ECLI:NL:RBAMS:2019:2051

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
13/659284-16 en 16/010012-15 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld van een 500-euro biljet in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2018 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer. De verdachte is beschuldigd van diefstal met geweld van een 500-euro biljet, gepleegd op 24 juli 2016 te Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het biljet met geweld uit de handen van het slachtoffer heeft getrokken. De officier van justitie, mr. F.R. Bons, heeft een gevangenisstraf van twee maanden geëist, waarvan één maand voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter besloten om de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden op te leggen, zonder voorwaardelijk deel, en heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen, maar heeft de lange duur van de procedure als strafmatigende omstandigheid meegewogen. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan door mr. V.V. Essenburg, voorzitter, en mrs. A.R.P.J. Davids en N. Saanen, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. E. Bouwhuis.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/659284-16 en 16/010012-15 (TUL)
Datum uitspraak: 17 december 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 juli 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld (een 500-euro biljet), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, voornoemd 500-euro biljet, in elk geval enig goed, (met kracht) uit de hand(en) van [persoon] heeft getrokken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 24 juli 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, een 500-euro biljet, toebehorende aan [persoon] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [persoon] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemd 500-euro biljet, met kracht uit de hand van [persoon] heeft getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van een € 500,- biljet. Verdachte heeft dit biljet uit de handen van aangever gegrist toen hij, aangever, ermee wilde betalen. Een beroving op straat is een angstaanjagende ervaring voor het slachtoffer en draagt ook in het algemeen bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid die bestaan in de samenleving. Verdachte heeft zich bij het plegen van dit feit laten leiden door financieel gewin. De rechtbank acht dit zeer kwalijk.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hierbij is het uitgangspunt bij een ‘tasjesroof met een enkele duw/ruk’ een gevangenisstraf van drie maanden. Uit het strafblad van verdachte van 8 november 2018 blijkt dat verdachte eerder voor diefstal is veroordeeld, waardoor een verhoging van deze gevangenisstraf op zijn plaats is. Daartegenover staat dat het feit in juli 2016 is gepleegd en de zaak nu pas inhoudelijk is behandeld onder meer doordat verdachte meerdere keren niet op de juiste wijze is opgeroepen. Dit is een strafmatigende omstandigheid. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding het oriëntatiepunt te volgen en aan verdachte een gevangenisstraf van drie maanden op te leggen. De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen aanleiding hiervan een deel voorwaardelijk op te leggen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is gestart, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Verdachte is na zijn aanhouding op 24 juli 2016 heengezonden. In 2018 is verdachte voor het eerst op de juiste wijze gedagvaard. De rechtbank is van oordeel dat verdachte vanaf dit moment mocht verwachten dat hij zou worden vervolgd. Gelet hierop is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft echter, zoals hiervoor is vermeld, bij de bepaling van de straf wel rekening gehouden met de omstandigheid dat het feit al wat langer geleden heeft plaatsgevonden.
De tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 5 januari 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 16/010012-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 12 mei 2016 van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 week, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 12 mei 2016 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstraf van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.V. Essenburg, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2018.