3.2.Bewezenverklaring feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring heeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van misdrijf afkomstig
Op 29 maart 2017 is in de woning van verdachte een geldbedrag van € 7.405,00 en één kilo hennep aangetroffen. Naar aanleiding daarvan heeft de politie financieel onderzoek verricht naar de legale inkomsten en uitgaven van verdachte.
Uit door iCOV verstrekte gegevens blijkt dat verdachte in de jaren 2015 en 2016 alleen in 2015 geregistreerd inkomen had, te weten € 3.300,00. In 2016 heeft verdachte geen geregistreerd inkomen ontvangen.
Gelet op het voorgaande ontstaat naar het oordeel van de rechtbank een gerechtvaardigd vermoeden dat het contante geldbedrag van misdrijf afkomstig is. De aantoonbaar legale inkomsten van verdachte kunnen het contante geldbedrag van € 7.405,00 niet verklaren. In de woning van verdachte is bovendien één kilo hennep aangetroffen. Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verwacht dat hij over het aangetroffen geldbedrag een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor in maart 2017 verklaard dat het contante geldbedrag spaargeld is. Hij heeft dit gespaard met zijn baan als bedrijfsleider in het ‘ [naam] ’ in Amsterdam, alwaar hij in 2016 het hele jaar heeft gewerkt. De fooi betrof elke dag € 60,00 à € 70,00. Zijn salaris betrof ongeveer € 2.000,00. Daarvan ontving hij ongeveer de helft op zijn rekening en de helft contant.
Deze verklaring is geverifieerd bij de eigenaar van Restaurant [naam restaurant] (gevestigd in het ‘ [naam] ’) de heer [naam eigenaar restaurant] . Hij verklaarde dat verdachte in 2015 in zijn restaurant heeft gewerkt. Een bedrag van € 5,00 tot € 10,00 fooi per dag zou volgens [naam eigenaar restaurant] in de lijn van de omzet liggen. Een bedrag van € 60,00 à € 70,00 fooi zou misschien incidenteel kunnen voorkomen bij een evenement zoals de marathon. [naam eigenaar restaurant] heeft verder verklaard dat verdachte niet als bedrijfsleider in zijn restaurant heeft gewerkt. Verdachte heeft als servicemedewerker geholpen in de keuken en hij heeft achter de bar gestaan, aldus [naam eigenaar restaurant] .
In een door [naam eigenaar restaurant] verstrekte salarisspecificatie is te zien dat verdachte van 1 maart 2015 tot en met 1 augustus 2015 in dienst was van het restaurant [naam restaurant] en in totaal een bedrag van € 3.435,96 heeft ontvangen. Het salaris is volgens [naam eigenaar restaurant] contant uitgekeerd.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het in de woning van verdachte aangetroffen contante geldbedrag ter hoogte van € 7.405,00 is gespaard uit legale inkomsten. De verklaring van verdachte over zijn werk bij Restaurant [naam restaurant] is – voor wat betreft de duur, de functie, het ontvangen salaris en fooi – noch door de eigenaar van het restaurant noch door de salarisspecificatie bevestigd. Verdachte heeft een aantal maanden in 2015 bij het restaurant gewerkt. Niet is gebleken dat verdachte daar ook in 2016 heeft gewerkt. De fooi per dag was volgens [naam eigenaar restaurant] aanzienlijk lager en verdachte heeft volgens [naam eigenaar restaurant] niet als bedrijfsleider gewerkt. Het totaalbedrag dat verdachte volgens de door [naam eigenaar restaurant] overgelegde salarisspecificatie heeft ontvangen in 2015, ligt beduidend lager dan verdachte heeft verklaard.
Daar komt bij dat uit onderzoek is gebleken dat verdachte in 2016 grote contante uitgaven heeft gedaan. Zo heeft verdachte een Opel Corsa gekocht voor € 7.800,00. Verdachte heeft dit bedrag contant betaald. Daarnaast betaalde verdachte vanaf eind oktober 2015 € 1.250,00 huur per maand voor zijn woning en heeft hij zes maanden huur contant vooruit betaald. Voorts heeft verdachte in de periode van 29 februari 2016 tot en met 1 december 2016 in totaal € 6.945,00 contant geld op een bankrekening gestort. Op deze rekening zijn geen legale inkomsten ontvangen. Er is in totaal € 1.360,00 contant opgenomen op de rekening, zodat er per saldo € 5.585,00 contant geld op deze bankrekening is gestort. Hieruit volgt dat verdachte in 2016 in totaal € 20.885,00 aan contante uitgaven heeft gedaan.
Zelfs al zou ervan worden uitgegaan dat verdachte in de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 augustus 2015 elke dag heeft gewerkt en dat hij per dag € 70,00 fooi heeft ontvangen, dan nog beschikte verdachte niet over voldoende legaal verklaarbare inkomsten (€ 3.435,96 salaris + € 10.500,00 (150 dagen x € 70,00 fooi) = € 13.935,96) die zijn contante uitgaven zouden kunnen verklaren (€ 13.935,96 legale inkomsten - € 20.885,00 contante uitgaven = - € 6.949,04), laat staan dat verdachte ook nog € 7.405,00 heeft kunnen sparen.
Namens verdachte is door de raadsman gesteld dat [naam eigenaar restaurant] geen volledige inzage heeft gegeven in de werkelijke financiële gang van zaken en dat het er alle schijn van heeft dat verdachte veel meer heeft gewerkt en zwart betaald werd en dat verdachte mogelijk ook werkzaamheden heeft verricht als bedrijfsleider, maar dat hij wit uitbetaald kreeg als servicemedewerker. Zou dat waar zijn, dan had het op de weg van verdachte gelegen om een meer concrete verklaring af te leggen over zijn werk bij het restaurant. Dat heeft verdachte niet gedaan. Zo heeft hij niet alsnog concreet verklaard over de periode waarin hij bij het restaurant heeft gewerkt, welke diensten hij heeft gedraaid, welke werkzaamheden hij heeft verricht en hoeveel hij telkens heeft verdiend. De enkele stelling dat verdachte zwart betaald heeft gekregen is niet voldoende om het vermoeden dat het contante geld van misdrijf afkomstig is, te kunnen weerleggen.
Gelet op voorgaande concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat het contante geldbedrag van € 7.405,00 – middellijk of onmiddellijk – van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan witwassen en zal verdachte voor dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.