ECLI:NL:RBAMS:2019:1932

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
13/729044-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van gelden door boekhouder en notaris in maatschap

Op 7 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1951, die als boekhouder werkzaam was voor een notariskantoor. De zaak betreft verduistering van gelden van de derdengeldrekening, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte, die als notaris fungeerde, geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan cliënten van het notariskantoor. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2007 tot 8 december 2012, in totaal € 380.883,30 heeft verduisterd door geldbedragen over te maken naar zijn eigen rekening en die van de medeverdachte. De verdachte heeft de betalingen voorbereid en de medeverdachte heeft deze goedgekeurd. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van verduistering, aangezien hij de betalingen heeft klaargezet en de medeverdachte deze heeft gefiatteerd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte in een tweede feit, van 17 augustus 2009 tot 8 december 2012, nog eens € 57.292,28 heeft verduisterd. De verdachte heeft geen blijk gegeven van spijt en heeft misbruik gemaakt van zijn positie als boekhouder. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van tien maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/729044-15 (Promis)
Datum uitspraak: 7 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1951,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Kees en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.A.I. Witlox naar voren hebben gebracht.
Dit vonnis wordt gelijktijdig gewezen met het vonnis in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] met parketnummer: 13/729045-15.

2.Tenlastelegging

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Aan verdachte is - kort weergegeven - ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 oktober 2007 tot 8 december 2012 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verduistering van tien geldbedragen voor een totaalbedrag van € 380.883,30 die hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of beroep, althans tegen geldelijke vergoeding, als (hoofd)boekhouder, en/of zijn medeverdachte uit zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of zijn beroep, althans tegen geldelijke vergoeding, als notaris van de maatschap [naam 1] onder zich hadden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Aan verdachte is - kort weergegeven - ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 augustus 2009 tot 8 december 2012 schuldig heeft gemaakt aan het verduisteren van negen geldbedragen voor een totaalbedrag van € 57.292,28, die hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of beroep, althans tegen geldelijke vergoeding, als (hoofd)boekhouder onder zich had.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is – zoals ter terechtzitting naar aanleiding van het preliminaire verweer van de verdediging reeds is beslist – geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
4.1
Aangifte en financieel onderzoek
Op 7 februari 2013 doet [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) namens maatschap [naam 1] , gevestigd te Amsterdam, aangifte van fraude dan wel verduistering tegen de voormalige boekhouder van het notariskantoor, verdachte [verdachte] . [persoon 1] vermoedt dat de fraude is begonnen in 2009 en is gestopt ten tijde van het ontslag van [verdachte] op 8 december 2012. [2]
[verdachte] is in dienst van het notariskantoor sinds 1981 en als boekhouder verantwoordelijk voor de gehele financiële boekhoudkundige verwerking van de notariële praktijk. [3] In de periode van september tot december 2012 is in opdracht van de (voormalige) maatschap door [naam 2] (hierna: [naam 2] ) onderzoek verricht naar de naleving door [verdachte] van de aan hem gegeven gebruiksaanwijzing met betrekking tot de per 1 januari 2010 ingevoerde financiële software in relatie tot de financiële administratie en het factureringsysteem en het functioneren van de boekhouding. [4] Uit dit onderzoek is volgens [persoon 1] gebleken dat [verdachte] de ING derdenrekening van het notariskantoor heeft gebruikt voor het doen stallen of doorsluizen van privégelden en het doen van betalingen die een privébestemming hebben en die geen enkel aanknopingspunt hebben met het notariskantoor. Hij heeft bedragen van het notariskantoor naar zichzelf overgemaakt zonder enig recht of titel, terwijl de bedragen afkomstig zijn en eigendom zijn van cliënten van het notariskantoor. [5] Deze feiten en omstandigheden zijn voor [persoon 1] aanleiding aangifte te doen. [6]
Naar aanleiding van de uitkomsten van voornoemd onderzoek doet [persoon 1] op 2 januari 2013 een melding op grond van artikel 25a Wet op het Notarisambt (hierna: Wna) bij het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT). De melding is gebaseerd op het vermoeden van fraude. Het BFT stelt een onderzoek in bij de maatschap [naam 1] . Dat onderzoek richt zich met name op de uitbetaling van derdengelden aan anderen dan de rechthebbenden. [7]
De rapporten van [naam 2] en BFT zijn aanleiding voor de Dienst Regionale Recherche om nader onderzoek te doen naar frauduleuze transacties die in de rapporten naar voren komen en ook naar transacties die naar voren komen in een civiele procedure aangespannen door [persoon 1] tegen [verdachte] . De verbalisanten hebben hierbij gebruik gemaakt van voornoemde rapporten met onderliggende bescheiden en van het dossier met betrekking tot de civiele procedure. Voorts zijn er aanvullende onderzoekshandelingen verricht. [8] De verbalisanten richten zich op de daadwerkelijke uitbetalingen van gelden afkomstig van de kwaliteitsrekening of kantoorrekening van notariskantoor [naam 1] . [9]
4.2
De maatschap
In de periode van 1 oktober 2007 tot 8 december 2012 bestond de maatschap uit de vennoten [vennoot] B.V., een vennootschap van [persoon 1] , en [naam 3] B.V., een vennootschap van verdachte [medeverdachte] . In de periode van 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 werd de maatschap gevormd door de vennoten [persoon 1] in privé en [naam 3] B.V. Verdachte [medeverdachte] heeft per 1 oktober 2000 middels zijn vennootschap [naam 3] B.V. het protocol van [naam 10] overgenomen en vormde vanaf toen een maatschap met [persoon 2] . Dat duurde tot 1 januari 2007 toen aangever [persoon 1] het protocol van [persoon 2] overnam en een maatschap vormde met [medeverdachte] . [10]
Per 31 december 2009 waren er meerdere rekeningen actief voor het notariskantoor, waaronder de derdengeldenrekening ING [bankrekeningnummer 1] en de kantoorrekening Postbank [bankrekeningnummer 2] . [11] De betalingen vanaf de rekeningen van de maatschap werden klaargezet door boekhouder [verdachte] en meestal gefiatteerd door medeverdachte [medeverdachte] . [12] [verdachte] zette de betalingen online klaar, waarna ze door [medeverdachte] werden geautoriseerd en vervolgens door [verdachte] definitief werden doorgeboekt. [13]
Verdachte heeft niet betwist dat de tenlastegelegde bedragen ten gunste van hem en medeverdachte [medeverdachte] zijn overgeboekt. Alle betalingen werden door hem middels een uitdraai voorgelegd aan een van de notarissen die de betalingen vervolgens goedkeurde. [14]
4.3
De derdengeldenrekening
Een notaris is op grond van artikel 25a Wna verplicht - ook ten tijde van het tenlastegelegde - een of meer bijzondere rekeningen aan te houden op zijn naam en met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd zijn voor gelden die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig onder zich neemt. Deze rekeningen zijn zogenaamde derdengeldenrekeningen, ook wel derdenrekeningen of kwaliteitsrekeningen genoemd. Gelden die aan de notaris in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, moeten op een dergelijke rekening worden gestort. Alleen de notaris kan beschikken over een derdengeldenrekening. Hij kan aan een onder zijn verantwoordelijkheid werkzame persoon volmacht verlenen. Ten laste van deze rekening mag de notaris slechts betalingen doen in opdracht van een rechthebbende.
Op grond van artikel 24 Wna is een notaris verplicht een zodanig deugdelijke administratie te voeren, ten aanzien van zowel zijn kantoorvermogen als voor de gelden die op de derdengeldrekening worden gestort, dat te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
In de Administratieverordening gebaseerd op artikel 24 lid 3 Wna zijn voorschriften gesteld ten aanzien van de wijze waarop de administratie moet worden ingericht, bijgehouden en bewaard. Op grond van artikel 1 van deze verordening dient een notaris zorg te dragen voor het instellen van een toereikende administratieve organisatie en een stelsel van interne controlemaatregelen waardoor alle opdrachten direct worden vastgelegd en met de vereiste zorgvuldigheid worden uitgevoerd en alle financiële rechten en verplichtingen volledig, juist en tijdig worden vastgelegd en intern verantwoord.
Uit de toelichting op het artikel volgt dat de notaris, in verband met de rechten van degenen die gelden op de bijzondere rekening(en) hebben gestort, ervoor zorg dient te dragen dat te allen tijde kan worden vastgesteld tot welk bedrag de rechthebbende gerechtigd is. [15]
4.4
De tenlastegelegde transacties
De Dienst Regionale Recherche komt ten aanzien van de tenlastegelegde transacties tot de volgende bevindingen.
(ten laste gelegd onder feit 1)
Van de rekening ING [bankrekeningnummer 1] is op 12 oktober 2007 (
de rechtbank begrijpt: 11 oktober 2007) € 23.300,- overgemaakt aan [maatschap] onder omschrijving van spoedopdracht [nummer 1] waarborg [adres 1] . Het betreft een waarborgsom ten behoeve van de aankoop van een woning door [verdachte] en zijn echtgenote. [16]
Op 7 januari 2009 is een bedrag van € 83.832,90 overgemaakt van rekening ING [bankrekeningnummer 1] aan [verdachte] . De overboeking heeft als omschrijving: [omschrijving 16] [nummer 2] [omschrijving 16] . [17]
Op 7 januari 2009 is van de rekening ING [bankrekeningnummer 1] een bedrag van € 114.216,18 overgemaakt op de privérekening van [medeverdachte] met nummer [nummer 3] , met omschrijving: [naam omschrijving] [omschrijving 16] . [18]
Op 10 maart 2009 is van de rekening ING [bankrekeningnummer 1] een bedrag overgemaakt van € 45.000,- aan [naam 4] BV met omschrijving: [omschrijving 1] . [naam 4] BV is een houdstermaatschappij waarvan [medeverdachte] bestuurder is. [19]
Op 10 maart 2009 is van de kwaliteitsrekening [bankrekeningnummer 1] een bedrag overgemaakt van € 45.000,- aan Postgiro [nummer 4] ten name van [verdachte] , met omschrijving: [omschrijving 2] [20]
Op 7 juli 2011 is een geldbedrag van € 16.362,24 overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] aan een rekening ten name van [medeverdachte] , met omschrijving: [omschrijving 3] . Dit is de privérekening van [medeverdachte] . [21]
Op 7 juli 2011 is voorts een geldbedrag van € 14.352,83 overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] aan een creditcardrekening van [bedrijf] met omschrijving: [omschrijving 4] . [22] Dit betreft een creditcard van [verdachte] . [23]
Op 28 juli 2011 is een geldbedrag van € 22.000,- overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] op de rekening van [naam bedrijf] met omschrijving: [omschrijving 5] . Dit bedrag betreft een waarborgsom voor het huis van [verdachte] in Spanje. [24]
Op 24 november 2011 is een geldbedrag van € 4.548,76 overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] op de creditcardrekening van [verdachte] , met omschrijving: [omschrijving 6] . [25]
Voorts is op die dag van voornoemde kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] een geldbedrag van € 12.270,39 overgemaakt naar de privérekening van [medeverdachte] met omschrijving: [omschrijving 7] bekend. [26]
Ten aanzien van de overboekingen van de derdengeldenrekening die ten gunste van [medeverdachte] zijn gedaan, is gebleken dat deze bedragen niet zijn geregistreerd in de kapitaaloverzichten van 2007 tot en met 2012, van [medeverdachte] (en ook niet in die van [persoon 1] ), hetgeen wel het had moeten gebeuren indien sprake zou zijn geweest van winstuitkeringen. [27]
(ten laste gelegd onder feit 2)
Op 17 augustus 2009 is een geldbedrag van € 7.500,- van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] overgeboekt naar de creditcardrekening van [verdachte] bij [bedrijf] met omschrijving: [omschrijving 8] . [28]
Op 29 november 2010 is een geldbedrag van € 3.321,64 overgemaakt van de kantoorrekening van [persoon 1] [medeverdachte] met nummer [nummer 5] aan [rechtspersoon] N.V. met omschrijving: [omschrijving 9] . Dit bedrag is overgemaakt ten behoeve van de levensverzekering van [verdachte] . [29]
Op 14 maart 2011 is een geldbedrag van € 20.000,- overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] aan [bedrijf] met omschrijving " [omschrijving 10] ”. Dit bedrag is overgemaakt ten gunste van de creditcardrekening van [verdachte] met nummer [nummer 6] . [30]
Op 19 juli 2011 is een geldbedrag van € 3.000,- overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] aan de Spaanse rekening [nummer 7] met omschrijving: [omschrijving 11] . Dit is een waarborgsom voor het huis van [verdachte] in Spanje. [31]
Op 12 augustus 2011 is een geldbedrag van € 5.000,- overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] aan de Spaanse rekening [nummer 8] met omschrijving: [omschrijving 12] . [32]
Op 25 november 2011 is een geldbedrag van € 3.321,64 overgemaakt van de zakelijke rekening met nummer [nummer 5] aan [rechtspersoon] N.V. met omschrijving: [omschrijving 9] . Deze betaling is gedaan ten behoeve van [verdachte] , het betreft zijn levensverzekering. [33]
Op 24 februari 2012 is een geldbedrag van € 7.000,- overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] aan [bedrijf] met omschrijving: [omschrijving 13] . Dit is de creditcardrekening van [verdachte] . [34]
Op dezelfde dag is een geldbedrag van € 2.000,- overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] naar [rek.nummer] [verdachte] met omschrijving: [omschrijving 14] . Dit betreft een Postbankrekening van [verdachte] . [35]
Op 25 april 2012 is een geldbedrag van € 6.149,- overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van de Belastingdienst met omschrijving: [nummer 9] betalingskenmerk [nummer 10] . Het betreft een BTW-betaling van de onderneming [naam 5] , de echtgenote van [verdachte] . [36]
Uit het onderzoek van het Bureau Financieel Toezicht volgt dat het verzamelsaldo uit 44 langlopende dossiers administratief is overgeboekt naar een verzameldossier en het [benaming] van € 228.432 vervolgens voor de helft aan [medeverdachte] en voor de helft aan [verdachte] is overgemaakt. Onderzoek van [persoon 1] naar de 44 dossiers wijst uit dat dit met name achtergelaten delen van koopsommen betrof die op enig moment of naar de koper of naar de verkopen hadden moeten worden uitgekeerd, gelden die hadden moeten worden uitgekeerd aan de bij de verkoop betrokken makelaar of overdrachtsbelasting die of naar de cliënt dan wel naar de fiscus had moeten worden uitgekeerd. [37]
Voorts is onderzocht dat er een bedrag van € 85.387 aan afletteringsverschillen administratief wordt weggeboekt en vervolgens een aantal weken later een gelijk bedrag in delen wordt uitgekeerd aan [medeverdachte] en [verdachte] . Afletteren heeft betrekking op verschillen die zijn ontstaan omdat er teveel of te weinig aan omzetbelasting is afgedragen. In het eerste geval komt het verschil aan de cliënt toe, in het tweede geval aan de fiscus. Ook is geconstateerd in dit rapport dat tegoeden op de derdenrekening die betrekking hadden op dossiers die door oud notaris [naam 6] waren behandeld en op enig moment zijn overgegaan op de maatschap, van in totaal € 28.705,66 uit de zakenadministratie zijn geboekt en op dezelfde dag ongeveer de helft van dat bedrag zowel aan [medeverdachte] als aan [verdachte] is overgeboekt. [38]

5.De beoordeling van het tenlastegelegde

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
5.1.1
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde medeplegen van verduistering kan worden bewezen.
De in de tenlastelegging genoemde geldbedragen zijn in onderling overleg ten gunste van verdachten overgeboekt, waarbij zowel verdachte [verdachte] als verdachte [medeverdachte] een cruciale rol heeft gespeeld. Verdachte [verdachte] heeft de betalingen boekhoudkundig mogelijk gemaakt en overgeboekt en verdachte [medeverdachte] heeft de betalingen goedgekeurd en gefiatteerd.
De officier van justitie heeft in zijn schriftelijk requisitoir uiteengezet waarvan de verduisterde geldbedragen afkomstig zijn en aan wie zij toebehoorden. De gelden zijn achtergehouden in de periode dat [medeverdachte] werkzaam was als notaris. Hiermee komt het verweer te vervallen dat [medeverdachte] ervan mocht uitgaan dat het kantooropbrengsten waren die in de periode van notaris [persoon 2] waren opgebouwd. Uit het dossier blijkt dat de geldbedragen grotendeels aan derden toebehoorden. Maar zelfs indien dat niet het geval was, maken verdachten zich schuldig aan verduistering, aangezien de gelden buiten medeweten en ten koste van de compagnon van [medeverdachte] zijn onttrokken aan de kantoorrekening en dus aan de maatschap. Dit blijkt ook uit een aanvullend proces-verbaal waarin staat dat de bedragen die aan [medeverdachte] zijn overgemaakt, niet zijn geregistreerd op zijn kapitaalrekening en dus geen aan hem toekomende winstuitkeringen betreffen.
5.1.2
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde verduistering kan worden bewezen. De tenlastegelegde gelden zijn aan [verdachte] overgeboekt vanaf de derdengeldenrekening, waarbij niet is gebleken van een zakelijke reden of goedkeuring. Het zijn derhalve betalingen die verdachte niet rechtmatig toekomen en die hij heeft verduisterd.
Uitzondering hierop zijn de overboekingen van de geldbedragen van € 3.321,64, opgenomen onder de gedachtestreepjes 2 en 6 bij feit 2. Deze geldbedragen zijn afkomstig van de kantoorrekening. Verdachte heeft verklaard dat het niet duidelijk is of deze overboekingen tot de kantoorkosten behoren. Omdat dat niet is uit te sluiten, kan ten aanzien van deze bedragen verduistering niet worden bewezen en dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Voorst dient verdachte te worden vrijgesproken van de verduistering van € 2.000,-, die betrekking heeft op een overboeking op 24 februari 2012, opgenomen onder gedachtestreepje 8 bij feit 2. Verdachte heeft verklaard dat hij recht had op dit geld, zijnde aan hem toekomende rente op een door hem aangehouden [omschrijving 16] . Nu dit niet kan worden uitgesloten en hiervoor mogelijk (impliciete) goedkeuring was van [persoon 1] en [medeverdachte] , kan ten aanzien van dit geldbedrag niet worden bewezen dat sprake is van verduistering.
5.2
Het standpunt van de verdediging
5.2.1
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft in zijn schriftelijke pleitnotities aangevoerd dat de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt, zodat de tenlastegelegde verduistering niet kan worden bewezen. Als verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan verduistering, dan zou hij zonder medeweten en toestemming van de notaris zijn overgegaan tot uitbetalingen aan zichzelf en hiervan is geen sprake. Verdachte is als boekhouder slechts een uitvoerder geweest die opdrachten heeft uitgewerkt. Hij had geen gelden onder zich en hij heeft niet kunnen beschikken over de kwaliteitsrekening. De notarissen [naam 7] en [medeverdachte] waren degenen die de overboekingen hebben gewild. Zij waren beslissingsbevoegd en moesten overboekingen fiatteren. Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De bijdrage van verdachte maakt hem mogelijk medeplichtig, hetgeen niet is ten laste gelegd.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het dossier aanwijzingen bevat dat op de derdengeldrekening gelden stonden die ten goede kwamen aan de notarissen. Oud-notaris [naam 7] heeft verklaard dat vanaf 1994 de rente die werd gegenereerd met de tegoeden op de derdengeldrekening gedeeltelijk werd vergoed aan cliënten. De rest werd in de jaarrekening meegenomen als gekweekte rente die ten goede kwam aan de maatschap. Ook de accountant heeft verklaard over gekweekte rente die is ontstaan voor 2006. Als er inderdaad oude rentepotjes waren die aan het kantoor toebehoorden, dan is er rechtmatig verdeeld tussen [medeverdachte] en verdachte en zijn er geen derdengelden onttrokken aan de kwaliteitsrekening. Verdachte heeft immers uit de correspondentie die hij met [naam 7] heeft gevoerd alvorens [naam 7] zijn protocol ging overdragen aan [persoon 1] , kunnen en mogen opmaken dat [naam 7] hem zijn aandeel in die rentepotjes wilde schenken.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de regelgeving ten aanzien van het voeren van een kwaliteitsrekening en gekweekte rente ten tijde van de tenlastegelegde feiten is gewijzigd. De dossiers b, c en e die in het rapport van het BFT zijn genoemd, bevatten gekweekte rente in een periode dat het toegestaan was om rente op een derdengeldrekening deels ten goede te laten komen aan de maatschap. Als dat zo is dan is het de vraag of deze bedragen wel zijn verduisterd. Ten tijde van deze dossiers werd de maatschap gevormd door [naam 7] en [medeverdachte] . Verdachte mocht, zoals hiervoor uiteen is gezet, ervan uitgaan dat hij het aandeel van [naam 7] mocht hebben. Verdachte dient ten aanzien van deze bedragen te worden vrijgesproken.
5.2.2
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft aangevoerd dat ook voor deze tenlastegelegde overboekingen geldt dat verdachte opdracht en fiattering voor uitbetaling moet hebben gekregen van een notaris. Verdachte kan deze overboekingen dus niet alleen hebben gedaan. Dit geldt niet voor de twee betalingen die zijn gedaan van de kantoorrekening, zoals is ten laste gelegd onder gedachtestreepjes 2 en 6. Hoewel verdachte heeft verklaard dat deze overboekingen de verdeling van de oude potjes betreffen en met instemming van een notaris zijn geschied, zou verdachte wel verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor deze betalingen, aangezien hiervoor geen handtekening noodzakelijk was.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Ten aanzien van feit 1
Uit de in rubriek 4 weergegeven redengevende feiten en omstandigheden blijkt dat grote geldbedragen van de derdengeldenrekening van de maatschap [naam 1] zijn overgemaakt ten gunste van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank volgt de verbalisanten in hun bevindingen ten aanzien van de tenlastegelegde transacties. [39] Hiertegen is ook geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de betalingen klaarzette, medeverdachte [medeverdachte] de betalingen goedkeurde en verdachte de betalingen vervolgens overboekte. De betalingen werden gedaan ten gunste van verdachte of medeverdachte [medeverdachte] . Hiermee is komen vast te staan dat zij nauw en bewust hebben samengewerkt.
De rechtbank stelt vast dat de kwaliteitsrekening die in de tenlastelegging is genoemd een bijzondere rekening betreft als bedoeld in artikel 25 eerste lid Wna. Toepassing van dit wetsartikel betekent dat de gelden die van deze rekening zijn overgemaakt toebehoorden aan een ander dan aan de maatschap die de rekening aanhoudt, te weten aan derden. . Dat de betalingen die door verdachte en zijn medeverdachte zijn verricht ook afkomstig zijn uit ten behoeve van derden aangehouden tegoeden op de derdenrekening, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit het rapport van het Bureau Financieel Toezicht in combinatie met het door [persoon 1] verrichte onderzoek naar de langlopende dossiers waar het geld uit is geboekt. De rechthebbenden hebben echter geen opdracht gegeven om over hun geld te beschikken zoals verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben gedaan.
Reeds hiermee is komen vast te staan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan verduistering. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn zonder hiertoe gerechtigd te zijn als heer en meester over de gelden die aan derden toebehoorden gaan beschikken door de gelden over te boeken ten gunste van zichzelf.
Het verweer van de raadsman dat verdachte de betalingsopdrachten ‘slechts’ heeft uitgevoerd, dat hij niet kon beschikken over de gelden en dus niet zelfstandig handelde, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank bewust en opzettelijk gehandeld om er ook zelf beter van te worden. Hij meent immers recht te hebben gehad op de ten gunste van hem overgemaakte bedragen. Wel heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte] nodig gehad om de betalingen te kunnen verrichten teneinde daarmee zowel zichzelf als medeverdachte [medeverdachte] te kunnen bevoordelen.
De stelling van de verdediging dat mogelijk sprake was van ‘potjes’ - zijnde oude rentetegoeden die aan de maatschap zouden hebben toebehoord en waar niet alleen medeverdachte [medeverdachte] (door overname van het protocol van [naam 10] ) , maar ook [verdachte] middels een toezegging van oud notaris [naam 7] recht op zou hebben - is niet aannemelijk gemaakt of geworden. Sterker nog, dit wordt weersproken door de feiten die naar voren komen in het dossier. Uit het dossier blijkt namelijk dat de overgeboekte gelden grotendeels afkomstig zijn geweest uit tegoeden die werden aangehouden voor cliënten van de maatschap en die niets te maken hebben met rente die op enige moment aan de maatschap zou zijn toegevallen. Daarnaast ontbreekt iedere administratie van rente die in het verleden ten behoeve van de maatschap zou zijn gegenereerd, net zoals een verklaring voor het feit dat die gelden in het door verdachte geschetste scenario niet naar de kantoorrekening zouden zijn overgeboekt maar in plaats daarvan op de derdenrekening zijn blijven staan. Er is in het dossier ook geen enkel stuk voorhanden waaruit zou moeten blijken verdachte en medeverdachten aanspraak mochten maken op de onttrokken bedragen. Er geldt immers dat als er al gelden zouden zijn overgeboekt die niet aan derden maar aan de maatschap toebehoorden, dit terug te zien moet zijn geweest in de administratie van het kantoor, zoals in de kapitaaloverzichten of een renteadministratie, hetgeen niet het geval is. De gelden zijn niet ten gunste gekomen aan het kantoor, maar door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zonder medeweten van [persoon 1] aan het kantoor onttrokken, waardoor ook in dat geval sprake is van verduistering. Dit geldt ook voor de gelden afkomstig uit dossiers b, c en e zoals genoemd in het rapport van het BFT. [40] Als die gelden zouden toekomen aan het kantoor, dus aan de notarissen, dan zou dit als zodanig terug te zien moeten zijn in de administratie. Nu dit niet het geval is en de gelden ten gunste van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn overgeboekt, is sprake van verduistering.
5.3.2
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht gezien hetgeen is overwogen onder 5.3.1. voorts bewezen dat verdachte de onder feit 2 tenlastegelegde verduistering heeft gepleegd. Hierbij overweegt de rechtbank nog als volgt.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen gelden onttrokken aan de derdenrekening. Betalingen werden klaargezet door [verdachte] en gefiatteerd door [medeverdachte] . Kennelijk was sprake van een zodanig vertrouwen dat de boekhouder ook betalingen kon laten fiatteren die alleen ten gunste van zichzelf kwamen en waar geen simultane betaling aan [medeverdachte] tegenover stond.
Ten aanzien van de tenlastegelegde overboekingen onder gedachtestreepjes 2 en 6 is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat deze overboekingen tot de kantoorkosten behoren. Dat de gelden zijn overgemaakt vanaf de kantoorrekening, en dus niet geldt dat in beginsel sprake was van derdengelden, maakt nog niet aannemelijk dat het daadwerkelijk kantoorkosten betroffen. Hiervoor is van belang dat deze overboekingen niet als zodanig zijn opgenomen in de administratie of dat dit uit andere stukken is gebleken. Daarbij is het niet gebruikelijk dat premies voor een levensverzekering van een werknemer door de werkgever worden betaald.
Ten aanzien van de ten laste gelegde overboeking onder gedachtestreepje 8 acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij recht op de gelden had in verband met aan hem toekomende rente, niet aannemelijk gemaakt of geworden. Zijn verklaring strookt bovendien niet met de omschrijving ‘storting kas’ bij deze overboeking die verdachte kennelijk zelf aan de door hem uitgevoerde overboeking heeft meegegeven.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 11 oktober 2007 tot 8 december 2012, te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk geldbedragen, voor een totaalbedrag van 380.883,30 euro, te weten:
op 11 oktober 2007 een geldbedrag van 23.300,- euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van [naam 8] , met omschrijving "Spoedopdracht [nummer 1] [omschrijving 15] ", en
op 7 januari 2009 een geldbedrag van 114.216,18 euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van [medeverdachte] met omschrijving " [naam omschrijving] [omschrijving 16] ", en
op 7 januari 2009 een geldbedrag van 83.832,90 euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van verdachte, met omschrijving " [omschrijving 16] [nummer 2] [omschrijving 16] ", en
op 10 maart 2009 een geldbedrag van 45.000,- euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van [naam 9] met omschrijving " [omschrijving 1] [benaming] [omschrijving 16] ", en
op 10 maart 2009 een geldbedrag van 45.000,- euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van verdachte met omschrijving " [omschrijving 17] [benaming] [omschrijving 16] ", en
op 7 juli 2011 een geldbedrag van 16.362,24 euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van [medeverdachte] met omschrijving " [omschrijving 3] ", en
op 7 juli 2011 een geldbedrag van 14.352,83 euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van [bedrijf] met omschrijving " [omschrijving 4] ", en
op 28 juli 2011 een geldbedrag van 22.000,- euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van [naam bedrijf] met omschrijving “ [omschrijving 18] ", en
op 24 november 2011 een geldbedrag van 4.548,76 euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van [bedrijf] met omschrijving " [omschrijving 6] ", en
op 24 november 2011 een geldbedrag van 12.270,39 euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van [medeverdachte] met omschrijving " [omschrijving 7] bekend,
die geheel of ten dele toebehoorden aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke geldbedragen verdachte als boekhouder en medeverdachte als notaris van de maatschap [naam 1] uit hoofde van hun persoonlijke dienstbetrekking onder zich hadden, telkens wederrechtelijk zich hebben toegeëigend;
2.
in de periode van 17 augustus 2009 tot 8 december 2012, te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
telkens opzettelijk geldbedragen voor een totaalbedrag van 57.292,28 euro, te weten:
op 17 augustus 2009 een geldbedrag van 7.500,- euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van [bedrijf] met omschrijving " [omschrijving 8] ”, en
op 29 november 2010 een geldbedrag van 3.321,64 euro van de zakelijke rekening met nummer [nummer 5] ten gunste van [rechtspersoon] N.V. met omschrijving “ [omschrijving 9] ", en
op 14 maart 2011 een geldbedrag van 20.000,- euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van [bedrijf] met omschrijving " [omschrijving 10] T.G.V. [nummer 6] ”, en
op 19 juli 2011 een geldbedrag van 3.000,- euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van de Spaanse rekening [nummer 7] met omschrijving " [omschrijving 19] ", en
op 12 augustus 2011 een geldbedrag van 5.000,- euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van de Spaanse rekening [nummer 8] met omschrijving " [omschrijving 20] ", en
op 25 november 2011 een geldbedrag van 3.321,64 euro van de zakelijke rekening met nummer [nummer 5] ten gunste van [rechtspersoon] N.V. met omschrijving " [omschrijving 9] ", en
op 24 februari 2012 een geldbedrag van 7.000,- euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van [bedrijf] met omschrijving " [nummer 11] [nummer 9] T.G.V. [nummer 6] ”, en
op 24 februari 2012 een geldbedrag van 2.000,- euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van verdachte met omschrijving " [omschrijving 14] ", en
op 25 april 2012 een geldbedrag van 6.149,- euro van de kwaliteitsrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten gunste van de Belastingdienst met omschrijving (onder meer) " [nummer 9] betalingskenmerk [nummer 10] ",
die geheel of ten dele toebehoorden aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke geldbedragen verdachte als boekhouder van de maatschap [naam 1] uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden. De officier van justitie heeft zijn eis gebaseerd op de hoogte het verduisterde bedrag (circa 430.000 euro) en rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn van negen maanden, waarvoor hij een strafkorting heeft toegepast van tien procent.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, bij de strafoplegging in matigende zin rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte ‘first offender’ is, er geen recidivegevaar is, dat verdachte gezondheidsproblemen heeft en op leeftijd is. Voorts moet rekening worden gehouden met de omstandigheden dat verdachte op 8 december 2012 vijf uren is vastgehouden op het notariskantoor en in juni 2015 29 uren is vastgehouden op het politiebureau. Hij is al zes jaren belast met de beschuldiging en de strafrechtelijke bemoeienis duurt ruim 3,5 jaar. Op grond van het voorgaande dient geen straf of maatregel te worden opgelegd en moet artikel 9a Wetboek van Strafrecht worden toegepast.
De raadsman heeft de rechtbank subsidiair verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat er geen financiële slachtoffers zijn in deze zaak. Er zijn civielrechtelijke schikkingen getroffen en alle gelden zijn terugbetaald. Voorts dient de overschrijding van de redelijke termijn tot strafvermindering te leiden. Formeel is de strafvervolging aangevangen op 2 juni 2015 en dat zou tot een strafkorting van vijftien procent moeten leiden.
De raadsman heeft meer subsidiair en onder verwijzing naar uitspraken aangevoerd dat gezien de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de oriëntatiepunten van het LOVS een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een werkstraf passend zou zijn. De strafeis van de officier van justitie is disproportioneel. Verdachte is bereid een werkstraf uit te voeren als alternatief voor een gevangenisstraf.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in een periode van circa vierenhalf jaar grote geldbedragen verduisterd die hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als boekhouder van een notariskantoor, onder zich had. Van een aantal verduisteringen is bewezen dat hij heeft samengewerkt met een van de notarissen van het kantoor. Zijn handelen is zeer laakbaar. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn positie als boekhouder en van het vertrouwen dat het notariskantoor en cliënten in hem mochten stellen. Verdachte heeft uit geldelijk gewin gehandeld en zich niet bekommerd over de schade die en het leed dat hij hiermee bij anderen heeft veroorzaakt. Verdachte heeft bovendien geen enkele blijk gegeven van enige spijt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS en in matigende zin meegewogen dat de feiten dateren uit de periode 2007 tot 2012 en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging kon worden ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn aangevangen op 2 juni 2015. Dit is de dag waarop verdachte voor het eerst als verdachte is gehoord. Nu sinds die dag tot aan de dag waarop de zaak ter terechtzitting is afgerond met een eindvonnis meer dan twee jaren zijn verstreken, namelijk ongeveer drie jaar en negen maanden, is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met één jaar en negen maanden. De rechtbank is van oordeel dat de omvang en complexiteit van de zaak niet zodanig zijn dat een extra vertraging gerechtvaardigd was. De rechtbank zal in strafmatigende zin dan ook rekening houden met een langere overschrijding van de redelijke termijn dan waarmee de officier van justitie heeft gerekend. Dat de verdachte op 8 december 2012 op het notariskantoor zou zijn vastgehouden, zoals door hem wordt gesteld, is geen omstandigheid waarmee de rechtbank in de bepaling van de strafmaat rekening zal houden.
De rechtbank legt alles overwegende aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van tien maanden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2019.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte, ordner 2, doorgenummerde pag. 3 en 4.
3.Een bijlage bij het proces-verbaal van aangifte, ordner 2, doorgenummerde pag. 5, 3e alinea.
4.Een bijlage bij het proces-verbaal van aangifte, ordner 2, doorgenummerde pag. 5, 2e alinea.
5.Een bijlage bij het proces-verbaal van aangifte, ordner 2, doorgenummerde pag. 7, 4e en 5e alinea.
6.Een bijlage bij het proces-verbaal van aangifte, ordner 2, doorgenummerde pag. 5, 4e alinea.
7.Een geschrift, zijnde een rapportage Bureau Financieel Toezicht van 22 november 2013, ordner 2, doorgenummerde pag. 183.
8.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pagina 9, 3e alinea, en pagina 11, 2e alinea.
9.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 13, 2e alinea.
10.Een proces-verbaal van nader verhoor aangever [persoon 1] , ordner 5, doorgenummerde pag. 4, 2e en 3e alinea.
11.Een proces-verbaal van nader verhoor aangever [persoon 1] , ordner 5, doorgenummerde pag. 4, 4e alinea.
12.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , ordner 5, doorgenummerde pag. 155, 5e en 7e alinea, en een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 16, 4e alinea.
13.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 16, 4e alinea.
14.De verklaring die verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 7 februari 2019 heeft afgelegd
15.Verordening van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie van 13 september 2000, Stcrt. 2000, 182, goedgekeurd door de Staatssecretaris van Justitie bij brief d.d. 20 september 2000, nr. 5052794/00/06, inw. tr. 16 oktober 2000.
16.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 22 en bijlagen pag. 62 en 421.
17.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 21, laatste alinea, tot pag. 22 1e alinea, pag. 23, 3e alinea, tot pag. 24, 1e alinea, en bijlage pag. 72.
18.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 20, 3e en 4e alinea, en bijlage pag. 111.
19.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 25 en bijlage pag. 76.
20.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 25 en bijlage pag. 76.
21.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 31 5e alinea, en bijlage pag. 82.
22.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 31 en bijlage pag. 83.
23.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 31, 4e alinea, met bijlage pag. 443
24.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 37, 2e alinea, en bijlage pag. 89.
25.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 33, 2e alinea, en bijlagen pag. 101 en 443.
26.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 33, 2e alinea, en bijlage pag. 101.
27.Een proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 423, 5e alinea, tot en met pag. 424.
28.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 39, laatste alinea, en bijlagen pag. 114 en 443.
29.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 40 en bijlage pag. 117.
30.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 32 pag. 8e alinea, en bijlage pag. 79.
31.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 36, 1e, 2e en 3e alinea, pag. 37, 1e alinea, en bijlage pag. 86.
32.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 36, 1e, 2e en 3e alinea, en bijlage pag. 93.
33.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 34, 1e alinea, pag. 35, 5e alinea, en bijlage pag. 104 en 105
34.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 37, laatste alinea, tot en met pag. 39, 1e alinea, en bijlagen pag. 108 en 443.
35.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 40, 2e alinea, en bijlage pag. 120.
36.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 40, 3e alinea, pag. 41, 2e alinea, en bijlage pag. 123.
37.Een proces-verbaal van bevindingen, nazending, doorgenummerde pag. 254 en 258-262.
38.Een geschrift zijnde het rapport van het Bureau Financieel Toezicht van 22 november 2013 , doorgenummerde pagina 163-167.
39.Een proces-verbaal van bevindingen, ordner 1, doorgenummerde pag. 5 tot en met 59.
40.Bijlage 6 bij het rapport van het BFT, ordner 2, doorgenummerde pag. 214.