ECLI:NL:RBAMS:2019:1952

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
RK 19-1180
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift tot teruggave van rijbewijs op grond van artikel 164 lid 8 Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2019 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, geboren in 1986, die verzocht om teruggave van zijn rijbewijs dat was ingevorderd door de officier van justitie. Het klaagschrift werd ingediend op 21 februari 2019 en de rechtbank heeft de klager, zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof, en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. De klager, werkzaam als taxichauffeur, stelde dat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor zijn werk en om zijn zoon naar school en andere activiteiten te brengen. Hij voerde aan dat de inhouding van zijn rijbewijs hem financieel benadeelde.

De officier van justitie verzette zich tegen de teruggave van het rijbewijs, verwijzend naar eerdere verkeersovertredingen van de klager en de mogelijkheid dat bij veroordeling een langere ontzegging van de rijbevoegdheid zou worden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, gezien het vermoeden dat de klager de maximumsnelheid met 50 kilometer per uur of meer had overschreden. De rechtbank hield echter rekening met de persoonlijke omstandigheden van de klager en verklaarde het beklag gegrond, wat betekent dat de rechtbank de teruggave van het rijbewijs aan de klager gelastte.

De beslissing werd genomen door mr. M.F. Ferdinandusse en in aanwezigheid van griffier E.J.M. Veerman. Tegen deze beslissing staat voor de klager beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 96-038355-19
RK: 19-1180
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van:

[klager],

geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
wonende op het adres [adres 1],
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. J.S.W. Boorsma, [adres 2],
klager.

De procesgang

Het klaagschrift is op 21 februari 2019 bij akte ingediend ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank heeft op 8 maart 2019 klager, zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

De inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het rijbewijs van klager dat is ingevorderd en dat de officier van justitie onder zich houdt.
Klager heeft in zijn klaagschrift betoogd zijn rijbewijs dringend nodig te hebben voor zijn werk als taxichauffeur. Hij heeft daartoe, kort samengevat, aangevoerd dat hij door deze inhouding ernstig wordt benadeeld omdat hij financieel compleet afhankelijk is van zijn werk. Klager heeft zijn rijbewijs ook nodig om zijn zoon van 7 jaar naar school, zwemles en voetbaltraining te brengen.
In openbare raadkamer is in aanvulling hierop door de raadsman een aangifte ter zake van meineed en belediging tegen verbalisant [verbalisant] d.d. 5 maart 2019 overgelegd, met als bijlage onder meer de track & trace gegevens van de taxi van klager. Klager heeft verklaard dat hij niet zo hard heeft gereden en dat hij ook niet op de Cornelis Lelylaan heeft gereden. Zijn ontheffing om op de trambaan te rijden is al na de eerste vermeende snelheidsovertreding ingenomen door de verbalisant.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het rijbewijs aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan klager in geval van veroordeling door de rechter, een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd van langere duur dan de tijd gedurende die het rijbewijs is ingevorderd en ingehouden geweest. Klager heeft in 2017 twee keer een geldboete gehad vanwege verkeersovertredingen, waaronder een strafbeschikking voor een snelheidsovertreding. Er zijn voor nu voldoende aanwijzingen in het dossier dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan een forse snelheidsovertreding binnen de bebouwde kom. Als later blijkt dat de bevindingen van de politie niet correct zijn, dan dient daar serieus naar te worden gekeken als de zaak inhoudelijk wordt behandeld. De taxi van klager heeft ook overigens volgens de overgelegde track & trace gegevens over de Cornelis Lelylaan gereden. Het persoonlijk belang van klager weegt niet op tegen het algemeen belang, waaronder de verkeersveiligheid, dat met verdere inhouding is gediend.

De beoordeling

Tegen klager is op 16 februari 2019 proces-verbaal opgemaakt ter zake van verdenking van overtreding van artikel 20 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990), gepleegd op de Cornelis Lelylaan te Amsterdam, op 16 februari 2019 om 02:20 uur.
Het proces-verbaal houdt in dat klager de maximumsnelheid, binnen de bebouwde kom heeft overschreden met 59 kilometer per uur.
Op 16 februari 2019 is op grond van het bovenstaande het rijbewijs van klager ingevorderd.
Nadat de verbalisant tot twee keer toe tegen verdachte heeft verteld dat hij niet meer mocht rijden, antwoordde de verdachte dat hij al iemand had geregeld die er zo aan zou komen.
Kort daarna, om 02:42 uur, zag de verbalisant de verdachte in zijn personenauto op de Derkinderenstraat te Amsterdam rijden. Hij reed met 85 km/h over de lijnbuslaan, langs een tramhalte. Dat is niet conform de voorschriften, behorende bij zijn ontheffing, zodat deze ook is ingenomen. Van het rijden met een ingevorderd rijbewijs is een proces-verbaal ex artikel 9 lid 7 WVW 1994 opgemaakt.
Klager heeft, gehoord als verdachte, om 02:37 uur verklaard dat hij niet zo hard heeft gereden. Hij is van mening dat de verbalisant het niet goed heeft gezien. Om 03:40 uur heeft hij verklaard dat hij niet meer weet of de verbalisant heeft verteld dat hij niet meer mag rijden.
Op 18 februari 2019 heeft de officier van justitie beslist dat het rijbewijs uiterlijk – 6 maanden – tot 15 augustus 2019 wordt ingehouden.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 26 februari 2019 blijkt onder meer dat klager op 27 juni 2017 en 29 december 2017, voor respectievelijk overtreding van artikel 20 en 62 van het RVV 1990, een strafbeschikking heeft betaald van € 360,00 en € 230,00.
Op 7 mei 2019 zal de strafzaak tegen klager door de politierechter in deze rechtbank worden behandeld.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht de inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 lid 4 WVW 1994 rechtmatig, nu het vermoeden bestaat dat klager de maximumsnelheid met 50 kilometer per uur of meer heeft overschreden en niet is gebleken dat de officier van justitie niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
De door de raadsman ingebrachte stukken zullen op een later moment worden besproken als de zaak inhoudelijke door de rechter wordt behandeld.
Ondanks de ernst van de feiten waarvan klager wordt verdacht, moet mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van klager, ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat aan klager een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd, korter dan de tijd die het rijbewijs ingevorderd en ingehouden zal zijn geweest. Het beklag dient dan ook gegrond te worden verklaard. Dit laat onverlet de mogelijkheid voor de officier van justitie of rechter om later alsnog een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen die de duur van inhouding overtreft.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beklag gegrond.

De rechtbank gelast de teruggave van het rijbewijs aan klager.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.F. Ferdinandusse, rechter,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2019.
Tegen deze beslissing staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.