ECLI:NL:RBAMS:2019:2400

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
13/701049-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag na geweldsincident in Amsterdam

Op 2 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 30-jarige man, die op 18 januari 2019 in Amsterdam een andere man meerdere keren heeft geschopt en geslagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 19 maart 2019 en een eerdere zitting op 30 januari 2019. De officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, beschouwde de poging doodslag als wettig en overtuigend bewezen, verwijzend naar camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de zwaardere aanklachten en stelde dat de context van de vechtpartij niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging doodslag. Ondanks dat het slachtoffer geen aangifte had gedaan en op eigen kracht was opgestaan, was de rechtbank van mening dat de handelingen van de verdachte, die 16 keer op het slachtoffer had geschopt, de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebrachten. De rechtbank weegt zwaar dat de verdachte geen blijk gaf van berouw en zijn gedrag als normaal beschouwde. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, waarbij de ernst van het feit en de houding van de verdachte zwaar meegewogen werden. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701049-19 (Promis)
Datum uitspraak: 2 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Detentiecentrum [naam] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2019 en mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de politierechter van 30 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsman mr. F. Pool naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het slaan en schoppen van [slachtoffer] op 18 januari 2019 te Amsterdam. Dit slaan en schoppen is als volgt ten laste gelegd:
primair: poging doodslag;
subsidiair: zware mishandeling;
meer subsidiair: poging zware mishandeling;
meest subsidiair: mishandeling.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft verwezen naar de camerabeelden, de getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van verdachte. Al met al komt de officier van justitie tot een poging doodslag, omdat verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte enkel kan worden veroordeeld voor de meest subsidiair tenlastegelegde mishandeling. Hij moet dan ook worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de context van de vechtpartij niet kan worden vastgesteld. Zo is de aanleiding onbekend, net als de gevolgen. Bovendien gelden op straat andere wetten. Ook kan niet worden vastgesteld dat elke trap raak was. Op grond van de camerabeelden kan slechts één trap tegen het hoofd worden bewezen en gelet op het feit dat het slachtoffer is opgestaan en geen aangifte heeft gedaan kan niet gesproken worden over een poging doodslag.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging doodslag bewezen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij het slachtoffer heeft geschopt en geslagen, wat ook blijkt uit de ter terechtzitting bekeken camerabeelden en de getuigenverklaring die zich in het dossier bevindt.
De rechtbank kan de aanleiding voor het incident niet meewegen, omdat hier niets over kan worden vastgesteld. Het slachtoffer zou verdachte hebben geprovoceerd, maar dit blijkt niet uit de camerabeelden en is door de verdediging ook niet enigszins aannemelijk gemaakt. Bovendien staat een provocatie door het slachtoffer niet in de weg aan een bewezenverklaring van een poging tot doodslag, gepleegd door verdachte.
Ten aanzien van de gevolgen die het feit heeft gehad is het wellicht opmerkelijk dat het slachtoffer is opgestaan en geen aangifte heeft willen doen. Dit betekent niet dat enkel op grond daarvan geen sprake kan zijn van een poging tot doodslag. De stelling dat de kwalificatie van een bepaald misdrijf afhankelijk moet worden gesteld van de gevolgen die dat misdrijf heeft gehad, vindt immers geen steun in het recht.
Weliswaar kan niet worden vastgesteld dat elke trap raak was, maar op grond van de camerabeelden kan in elk geval worden vastgesteld dat verdachte 16 (zestien) keer een trappende beweging heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag. Te oordelen naar de uiterlijke verschijningsvorm van die trappen, was het de bedoeling het slachtoffer telkens te raken en lijkt dat ook te lukken. Van enige belemmering of speciale reden waarom de trappende bewegingen desondanks
nietraak zouden zijn geweest, is niet gebleken. Gelet op het aantal trappende bewegingen zou de gevaarzetting bovendien niet wezenlijk worden beïnvloed door de mogelijkheid dat een enkele trap wellicht niet raak was. Ook is duidelijk op de camerabeelden te zien dat verdachte een trap tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gegeven toen deze op een bankje zat. Bovendien heeft getuige [naam getuige] verklaard dat verdachte met volle kracht stond in te trappen op het slachtoffer, toen hij op de grond lag. Ook ziet een toegesnelde verbalisant vegen en afdrukken van de schoen van verdachte op het hoofd van het slachtoffer.
De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte veelvuldig en met grote kracht heeft geslagen en geschopt tegen het lichaam en het hoofd van het slachtoffer. Het hoofd is een bij uitstek kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam. Naar algemene ervaringsregels brengt het meermalen met kracht (met geschoeide voet) tegen het hoofd schoppen de aanmerkelijke kans mee dat dit tot de dood van het slachtoffer leidt. Verdachte moet zich van deze aanmerkelijke kans – net als de gemiddelde mens – bewust zijn geweest. Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten de handelingen van verdachte worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgesomde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
op 18 januari 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
  • meermalen (met gebalde vuist) met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en
  • meermalen tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt en geschopt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

Het bewezenverklaarde feit is strafbaar. Ook kan verdachte worden verweten dat hij dit feit heeft gepleegd.

6.Motivering van de straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest op te leggen, met mogelijk een voorwaardelijk deel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 maart 2019. Hieruit blijk dat hij in 2016 is veroordeeld voor een vermogensdelict met een geweldscomponent (diefstal met geweld). Deze veroordeling heeft hem er niet van weerhouden onderhavig feit te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een Consult Rechtspleging van het NIFP van 29 januari 2019. Hieruit blijkt dat verdachte sinds vijf jaar in Nederland woont zonder vaste woon-of verblijfplaats. Hij is niet bekend bij de GGZ, leeft op straat, heeft geen werk en geen inkomen. Hij slaapt bij “sociale instellingen voor buitenlanders”. Het wordt niet duidelijk hoe hij aan eten en kleding komt. Verdachte zegt dat hij iemand is die de ruzie niet opzoekt, maar als iemand hem uitlokt dan loopt hij niet weg. Een ‘trigger’ is respectloos gedrag. Hij heeft eerder vechtpartijen gehad maar er is nooit aangifte gedaan. Verdachte rookte en dronk vroeger ook liever alleen want hij wist dat er anders problemen zouden komen. Hij geeft altijd een waarschuwing maar als men dan niet luistert, is het raak. Verdachte vertelt nooit psychische problemen te hebben gehad. Hij heeft in Roemenië een pedagogische hogeschool bezocht en twee jaar rechten gestudeerd maar vond het leuker om drugs te “bestuderen”. Zijn intelligentie imponeert gemiddeld en het denken is coherent. Er is geen stemmingsstoornis of angststoornis en er zijn geen traumata. Er zijn aanwijzingen voor impulscontroleproblemen en mogelijk onderliggende persoonlijkheidspathologie. Een enkelvoudig (psychologisch) PJ-rapport is dan ook geïndiceerd.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 8 februari 2019. Verdachte weigerde elke medewerking aan het onderzoek, naar eigen zeggen omdat zijn advocaat hem dat had geadviseerd. Tijdens het korte contact werden geen aanwijzingen gevonden die erop zouden kunnen wijzen dat zijn weigering voort zou komen uit een of ander toestandsbeeld, ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling. Er kunnen geen uitspraken worden gedaan over een verband tussen een eventuele diagnose en het delict, de eventuele doorwerking, de toerekeningsvatbaarheid of het recidiverisico.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, kennelijk zonder enige noemenswaardige aanleiding, een man geslagen en geschopt. Vrijwel direct heeft hij het slachtoffer tegen de grond geslagen, waarna hij hem maar liefst zestien keer heeft geschopt en getrapt, onder meer tegen het hoofd. Ondanks dat omstanders hem probeerden tegen te houden wist verdachte van geen ophouden, want even later heeft hij het slachtoffer, die toen weer op een bankje zat, nóg een keer hard tegen het hoofd getrapt.
Verdachte doet dit alles af als een ‘vechtpartijtje’, maar de rechtbank ziet dit anders, namelijk als een bijzonder eenzijdige mishandeling, die zó zwaar is, dat deze kan worden aangemerkt als een poging om het slachtoffer van het leven te beroven.
Verdachte heeft vrijwel geen inzicht gegeven in de achterliggende reden(en) van zijn handelen en bovendien op geen enkele manier blijk gegeven van berouw. Sterker nog: waar hij vandaan komt is dit alles volgens hem volstrekt normaal. De rechtbank vindt dit zeer zorgelijk en zijn gedrag en houding ten opzichte daarvan doet vrezen voor de toekomst.
Het feit dat verdachte heeft gepleegd is zeer ernstig. Verdachte heeft een woede-uitbarsting van jewelste laten zien, vergoelijkt zijn gedrag en toont geen enkele empathie met het slachtoffer. Hij stelt zich bovendien niet begeleidbaar op en is niet bereikbaar voor de reclassering, waardoor een (deels) voorwaardelijke straf met voorwaarden niet tot de mogelijkheden behoort. Verdachte zal dan ook, middels een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, worden afgestraft. Al met al acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Ferdinandusse, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en L. Voetelink, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.B.P. Terwindt en S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2019.