In deze zaak vorderden eisers, een echtpaar, de opheffing van conservatoire beslagen die door de Goede Doelen, te weten Stichting Terre des Hommes Nederland en de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind, op hun privégoederen en de nalatenschap van hun overleden buurman waren gelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag moest worden opgeheven. De zaak draaide om de wilsbekwaamheid van de buurman ten tijde van het opmaken van zijn testament. Eisers stelden dat de buurman wilsbekwaam was, terwijl de Goede Doelen betoogden dat hij dat niet was en dat het testament om die reden nietig of vernietigbaar was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verklaringen van de notaris en de oud-huisarts, die bij het opmaken van het testament aanwezig waren, wezenlijk waren voor de beoordeling van de wilsbekwaamheid. De rechter oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de notaris en dat de Goede Doelen niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat het testament ongeldig was. Daarom werden de beslagen opgeheven en werden de Goede Doelen veroordeeld in de proceskosten.