Op 15 februari 2019 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 13/706033-15. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor witwassen. De officier van justitie heeft een bedrag van € 30.921,33 gevorderd, gebaseerd op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 18 januari 2019 en 15 februari 2019, waarbij de officier van justitie mr. A. Kerkhoff en de raadsman van de veroordeelde, mr. C. Crince le Roy, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 21.021,33 heeft ontvangen van een B.V. en daarnaast contant bedragen heeft ontvangen. De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van de veroordeelde over de contante bedragen onvoldoende concreet is om mee te wegen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de veroordeelde voldoende concreet is en heeft het totale wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 30.921,33.
De rechtbank heeft ook de draagkracht van de veroordeelde in overweging genomen, maar heeft geoordeeld dat er geen reden is om het ontnemingsbedrag te matigen. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en de beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2019.