegd. De reclassering adviseert daarom geen bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd. Dit is gelegen in de beslissing van de rechtbank tot verbeurdverklaring van contant (uitgegeven) geldbedragen, zoals hieronder vermeld. Verdachte zal daarmee in zijn vermogen worden geraakt. De rechtbank heeft hiermee rekening gehouden bij het bepalen van de op te leggen straf.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen, zoals vermeld op de als bijlage aan dit vonnis gehechte beslaglijst. De rechtbank komt ten aanzien van die inbeslaggenomen voorwerpen tot het volgende oordeel.
Verbeurdverklaring
De op de beslaglijst onder 11 en 17 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen, welke aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard, nu het bewezenverklaarde onder feit 1 is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Onttrekking aan het verkeer
Het op de beslaglijst onder 32 vermelde inbeslaggenomen verwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu het bewezen verklaarde onder feit 1 is begaan met betrekking tot het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte
De op de beslaglijst onder 2, 4 t/m 6, 8 t/m 16, 18 t/m 21, 24, 27, 29 en 30 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan verdachte, nu met het voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang meer wordt gediend.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
De op de beslaglijst onder 7, 23, 25, 26, 28, en 33 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, nu met het voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang meer wordt gediend.

9.Verbeurdverklaring

De officier van justitie heeft met inachtneming van artikel 34, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), verbeurdverklaring gevorderd van de niet in beslag genomen contante geldbedragen van € 3.500,00 en € 450,00 alsmede het volgens de officier van justitie contant uitgegeven bedrag van € 9.780,00.
Ten aanzien van de vordering tot verbeurdverklaring van niet in beslag genomen voorwerpen, stelt de rechtbank voorop dat inbeslagneming geen vereiste is voor verbeurdverklaring en dat artikel 34 Sr daartoe in beginsel de grondslag biedt. Laatstgenoemde wetsbepaling biedt de verdachte de keuze om verbeurd verklaarde voorwerpen uit te leveren of de door de rechter in zijn uitspraak geschatte waarde te betalen, waarna de artikelen 24b, 24c en 25 Sr overeenkomstige toepassing vinden. In geval van bewezenverklaring van witwassen, kan worden gesteld dat het strafbare feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen. In zoverre zijn de voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring ingevolge artikel 33a, lid 1, sub b, Sr.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de contante geldbedragen van € 3.500,00 en € 425,00 heeft witgewassen. De rechtbank acht voorts bewezen dat verdachte € 10.332.90 heeft witgewassen door dit bedrag uit te geven. De vordering van de officier van justitie kan dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat het hiervoor genoemde bedrag van € 10.332.90 dient te worden verminderd met € 591,00 (Jimmy Choo schoenen), € 375,00 (Gucci schoenen), € 389,90 (Tip de Bruin schoenen) en € 130,00 (trui Vive L’Homme). De rechtbank heeft immers ten aanzien van deze schoenen en trui reeds beslist tot verbeurdverklaring op grond van de artikelen 33 en 33a Sr, nu deze in beslag zijn genomen. Na aftrek van deze bedragen resteert een verbeurd te verklaren bedrag van € 8.847,00.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de contante geldbedragen van € 3.500,00 en € 425,00 alsmede het contant uitgegeven bedrag van € 8.847,00 verbeurd dienen te worden verklaard.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De benadeelde partij TNT Express B.V. vordert € 3.902,26 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij RLG vordert € 265.258,20 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partijen zullen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het witwassen van geldbedragen door verdachte enerzijds en de schade die de benadeelde partijen hebben geleden ten gevolge van de overval anderzijds.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 34, 36b, 36c, 36d, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
 Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen geachte
gewoontewitwassen;
ten aanzien van het onder 2 bewezen geachte
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
90 (negentig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 (een) maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Verklaart verbeurd:
de onder 11 en 17 inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld op de als bijlage aan dit vonnis gehechte beslaglijst;
niet inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een contante geldbedrag ter hoogte van € 3.500,00
- een contante geldbedrag ter hoogte van € 425,00
- een contante uitgegeven geldbedrag ter hoogte van € 8.847,00.
 Verklaart
onttrokken aan het verkeerhet inbeslaggenomen voorwerp met nummer 32, zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
 Gelast de
teruggaveaan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen met nummers 2, 4 t/m 6, 8 t/m 16, 18 t/m 21, 24, 27, 29 en 30, zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
 Gelast de
bewaringten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen met nummers 7, 23, 25, 26, 28, en 33, zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
 Verklaart de benadeelde partij
TNT Express B.V. niet-ontvankelijk in haar vordering.
 Verklaart de benadeelde partij
RLGniet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2019.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer 2016271938 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren;
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2017, pagina’s 5093-5094;
3.Een bijlage, zijnde een factuur van Europcar Amsterdam Rai met datum 16 februari 2017, pagina 5114;
4.Een bijlage, zijnde een factuur van Europcar Amsterdam Rai met datum 20 maart 2017, pagina 5115;
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2017, pagina 5103;
6.Een bijlage, zijnde een factuur van Europcar Amsterdam Rai met datum 5 december 2016, pagina 5111;
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2017, pagina 5121;
8.Een geschrift, zijnde een factuur en een kassabon van de Media Markt , pagina’s 1233-1235;
9.Een geschrift, zijnde een kassabon en een factuur van de IKEA, pagina’s 1228-1230;
10.Een geschrift, zijnde een kassabon van Tip de Bruin, pagina 1285; een geschrift, zijnde een bon van Jimmy Choo, pagina 1286, een geschrift, zijnde een kassabon van Gucci, pagina 1294;
11.Een geschrift, zijnde en factuur van Wulf wonen, pagina 1297;
12.Een geschrift,, zijnde een factuur en een kassabon van Media Markt, pagina’s 1231-1232
13.Een proces-verbaal samenvatting financieel onderzoek van 6 december, pagina 5003, waarbij de rechtbank de verschillende bedragen zelf heeft opgeteld en daarmee tot een ander totaalbedrag komt dan door de verbalisant berekend;
14.Een proces-verbaal verhoor getuige van 23 maart 2017, pagina’s 1314-1318;
15.Een proces-verbaal onderzoek auto van 22 maart 2017, pagina 1306;
16.Een proces-verbaal van nader verhoor verdachte bij de rechter-commissaris van 24 april 2018, pagina’s 4-8;
17.Een proces-verbaal verhoor getuige van 23 maart 2017, pagina’s 1314-1318;
18.Een proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2017, pagina 5037;
19.Een proces-verbaal samenvatting financieel onderzoek van 6 december, pagina 5005;
20.Een proces-verbaal samenvatting financieel onderzoek van 6 december, pagina 5004;
21.Een proces-verbaal bevindingen inbeslaggenomen goederen van 23 maart 2017, pagina 1218;
22.Een proces-verbaal van bevindingen van 22 maart 2017, pagina 1305;
23.Een geschrift, zijnde een brief van het UWV van 29 juni 2017, pagina 5025;
24.Een proces-verbaal samenvatting financieel onderzoek van 6 december, pagina 5002;
25.Een proces-verbaal bevindingen inbeslaggenomen goederen van 23 maart 2017, pagina 1222;
26.Een geschrift, zijnde een voorlopig uitslag van 23 maart 2017, pagina 1313;
27.Een proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2017, pagina 1312;
28.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 21 maart 2017, pagina 0019 van het persoonsdossier van verdachte;