ECLI:NL:RBAMS:2019:1828

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
13/751004-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De overlevering werd verzocht op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 18 december 2018 door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1974, was gedetineerd in Nederland en werd beschuldigd van betrokkenheid bij strafbare feiten, waaronder illegale handel in verdovende middelen en georganiseerde diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 26 februari 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De raadsvrouw voerde aan dat de feiten in het EAB onvoldoende duidelijk waren omschreven en dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet voldoende was aangetoond. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de feiten genoegzaam waren omschreven. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en de garantie voor terugkeer naar Nederland was gegeven door de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751004-19
RK nummer: 19/195
Datum uitspraak: 12 maart 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 december 2018 door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats 1] ,
gedetineerd in het [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 februari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek uitgevaardigd op 18 december 2018 door, blijkens het Form A – Supplementary information relating to an extradition (verder: A-formulier), K. van Cauwenberghe – Examining Magistrate at the Court of First Instance of Antwerp.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 21 januari 2019. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel en deze e-mail zijn als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het EAB niet voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW. Zij heeft hiertoe – kort samengevat – aangevoerd dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de in het EAB genoemde feiten onvoldoende duidelijk is omschreven. De betrokkenheid is uitsluitend gebaseerd op het aantreffen van een vingerafdruk van de opgeëiste persoon op een fles Fanta in het pand waar de cannabisplantage is aangetroffen en op het gegeven dat hij gebruiker is van dat pand. Bovendien is het onduidelijk of de opgeëiste persoon wordt gezien als dader of mededader. Daarnaast is het volgens de raadsvrouw onvoldoende duidelijk wanneer de strafbare feiten zijn gepleegd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB is beschreven dat op 9 oktober 2018 tijdens een huiszoeking in een pand te [plaats 2] zowel een cannabisplantage als een fles Fanta met daarop een vingerafdruk van de opgeëiste persoon werd aangetroffen. De rechtbank heeft bij haar beoordeling naast de beschrijving in het EAB, ook de informatie in het e-mailbericht van de Belgische onderzoeksrechter van 21 februari 2019 betrokken. In het e-mailbericht staat vermeld dat de opgeëiste persoon als mededader betrokken zou zijn bij de cannabisplantage in [plaats 2] en dat hij er eveneens van wordt verdacht zich als dader schuldig te hebben gemaakt aan diefstal van elektriciteit ten behoeve van de cannabisplantage. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze omschrijving voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Ook overigens is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel is dat de feiten genoegzaam zijn omschreven. De specialiteit is gewaarborgd.
Ten aanzien van hetgeen verder door de raadsvrouw naar voren is gebracht, merkt de rechtbank op dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gronden van de verdenking niet hoeft te vermelden. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Het verweer wordt daarom verworpen.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5 en 18, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens en de e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 21 januari 2019 is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft onder andere de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings van het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout heeft op 21 januari 2019 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 § 3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemede straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in en lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 311 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.