In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeesters en wethouders van Amsterdam over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een parkeerplaats. Eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, had op 2 maart 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten van het huren van een parkeerplaats. Het college heeft deze aanvraag op 6 maart 2018 afgewezen, met als reden dat de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een passende en toereikende voorliggende voorziening biedt voor deze kosten. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 24 mei 2018.
Tijdens de zitting op 8 januari 2019 heeft eiser betoogd dat de Wmo 2015 niet voldoet als voorliggende voorziening, omdat hij geen gehandicaptenparkeerplaats heeft gekregen. Eiser stelt dat de kosten van de parkeerplaats wel degelijk noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, en beroept zich op artikel 4 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Wmo 2015 een toereikende en passende voorziening is voor personen met medische beperkingen en dat eiser een aanvraag op basis van de Wmo 2015 moet indienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen recht op bijstand bestaat zolang er een voorliggende voorziening beschikbaar is.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat artikel 4 van het VN-Gehandicaptenverdrag geen rechtstreekse werking heeft in deze zaak, omdat het een algemeen geformuleerde doelstelling betreft en niet voldoende nauwkeurig is om als objectief recht te worden toegepast. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 februari 2019, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.